• No results found

Door directe vormen van democratie principeel af

In document Genoeg van eigen verantwoordelijkheid? (pagina 47-51)

te wijzen is het CDA zelfs

nog conservatiever dan

de Duitse CDU

van de volkssoevereiniteit als bron van legitieme politieke macht en uit dien hoofde directe vormen van democratie, zoals referendum en volks-initiatief, principieel af te wijzen, is het CDA zelfs nog conservatiever dan de Duitse CDU. Die heeft volkssoevereiniteit namelijk in 1949 niet alleen aanvaard als bron van alle staatsmacht, maar zelfs als onaantastbare kern van de grondwet.

centrumpositie cda problematisch

Met zijn verzet tegen die conservatieve verleiding staat Jansen in een lange traditie. Zodra die verleiding zich aandient, werd zij onmiddellijk bestre-den en wel met de opmerking dat conservatisme niet te verenigen valt met de officieel beleden christelijke inspiratie. Tot dusverre is dat afdoende ge-weest. Opvallend is wel dat Jansen zich van dit argument niet bedient. En terecht, al staat hij daardoor minder sterk in zijn verweer. Als dat voorheen gehanteerde argument tegen conservatisme opgaat, rijst immers de vraag hoe het CDA dan kan samenwerken met partijen in de EVP die openlijk voor hun conservatieve oriëntatie uitkomen, en hoe het dan leden in zijn mid-den kan accepteren die dat eveneens doen. Dat conservatisme als politieke richting in ons land zo problematisch is, heeft waarschijnlijk te maken met onze moralistische (dominees)traditie. Uitvloeisel daarvan is de behoefte met gepaste ernst hoge ethische beginselen en idealen te belijden. Maar als het op politiek zaken doen aankomt, is er wel steeds ook de neiging die idealen in lijn met onze pragmatische koopmansgeest met gepaste buig-zaamheid te relativeren en zodoende aan te passen aan de behoeften van de politieke praktijk. De christen-democratie is daar vanouds zeer bedreven in geweest. En dat heeft haar geen politieke windeieren gelegd.

Als het CDA die conservatieve verleiding blijft weerstaan, hoe moet het zich dan wel profileren, vraagt Jansen zich vervolgens af. Het CDA moet in ieder geval duidelijk durven kiezen, vindt hij. Wat leert de historie te dien aanzien? Uitgaande van de religieuspolitieke antithese presenteerde de christen-democratie als aanvankelijk confessioneel-christelijke stroming zich in eerste instantie als een rechtse stroming, met als doel handhaving van godsdienstig-zedelijke principes en belangen tegen het secularisme van links en als zodanig openlijk conservatief gezind. Onder invloed van de naoorlogse Doorbraakbeweging is die antithese op de achtergrond geraakt. Vanwege haar confessionele grondslag — de politieke bundeling van burgers op basis van geloof in plaats van klassenpositie — was er de christen-democratie uiteraard alles aan gelegen maatschappelijke tegen-stellingen zoveel mogelijk te overbruggen. Dat heeft ertoe geleid dat zij een belangrijke bemiddelende rol is gaan spelen in het verzoenen van de

tegengestelde principes en belangen van socialisme en liberalisme, met als belangrijke politieke vrucht de ontwikkeling van onze naoorlogse soci-ale rechts- of verzorgingsstaat als politiek compromis tussen die principes en belangen. Aan die bemiddelende rol heeft de christen-democratie na de oorlog steeds meer haar specifieke politieke identiteit ontleend.

