• No results found

In gesprek met Bert De Vries, Ab Klink & Lans Bovenberg

In document Genoeg van eigen verantwoordelijkheid? (pagina 70-76)

door Jan Prij & Thijs Jansen

De auteurs zijn respectievelijk redactiesecretaris en hoofdredacteur van CDV

Het boek van Bert de Vries over de ideolo-gische koers van het kabinet-Balkenende en het CDA heeft veel losgemaakt. Vooral de typering van de koers als ‘neoconser-vatief’ en de betiteling van het sociaal-economische beleid als ‘afbraakpolitiek’ hebben daarbij veel aandacht getrokken. Wat zit nu achter die harde kritiek? Welke inhoudelijke argumenten spelen daarbij een rol? De hoofdklacht van De Vries is dat de vergrijzing ten onrechte als een groot probleem wordt gezien en bovendien ten onrechte als rechtvaardiging van noodzaak van de hervormingen wordt gebruikt. Klopt dat nu? En dreigt door de nadruk op eigen verantwoordelijkheid, de solidariteit ver-loren te gaan? Neigt de ontwikkeling van de sociale zekerheid naar een ministelsel? De Vries stelt blijkens zijn boek prijs op inhoudelijk debat, onder meer met het oog op het verkiezingsprogramma van 2007. Tot hoever wil en kan het CDA gaan in het terugleggen van verantwoordelijkheid bij

de sociale partners en de burgers zelf? Voor

CDV nemen Ab Klink, directeur van het We-tenschappelijk Instituut, en Lans Bovenberg (hoogleraar economie aan de Universiteit van Tilburg en oprichter van Netspar) graag deze handschoen op. Waar liggen volgens hen de voornaamste problemen en oplos-singsrichtingen?

Doemscenario’s

De Vries Het hoofdpunt uit ‘Overmoed en Onbehagen’ is dat de problematiek van de vergrijzing wordt opgeblazen tot een geweldig punt. Alsof de betaalbaarheid van de AOW het geweldige probleem is dat ingrijpende hervormingen van de verzor-gingsstaat rechtvaardigt. De vergrijzings-kosten van de AOW stijgen met 3,9 procent. Daar staan 5,1 procent extra belastingen van de pensioenen tegenover. Daar zit zo’n 1,2 procent tussen. Vandaar mijn conclusie dat de stijging van de extra belastinginkom-sten van de gepensioneerden ruimschoots

voldoende is om de stijgende lasten van de AOW op te vangen. Als je de overige kosten die met de vergrijzing samenhangen mee-neemt, dan kom je tot een stijging van 6 procent. Het gat dat er dan overblijft van een kleine 1 procent op een termijn van 35 jaar, levert geen redelijke argumentatie op om ingrijpende hervormingen door te voeren op korte termijn.

Bovenberg De cijfers waarop De Vries zich beroept, zijn juist, voor zover we alleen naar de kostenstijgingen van de AOW kijken. Maar er zijn wel wat kanttekeningen bij te plaatsen. De cijfers komen uit 2000 en toen was de situatie van de pensioenfondsen een stuk rooskleuriger. Je zou grofweg kun-nen zeggen dat van het vermogen van de pensioenfondsen — via de belastinginkom-sten op de aanvullende pensioenen — zo’n 35 procent naar de overheid gaat. Nu de pensioenfondsen armer zijn geworden en de rente is gedaald, zijn de vooruitzichten minder rooskleurig. Daar komt nog bij de vermindering van het te verwachten aande-lenrendement sinds de tijd van de hallelu-javerhalen over de nieuwe economie. Ik heb dus twijfels bij de stelling dat ‘de belasting-inkomsten ruimschoots voldoende zullen zijn om de AOW te financieren. Mogelijk wordt er bijna ‘quitte gespeeld’, maar niet meer dan dat. Bovendien is er veel onzeker-heid rondom de belastingopbrengsten uit pensioenen. Verder zijn er natuurlijk nog de kosten van de gezondheidszorg. Het zijn juist die kosten die sterk stijgen, en ook nog meer dan in 2000 voorzien. De ramingen uit 2000 zijn erg optimistisch, zowel wat betreft de fiscale claim op pensioenen als de zorguitgaven.

Er wordt te weinig rekening gehouden met de risico’s van kostenstijgingen en tegen-vallende inkomsten in de analyse?

