• No results found

Van geregistreerd incident bij de politie naar inzending OM

In document 2015–2019 (pagina 83-87)

Omdat bewijs in zedenzaken lastig te vinden is, kan digitale opsporing een uitkomst bieden, zeker nu de

CIJFERS OVER HET INFORMATIEF GESPREK

4.6 Van geregistreerd incident bij de politie naar inzending OM

Figuur 4.4 laat voor de periode 2015-2019 de routes zien die zaken van seksueel geweld tegen kinderen kunnen doorlopen vanaf het moment dat het incident bij de politie bekend is tot aan het moment dat de zaak wordt ingeschreven bij het OM. Helaas ontbreekt hierbij informatie over het informatieve gesprek (zie §4.3.2). Dit is een belangrijke stap in het proces, tussen mel-ding en aangifte. In de vorige dadermonitor zagen we dat na ongeveer de helft van de meldin-gen een informatief gesprek plaatsvond.45 Na een informatief gesprek werd er vaker aangifte gedaan dan wanneer zo’n gesprek niet plaatsvond. De verhouding aangiften ten opzichte van geregistreerde incidenten is in deze periode nagenoeg hetzelfde gebleven.

43 Schriftelijke informatie politie, d.d. 12 april 2021.

44 Schriftelijke informatie politie, d.d. 5 oktober 2018.

45 Nationaal Rapporteur, 2018b (Dadermonitor seksueel geweld tegen kinderen 2013-2017).

Iets minder dan de helft van het aantal incidenten van seksueel geweld tegen kinderen die bij de politie bekend zijn, leiden tot een aangifte. Vervolgens is in 55% een verdachte in beeld. Van die zaken wordt uiteindelijk 47% doorgestuurd naar het OM.

Bij de meeste dossiers die worden doorgestuurd naar het OM is er dus een aangifte gedaan. Van de gevallen waarin geen aangifte is gedaan kwam bij tien procent toch een verdachte in beeld. Van ongeveer drie op de tien van deze verdachten werd het dossier alsnog naar het OM gestuurd.

Al met al leidt ruim een kwart van de geregistreerde incidenten met aangifte tot een ingezon-den zaak bij het OM. Van de inciingezon-denten zonder aangifte is dit nog geen 3%. Dit betekent echter niet dat de politie alleen in die zaken ambtshalve onderzoek heeft verricht. Veel van de ambts-halve opsporingsonderzoeken leveren namelijk geen verdachte op, en dus kan een zaak niet ingezonden worden. Bijvoorbeeld omdat het slachtoffer, dat geen aangifte wilde doen, niet wil meewerken aan het onderzoek.46

4.7 Conclusie

Stabiel aandeel aangiften

Wanneer de politie vermoedt dat een melding van seksueel geweld tegen kinderen een straf-baar feit betreft, biedt de politie de melder een informatief gesprek aan. Daarover zijn in deze monitor geen cijfers bekend. Wel is bekend hoe vaak aangifte is gedaan. Dat gebeurt bij onge-veer de helft van de geregistreerde incidenten van seksueel geweld tegen kinderen. Dit aandeel is vrij stabiel over de jaren. Wel blijkt in 2019 relatief vaker dan daarvoor aangifte te zijn gedaan bij incidenten van hands-off seksueel geweld tegen kinderen. De toename kan ook te maken hebben met een andere manier van registreren. Hierdoor worden meldingen van incidenten

46 Mondelinge informatie OM, d.d. 15 februari 2021.

incidenten

Figuur 4.4 Routes van incident geregistreerd bij de politie tot zaak naar het OM, totaal 2015-2019 (N=16.495) Het percentage naast de pijl geeft het aandeel weer ten opzichte van de bovenliggende stap. Afgerond op vijftallen. NB: Tussen incident en aangifte kan een informatief gesprek plaatsvinden. Daarover zijn in deze monitor geen gegevens beschikbaar.

Bron: CBS-databestanden

die geen strafbaar feit zijn, en waarop dus geen aangifte kan volgen, niet meer meegenomen in de tellingen.

Niet altijd een verdachte geregistreerd

Verder valt op dat zaken van seksueel geweld tegen kinderen minder vaak naar het OM worden gestuurd in de afgelopen vijf jaar: van 28% in 2015 naar 22% in 2019. Dat lijkt vooral te komen door een sterke toename van het aantal zaken waarbij geen verdachte is geregistreerd. Zonder verdachte kan een zaak immers niet ingestuurd worden naar het OM. Dit aandeel nam in die-zelfde periode namelijk toe van 38% naar 56%. Ook opvallend is dat bij hands-off delicten veel vaker geen verdachte bekend is dan bij hands-on delicten, namelijk bij 60% ten opzichte van 38% over de afgelopen vijf jaar.