Maar na de religieuspolitieke antithese is in de jaren negentig met de vorming van paarse kabinetten ook de socialistisch-liberale polarisatie be-graven. En zodoende raakte ook die bemiddelende rol van het CDA in ver-val. De sociaal-democratie koos in die jaren bewust voor de zogenoemde Derde Weg, een flexibele tussenweg tussen marktwerking en staatsinter-ventie, en daarmee voor een christen-democratische koers zoals CDA-ideo-loog C.J. Klop toen terecht opmerkte.4

Zo’n ‘derde weg’ heb ik zelf sinds eind jaren vijftig, op basis van een in de katholieke traditie diep verankerde polariteitfilosofie, gemarkeerd als een politieke centrumpositie in het spanningsveld tussen links en rechts als sociaal-economische tegenstelling en de christen-democratie daar-mee geassocieerd.5 Tot mijn verbazing werd die positiebepaling evenals een conservatieve oriëntatie door de toenmalige christen-democratische koersbepalers van de hand gewezen als onverenigbaar met een christelijke inspiratie. Die noopt juist, zo werd gesteld, tot evangelische radicaliteit in plaats van zo’n grijze middenkoers. Toen eind jaren zeventig de Nijmeeg-se hoogleraar W.C. van der Grinten verklaarde niet voor het CDA te kiezen vanwege zijn confessioneel-christelijke karakter maar omdat het een typi-sche middenpartij is, werd hij onmiddellijk door de toenmalige voorzitter van de ARP, H. de Boer, en KVP-voorzitter Vergeer tot de orde geroepen. Van der Grinten plaatst zich hiermee buiten het CDA, aldus De Boer.6 Door zijn evangelische inspiratie is het CDA per definitie een voorhoedepartij in plaats van een centrumpartij, zo betoogde in dit verband KVP-voorzitter Vergeer. Het moet er daarom alles aan doen om van dat verachtelijke eti-ket van een middenpartij af te komen.7 En CDA-leider R. Lubbers bekende op zijn beurt van een middenkoers zonder meer te gruwen.8 Dat alles is daarom zo verbazingwekend omdat het CDA zowel in de publieke opinie als in de wetenschappelijke literatuur pleegt te worden geassocieerd met zo’n centrumpositie.9 Die positie, zo betoogde de Nijmeegse staatsrecht-geleerde C. Kortmann in 1978, is zelfs onontbeerlijk voor de continuïteit van het politieke beleid.10 Het paradoxale karakter van de toenmalige dis-cussie over die zo omstreden centrumpositie heb ik in 1979 als volgt kort gekenschetst: theoretisch verwaarloosd, ideologisch veracht, electoraal sterk begeerd.11

Ik herinner aan dit alles omdat Jansen bij de vraag hoe het CDA zich nu moet profileren, terugvalt op die bemiddelende en integrerende rol als

christen-democratisch profiel in het huidige gepolariseerde klimaat en zodoende kiest voor wat in het verleden als centrumpositie is gemarkeerd en van CDA-zijde steeds is afgewezen. Het is overigens de vraag of het CDA zich die rol nog kan toe-eigenen. Wat de relatie tussen autochtonen en al-lochtonen betreft, heeft de PvdA dat al gedaan. PvdA-econoom D. Wolfson meent zelfs dat zijn partij door zich die rol toe te rekenen in progressieve zin zich onderscheidt van andere partijen.12 Maar dat valt moeilijk staande te houden. Die integrerende rol behoort tot de primaire taak van iedere staat als permanent integratieproces in een samenleving die zich telkens weer gesteld ziet tegenover centrifugale krachten die de sociale cohesie ondergraven, en maakt van stonde af aan deel uit van conservatief gedach-tegoed.13 In een andere actuele politieke kwestie als de hervorming van de verzorgingsstaat is het CDA zelf partij geworden en staat het als zodanig tegenover een links gehete oppositie die dat beleid op gepolariseerde wij-ze bestrijdt.