Bovenberg Het punt van die risico-analyse mis ik in het betoog van De Vries. Je zou inderdaad kunnen zeggen dat de ouderen waarschijnlijk hun eigen AOW betalen. Maar daarmee is de problematiek van de vergrijzing niet afgedaan. Eén van de problemen van de vergrijzing is dat het steeds moeilijker wordt om als samenleving risico’s op te vangen. Vroeger had je weinig gepensioneerden en heel veel jongeren. Als de pensioenen dan een keer tegenvielen, dan volstond een beperkte verhoging van de premies. Door de vergrijzing zijn gro-tere stijgingen nodig om fluctuaties op te vangen en hetzelfde uitkeringsniveau te garanderen. De risico’s van kostenstijgin-gen voor jongeren worden daardoor groter. Een nog belangrijker effect van vergrijzing betreft de arbeidsmarkt. Vergrijzing maakt menselijk kapitaal schaarser. Daarom is het van levensbelang te investeren in mense-lijke arbeidskracht. Investeren in mensen is minstens zo belangrijk als het aflossen van de staatsschuld. Ook vanwege schaarste op de arbeidsmarkt in de gezondheidszorg en onderwijs, hoe zorgen we ervoor dat er vol-doende handen aan het bed zijn?

Klink Ik onderschrijf dat de (kosten)-problematiek momenteel een stuk ongun-stiger lijkt dan in de jaren waarop De Vries zich baseert. Volgens een studie van het CPB

uit 2003 stijgen de zorgkosten met maxi-maal 8 procent en minimaxi-maal 6 procent. Dat is aanzienlijk meer dan de raming waar-mee De Vries rekening houdt. Bovendien is het maar de vraag of de revenuen van de pensioeninkomsten zo hoog zullen zijn als De Vries stelt. De vermogens van pen-sioenfondsen zijn betrekkelijk kwetsbaar gebleken. Mag je het de komende generaties aandoen, om tegenover uitgaven die zeker zullen komen, onzekere inkomstenbronnen te stellen. Mij lijkt van niet.

De Vries Ik ben het eens met het punt van Bovenberg dat het veel moeilijker wordt om pensioenrisico’s goed op te vangen. Ik bestrijd echter dat het onver-mijdelijk is om er nu al vanuit te gaan dat de pensioenen over dertig jaar veel lager zullen zijn. Als ergens het verhaal van deze zeven vette en magere jaren geldt, is het wel voor de beurs. Waar het vooral om gaat is dat we beter moeten leren omgaan met de onzekerheid die daaruit voortvloeit en in de toekomst niet opnieuw de hoge ren-dementen in de vette jaren verjubelen in de vorm van premiekortingen. Met het oog daarop heb ik verstrekkende voorstellen in het boek gedaan om het pensioenstelsel schokbestendiger te maken. Als die worden overgenomen resulteert dat ook in robuus-te pensioenen.

De nieuwe cijfers van de zorg ken ik niet en kan ik dus niet goed beoordelen. Als dit betrouwbare cijfers zijn moet men daar rekening mee houden in de analyse van de problemen. Mijn principiële punt is een ander. Ik vind dat je het kabinetsbeleid moet beoordelen op basis van de gegevens waar-over het kabinet beschikte toen dat beleid werd uitgezet. En dat zijn de cijfers die ik in mijn boek heb gebruikt. Het zijn ook de cijfers waarop bijvoorbeeld het pleidooi was gebaseerd om de staatsschuld in een generatie af te lossen. Daarmee verklein je de budgettaire ruimte enorm. Ik bestrijd dat dit de kern van het budgettaire programma en het sociaal-economische beleid van het CDA voor de komende dertig jaar zou moe-ten zijn.

Als er dan tweeënhalf jaar later nieuwe cijfers komen, vind ik het niet sterk om op basis daarvan alsnog het beleid te recht-vaardigen. Ik vrees veel eerder dat nieuwe somberder cijfers voor deze ploeg alleen maar een reden zullen zijn om nog harder in te grijpen.

Bovenberg Je voorstellen om het pensi-oenstelsel robuuster te maken onderschrijf ik: de deelnemers moeten van te voren af-spraken maken over hoe ze eventuele goede en kwade kansen verdelen. Maar dat resul-teert niet in minder onzekere pensioen-rechten. Alleen wordt die onzekerheid dan expliciet gemaakt en worden er van tevoren afspraken gemaakt hoe die onzekerheid te verdelen.