Gevonden resultaten zijn moeilijk uit te leggen

De bron van de registratie is helaas niet uit de registraties te halen. Dat kan een slachtoffer zijn die aan de balie van het politiebureau een melding heeft gemaakt. Maar het kan ook een ge-meld vermoeden zijn van een burger of een geconstateerde verdachte situatie door een politie-agent. Er kan in de data geen onderscheid worden gemaakt tussen deze soorten registraties. Dit samen met het ontbreken van de cijfers over het informatieve gesprek, maakt de resultaten moeilijk te duiden. Wanneer het grotendeels actief gedane meldingen van strafbare feiten zijn, in plaats van bijvoorbeeld vage registraties van vermoedens, dan is vooral het aantal gevonden daders teleurstellend laag. Ook worden in dat geval relatief weinig zaken naar het OM gestuurd.

Het is belangrijk dat de politie zelf goed zicht heeft op de actieve meldingen van incidenten met minderjarige slachtoffers zodat deze zaken op de juiste wijze worden behandeld in het opspo-ringsonderzoek.

Ook zonder aangifte kan een zaak naar het OM worden gestuurd. Dit gebeurt echter maar wei-nig. Onduidelijk is in hoeverre dit komt door het achterwege blijven van een ambtshalve op-sporingsonderzoek. Wanneer een slachtoffer geen aangifte wenst te doen, blijkt deze ook min-der vaak bereid te zijn mee te werken aan het onmin-derzoek. Dat bemoeilijkt het identificeren van een verdachte, zonder wie een zaak niet naar het OM kan worden gestuurd. Daardoor mist een belangrijk onderdeel van de integrale aanpak van seksueel geweld tegen kinderen, namelijk het aanpakken van de dader.

Ten slotte, een slachtoffer kan goede redenen hebben om geen aangifte te doen. Om de uit-komst te beoordelen dat bij ongeveer de helft van de registreerde meldingen geen aangifte wordt gedaan, is het daarom belangrijk te weten waarom iemand geen aangifte doet. Boven-dien kan zo inzichtelijk worden gemaakt waar de capaciteit van de politie wordt ingezet, en op welke wijze maatschappelijke impact wordt bereikt. Het belangrijkste doel is immers dat de slachtoffers de juiste hulp krijgen die zij nodig hebben.

Julia zit op het vmbo en heeft een vriendje, Bram. Op het station wordt ze aangesproken door een bekende die vertelt dat er naaktfoto’s van haar worden rondgestuurd. Als Julia de foto’s bekijkt, ziet ze dat niet zij erop staat, maar Emma, de ex van Bram. Ze bewaart de foto’s op haar telefoon. Een tijdje later komt Julia erachter dat Bram nog contact heeft met Emma en dat zij seks hebben gehad. Julia besluit de naaktfoto’s van Emma via Facebook naar Emma’s vader te sturen. Ook maakt ze op Instagram een nepaccount waar ze de foto’s op plaatst.

Julia begint in te zien dat ze de foto’s online heeft gezet uit woede en verdriet over het vreemdgaan van Bram, maar dat ze niet heeft nagedacht over de gevolgen voor Emma.

Als Emma’s vader aangifte doet bij de politie, wordt Julia door de politie naar Halt gestuurd.

Julia moet daar leeropdrachten maken over online gedrag. Die leren haar wat de gevolgen zijn van haar gedrag voor haarzelf en voor anderen. Julia begint in te zien dat ze de foto’s online heeft gezet uit woede en verdriet over het vreemdgaan van Bram, maar dat ze niet heeft nage-dacht over de gevolgen voor Emma. Julia oefent samen met de Halt-medewerker hoe ze in het vervolg beter kan reageren in vergelijkbare situaties. De Halt-medewerker praat ook met haar ouders over hoe zij Julia kunnen ondersteunen in veilig en respectvol online gedrag. Ook heb-ben Julia en Emma onder begeleiding van Halt een herstelgesprek met elkaar. Tijdens dit ge-sprek lopen de emoties hoog op, maar beide meiden kunnen uiteindelijk hun verhaal doen en benoemen wat hen pijn heeft gedaan. Ze spreken af elkaar voortaan met rust te laten.

Met Julia wordt tijdens het eindgesprek bij Halt afgesproken dat zij ondersteuning krijgt vanuit het maatschappelijk werk op school. Dat moet haar helpen om beter te leren omgaan met haar emoties in conflictsituaties.

5 Vervolging

Het OM behandelt steeds minder zaken van seksueel

In document 2015–2019 (pagina 83-87)