Wat als links of rechts, progressief of conservatief te benoemen valt, is nu overigens niet langer in algemene zin te zeggen, maar alleen van terrein tot terrein en van verkiezing tot verkiezing. In onze complexe en snel veranderende samenleving, waarin de oude polarisatieprocessen van het ideologische tijdperk zijn verdampt en de ideologisch geladen concur-rerende beginselen van dat tijdperk zijn getransformeerd tot rechtsbegin-selen van onze democratische rechtsstaat, is het simplistische links-rechts-schema heel kwestieus geworden als globale politieke indeling. De politieke werkelijkheid is daarvoor veel te complex en wisselvallig geworden. Zo zijn de standpunten inzake Europese integratie en politiek-bestuurlijke vernieuwing niet meer adequaat in te delen volgens het gepolariseerde of-of-denken van dit denkschema. De eens zo vermaledijde centrumpositie is inmiddels een veel begeerde plek in de politieke arena geworden. De identi-teit van politieke partijen is niet langer een vast gegeven, maar moet nu wor-den opgebouwd op basis van een coherent politiek verhaal, waarin de prin-cipes die aan onze samenleving ten grondslag liggen, gestalte krijgen in een specifieke beleidsvisie op de naaste toekomst en een daarop aansluitend politiek leiderschap als personificatie daarvan. Het CDA is daarmee volop bezig. Wat het eerste punt betreft, accentuering van een eigen beleidspro-fiel, is dit CDV-nummer daarvan een nieuwe belangwekkende expressie.

cda vaart pragmatische koers

Mijn stelling dat het beleid van het CDA, als meest constante regeringspar-tij, meer wordt bepaald door overwegingen van tactiek en de belangen die in een bepaalde situatie op het spel staan, dan door een principiële en

poli-tiek-stragische visie, bestrijdt Jansen met een verwijzing naar de recente actualiteit, te weten de hervormingsagenda van het CDA bij de verkiezin-gen van 2002 die aan het huidige kabinetsbeleid ten grondslag ligt. Wat die verkiezingen betreft is dat juist. Die agenda herinnert mij aan de PBO- en bezitvormingsagenda van de KVP in de jaren vijftig die een duidelijk stempel heeft gedrukt op het toenmalige sociaal-economische beleid. Interessant is dat Jansen Fortuyn opvoert als stormram voor het CDA om die hervormingsagenda van het CDA tot de politieke agenda van dit kabi-net te maken. Dit aspect van de Fortuyn-revolte is tot nu toe onvoldoende belicht. De linkse oppositie keert zich in forse bewoordingen tegen die agenda, als expressie van een kwalijk rechts en asociaal beleid, en probeert op die manier de oude sociaal-economische links-rechtspolarisatie nieuw leven in te blazen. PvdA-ideoloog P. Kalma ondersteunt dit en distantieert zich in zijn boek Links, rechts en de vooruitgang (2004) in dit verband na-drukkelijk van het Derde Weg-denken van paars en de neiging ook in zijn partij de politieke verschillen tussen links en rechts te relativeren. Dat is in zoverre opmerkelijk omdat de redactie van het 20ste jaarboek van de Wiardi Beckman Stichting, waarvan Kalma directeur is, die Derde Weg nog als een onontkoombaar referentiekader aanwees voor een nieuwe

so-ciaal-democratische plaatsbepaling.14 De hervormingsagenda van het CDA

zie ik als een nieuw voorbeeld van reformistisch conservatisme: het door-voeren van een aantal aanpassingen van de gevestigde orde, i.c. de sociale

rechts- of verzorgingsstaat, om zodoende de essentie ervan — waar-borging van de in onze grondwet verankerde sociale grondrechten — te handhaven. Met die hervor-mingsagenda zit het CDA politiek gezien op het juiste spoor. Sinds de jaren negentig is immers wel duidelijk geworden dat de politieke strijd niet meer zoals weleer primair over ideologische tegenstellingen gaat, maar over concurrerende beleidsvisies en de personificatie daarvan in een aansprekend politiek leiderschap. Hoe belangrijk dat laatste ook voor het CDA is geworden, vond in Lubbers als succesvolle CDA-leider in de jaren tachtig al een saillante illustratie. Vandaar dat de historicus H. Righart in zijn analyse van de politieke ontwikkeling van het CDA zelfs sprak van de lijst-Lubbers en het electorale succes van het CDA in die jaren voornamelijk verklaarde als het ‘Lubbers-effect’.15

Met zijn verwijzing naar die hervormingsagenda van het CDA weerlegt Jansen evenwel niet afdoende mijn standpunt inzake de pragmatische oriëntatie van het CDA. Klinkklare onzin is dat standpunt op de keper

Met die hervormingsagenda

In document Genoeg van eigen verantwoordelijkheid? (pagina 47-51)