Ik kan met je meevoelen als je zegt dat, zeker in het begin van de kabinetsperiode, de angst voor de vergrijzing wel erg zwaar is aangezet. Ik ben het echter niet eens met je stelling dat daardoor de focus sterk is ko-men te liggen op staatsschuldreductie. Het kabinet is zich gaande de rit steeds minder gaan richten op staatschuldvermindering. Ab Klink

foto:

thijs

Het begrotingstekort is zelfs opgelopen tot boven de 3 procent van het BNP, ondanks het feit dat de cijfers over de zorg en de pensi-oenen eerder somberder dan florissanter werden. Gaandeweg heeft men terecht een hogere prioriteit toegekend aan de verho-ging van arbeidsparticipatie, met name van ouderen. Ook de aanpassingen van de arrangementen van de verzorgingsstaat liggen meer in de lijn met een activerend arbeidsmarktbeleid, waarin sociale partners worden aangemoedigd meer in mensen te investeren in plaats van mensen vroeg af te schrijven.

De Vries Ik hoop dat de staatsschuldre-ductie minder zwaar zal blijven tellen. Het is jammer als het kabinet zijn

bewegings-ruimte op deze wijze enorm beperkt, om zo een vergrijzingsprobleem van onzekere omvang in de verre toekomst aan te pakken. En dat te gebruiken als legitimatie voor het nog verder terugdringen van de collectieve solidariteit in de sociale zekerheid. Precies daaraan koppel ik ook de notie neoconser-vatief. Die kwalificatie heeft ook te maken met de notie die ik proef dat ‘er bederf in de samenleving is geslopen’ en met het terug willen naar de arbeidsmoraal van vroeger. Die sentimenten klonken door in de Bil-derbergrede van Balkenende. Er zit ook een maakbaarheididee van de samenleving ach-ter, alsof we nu al een helder zicht hebben op de problemen van 2030 en de oplossin-gen die daarvoor nodig zijn. Het investeren in een samenleving voor de komende vijf tot

foto:

thijs

jansen

tien jaar zou wel eens veel belangrijker kun-nen zijn; 2030 is een enorm lange horizon. Daarin kan zoveel gebeuren.

Klink Ik herken mij absoluut niet in deze zogenoemde neoconservatieve agenda die je schetst! Het gaat helemaal niet om restauratie. Het gaat ook niet alleen om een langetermijnperspectief. Inderdaad is 2030 ver weg en de toekomst is in veel opzichten onvoorspelbaar. Ik maak me veel meer zorgen voor de korte termijn, de inte-gratieproblematiek, de problemen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Op korte termijn dreigen er al tekorten aan leerkrach-ten. Bedrijven — ik wijs op de verzekerings-branche — kampen nu al met tekorten aan geschoolde mensen. Ondertussen zitten we aan de zogenoemde onderkant van de arbeidsmarkt met werkloosheid. Die com-binatie van schaarste enerzijds en werkloos-heid anderzijds is zorgelijk. Het één leidt tot loonopdrijving. Het ander tot hoge premies. Die combinatie moeten we echt zien te ver-mijden, want die is sociaal en economisch gezien erg schadelijk. Ook sociaal: lesuren zullen weer gaan wegvallen, wachtlijsten ontstaan vanwege tekorten aan personeel, enz. Daarom ben ik het ook erg met Lans Bovenberg eens: een activerend arbeids-marktbeleid is minstens zo belangrijk als een goed financieel beleid.

In de rapporten van het WI van de afge-lopen vijf, zes jaar over zorg, levensloop, sociale zekerheid en integratie ligt de focus daarom niet op de kosten van de vergrijzing en van de AOW. Bij ons hebben met name de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt centraal gestaan. En ook dan niet eens zozeer van-wege de draagvlakverbreding die nodig is om de kosten van de AOW en de vergrijzing te betalen, maar veeleer vanwege dreigende ‘mismatches’ op de arbeidsmarkt die onze verzorgingsstaat acuut op tweeërlei wijze

onder druk kunnen zetten. Ten eerste dus door schaarste aan de bovenkant van de arbeidsmarkt en het risico van loonopdrij-ving. Ten tweede door werkloosheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt, met pre-mieopdrijving als gevolg. De focus ligt bij ons dan ook veel meer op volumebeleid en arbeidsmarkt en minder op prijsbeleid en bezuinigen met het oog op de toekomst van 2020-2040.

De Vries Ik herken overigens wat Klink zegt over de rapporten van het WI. Daar kom ik inderdaad de zware accenten op de vergrijzing niet zo tegen. Overigens ook niet het punt van die belastinginkomsten uit de AOW. Het belang van een goed werkende arbeidsmarkt wordt in mijn boek volledig onderschreven. Wat ik alleen bestrijd dat het daarvoor nodig is de zogenoemde na-zorgmaatregelen verder uit te kleden. Ik beschouw die juist als smeerolie voor de arbeidsmarkt. Overigens is het nog niet zo zeker in welke mate de spanningen op de arbeidsmarkt, waar Klink het over heeft, zich zullen voordoen. Dat hangt sterk af van het structurele tempo waarin de economie blijft groeien.

Klink Dat laatste klopt, maar of het nu goed of slecht gaat met de economie, in beide scenario’s kun je het je eenvou-digweg niet permitteren dat er te weinig mensen aan de onderkant aan de slag kun-nen. In het geval dat de economische groei zal aantrekken, levert dat bovendien een schaarsteprobleem op voor goed geschoolde werknemers. Bovendien, over smeerolie gesproken: van de arrangementen die we rond VUT, prepensioen en vervolguitkering kenden, wordt in perioden van schaarste op de arbeidsmarkt echt niet minder gebruik gemaakt dan in perioden van laagconjunc-tuur en werkloosheid. Sterker nog: daar

ligt nu precies een probleem. Wie in tijden van economische neergang het aanbod op de arbeidsmarkt definitief versmalt, komt zichzelf later tegen. Daar komt bij dat de uittreeroutes ertoe leiden dat mensen en bedrijven te vaak, na zeg hun vijftigste, minder investeren in het op peil houden van vaardigheden en kennis. Overigens heeft De Vries gelijk als hij stelt dat dee risico’s van de vergrijzing in kwantitatieve zin onzeker zijn. Veel belangrijker nog zijn de kwali-tatieve risico’s op de arbeidsmarkt, en die doen zich nu al voor.

De Vries ik ben het volledig eens dat we alles in het werk moeten stellen om de kwalificaties van de mensen aan de onder-kant van de arbeidsmarkt op peil te houden en dat we dienen te investeren in mensen. Daarover bestaat tussen ons geen enkel meningsverschil. Wel moeten we ons reali-seren dat een hoog tempo van economische groei niet alleen de spanningen aan de bo-venkant van de arbeidsmarkt vergroot, maar ook de financierbaarheid van de collectieve voorzieningen problematischer maakt. Een krappe arbeidsmarkt in combinatie met een sterk stijgende arbeidsproductiviteit resulteert immers al snel in sterk stijgende loonkosten die doorwerken naar sectoren als zorg en onderwijs.

Klink Als er een doemscenario zou zijn, dan is het dus precies deze problematiek, die zich overigens in volle omvang in 2002 al heeft voorgedaan. Dat was ook precies wat het WI — en ook Bovenberg en Eijffinger — in 1999 voorspelden. Overigens dwars tegen het CPB in. Dat mag ook wel eens wor-den gezegd.

De krappe arbeidsmarkt had, in combina-tie met een de economie oplierende lasten-verlichting, loonopdrijving tot gevolg. Dat hielden de zorg en onderwijsinstellingen

niet bij en daar zag je ook acuut de proble-men ontstaan (lesuitval, wachtlijsten). In die periode moest Melkert als een hazewind 9 miljard bij Zalm weghalen, zodat de zorgkos-ten en de wachtlijszorgkos-ten niet onverantwoord zouden gaan oplopen en er geen lesuitval zou zijn. Docenten en verpleegkundigen moes-ten een marktconform salaris krijgen. Bij de vergrijzing van de arbeidsmarkt kunnen dat soort problemen structureel worden. Daar willen wij een mouw aan passen. Daarbij komt ook nog de kwetsbaarheid van de mid-dengroepen bij. Ook die is ons een zorg. Door de kenniseconomie kunnen banen op de tocht komen staan. Wanneer je met een mid-deninkomen terugvalt naar bijstandsniveau, is dat in de regel een drama. Sociale contac-ten, de buurt waarin je woont en waarin de kinderen spelen, komen dan op het spel te staan. We zullen voor die groepen veel moe-ten doen in termen van het op peil houden van vaardigheden. We zullen hen in staat moeten stellen om tijdig te scholen, te inves-teren in hun capaciteiten. Voor die groepen is het van groot belang dat we nieuwe sociale zekerheidsarrangementen creëren zoals de levensloop: met de verandering van blik-richting. Van nazorg naar voorzorg, zodat de sociale zekerheid zoveel mogelijk als spring-plank en niet als vangnet gaat fungeren.

Eigen verantwoordelijkheid versus solidariteit

De Vries Ik ben het voor een deel met je analyse eens. Maar dat het veranderen van blikrichting op voorzorg ook moet leiden tot verandering van de arrangementen gericht op nazorg, daar zet ik grote vraagtekens bij. Natuurlijk, ‘employability’ is belangrijk. Maar de slogan van nazorg naar voorzorg suggereert ook dat het met die nazorg wel wat minder kan. Een gemeenschappelijk kenmerk van de voorstellen van het kabinet

op het terrein van de WAO en de WW is dat het traject naar de bijstand voor de ongeluk-kigen die niet meer aan de slag komen, aan-zienlijk is ingekort.

Het principe van gespreide verantwoor-delijkheid lijkt in beginsel de legitimatie te verschaffen voor wat in het verleden wel werd aangeduid als het ministelsel. Daarbij zorgt de overheid uitsluitend voor uitkerin-gen op het niveau van het sociale minimum zonder dat het duidelijk & expliciet heeft gemaakt in welke mate het nog verantwoor-delijkheid neemt voor de loongerelateerde uitkeringen.

In de Bilderbergrede van Balkenende komt die verantwoordelijkheid helemaal op het decentrale niveau te liggen, en het enige dat hij over deze regelingen zegt is dat ze ‘stimuleren tot passiviteit’ Maar wat gebeurt er met mensen die niet onder een CAO val-len? Daar heb je dan geen goede vangnetten meer voor.

Klink Ik ben er persoonlijk helemaal niet voor gaten te laten vallen. De overheid moet mijns inziens wel degelijk via wet-telijke eisen zorgen voor loon- en

arbeids-duurgerelateerde uitkeringen bij werkloos-heid en ziekte. Daarom ben ik ook eerlijk gezegd bij de werknemersverzekeringen

ook helemaal niet voor het klassieke cap-puccinomodel. Een basisstelsel waarvoor de overheid verantwoordelijk is, aangevuld met collectieve arbeidsovereenkomsten van de sociale partners, schiet ook naar mijn beleven tekort. In geen enkele publicatie van het WI is dat de afgelopen jaren bepleit. De ontwikkelingen tenderen niet naar een ministelsel, maar naar een duaal stelsel van wettelijke aanspraken enerzijds en levens-loopregelingen anderzijds. Die regelingen zijn nodig om transities op de arbeidsmarkt te kunnen opvangen. Wel hebben wij willen kijken naar de balans tussen die twee: wet-telijke aanspraken rond de werknemersver-zekeringen aan de ene kant en levensloop-regelingen (sparen) aan de andere kant. Die maatvoering kan op onderdelen beter.

De Vries Hier moet ik je toch tegen-spreken. Nog in het Rapport ‘Sociaal en Zeker’ uit 2003 wordt het cappuccinomodel nadrukkelijk gepresenteerd als de christen-democratische uitwerking van de gespreide verantwoordelijkheid op het terrein van de sociale zekerheid. Pas in het rapport ‘Zeker-heid op Maat’ uit 2004 wordt een andere koers uitgezet, maar die gaat nadrukkelijk in de richting van de participatiemaatschap-pij, waarbij er naast drastisch versoberde regelingen op nationaal niveau vooral ruim-te wordt bepleit voor de nieuwe levensloop-regeling, waarin een heel sterke nadruk ligt op de eigen verantwoordelijkheid. Juist die

In document Genoeg van eigen verantwoordelijkheid? (pagina 70-76)