• No results found

Fitjar, Rommetvedt en Berg (2013)

3. De evaluatie van de sociale dimensie

3.1 Huidige evaluatie van de sociale dimensie van Culturele Hoofdsteden

3.1.4 Fitjar, Rommetvedt en Berg (2013)

Behalve door organisaties of onderzoeksgroepen is er ook door afzonderlijke wetenschappers onderzoek verricht naar de sociale dimensie van één enkele Culturele Hoofdstad van Europa. Zo vroegen Fitjar, Rommetvedt en Berg (2013) zich in European Capitals of Culture: elitism or inclusion? The case of Stavanger2008 af wie participeert in het Culturele Hoofdstad van Europa evenement en analyseerden daartoe de participatie in Stavanger 2008. De auteurs merken namelijk op dat brede participatie steeds belangrijker wordt in culturele evenementen, het wordt bijvoorbeeld verbonden aan de groei van gemeenschapscohesie. Voor het beantwoorden van hun onderzoeksvraag zijn er data onttrokken aan een meting van een dwarsdoorsnede van de bevolking van de stad en de omgeving (Fitjar, Rommetvedt en Berg 2013, p. 63). De onderzoeksgroep is gesegmenteerd aan de hand van vier factoren: leeftijd, geslacht, opleidingsniveau en inkomen (p. 68). Daarnaast is er aan de deelnemers gevraagd naar hun interesse in cultuur.

De bevinding was dat er systematische, maar kleine verschillen waren tussen de geslachten, leeftijdsgroepen en mensen met verschillende opleidingsniveaus, maar geen verschillen tussen mensen met hoge en lage inkomens. De participatieniveaus zijn volgens het onderzoek van Fitjar et al. hoog in alle sociale lagen. Interesse in cultuur is echter wel een belangrijke voorspeller voor de mate en het niveau van participatie. Verschillen in sociale achtergrond en culturele

70 interesse hebben meer invloed op participatie in evenementen van hoog niveau. De auteurs concluderen dat het Culturele Hoofdstadevenement van Stavanger 2008 tamelijk inclusief was voor de verschillende segmenten van de bevolking. Ze hebben wel als belangrijke kanttekening dat de uitkomsten van het onderzoek moeilijk te generaliseren zijn, aangezien het om een casestudy gaat (Fitjar, Rommetvedt en Berg 2013).

Het onderzoek van Fitjar, Rommetvedt en Berg springt in op een niche in het onderzoek naar de sociale impact van Culturele Hoofdsteden van Europa en is daarom erg waardevol. Het onderzoek is bovendien heel systematisch uitgevoerd. Echter wordt er geen verband gezocht of gelegd tussen participatie in het evenement en de groei van de sociale cohesie of het bereiken van andere sociale doelstellingen. Er wordt enkel onderzocht of er geparticipeerd is door brede lagen van de bevolking en daaruit worden geen verdere conclusies getrokken. Het causale verband tussen participatie in culturele evenementen en de vervulling van sociale doelen zoals de groei van sociale cohesie, is lastig en vanuit dat oogpunt is het begrijpelijk dat de auteurs geen conclusies trekken op dat gebied. Er zouden daarentegen wel suggesties kunnen worden gedaan voor methoden waarmee er verbanden kunnen worden gelegd of er zou onderzoek kunnen worden gedaan naar de waarde van cultuurparticipatie.

3.1.5 Tussenconclusie

Vanaf het EU-besluit uit 2006 is de evaluatie van het programma Culturele Hoofdstad van Europa een officieel onderdeel geworden van het evenement. Sindsdien is er dan ook meer aandacht besteed aan de impact van een titeljaar en zijn er uitgebreide studies verschenen waarin effecten worden geëvalueerd en er suggesties worden gedaan voor meetmethodes. In deze paragraaf is bekeken welke plaats de sociale dimensie inneemt in de evaluatie en hoe wordt voorgesteld de sociale impact van het programma te evalueren. Een samenvoeging van de besproken studies levert drie veelvoorkomende thema’s op die belangrijk worden geacht voor het beschouwen van de sociale dimensie van het programma, namelijk culturele toegankelijkheid en participatie (1), identiteit, imago en plaats (2) en bestuur en uitvoeringsproces (3). Elk van de thema’s kent verschillende subthema’s en die op hun beurt weer (sub)indicatoren. Bij het onderzoek naar culturele toegankelijkheid en participatie moet bijvoorbeeld inzicht worden verkregen in het soort publiek, het aantal evenementen, de interesse in cultuur en culturele betrokkenheid van participanten en tenslotte vrijwilligers. Identiteit, imago en plaats is te analyseren door het aantal en de waarde van gepubliceerde artikelen en media te onderzoeken en door het nationaal imago van de stad te beoordelen.

71 Tenslotte schijnt het thema bestuur en uitvoeringsproces licht op de kijk van belanghebbenden, de lokale kijk het op Culturele Hoofdstadevenement en op effectieve uitkomstenmechanismen, ofwel de processen en de procedures die ervoor zorgen dat beleidsdoelstellingen worden omgezet tot concrete acties in de praktijk. In bijlage 3 is te zien hoe in de verschillende onderzoeken wordt voorgesteld de onderwerpen te evalueren. Methoden zijn echter niet altijd toerijkend en soms worden er helemaal geen suggesties voor het meten gedaan.

Het valt op dat niet alle drie relevante thema’s even ver zijn uitgewerkt en evenveel aandacht krijgen. Zo krijgt het onderwerp identiteit, imago en plaats een mager aantal subthema’s toegeschreven door de European Capital of Culture Policy Group. Er zou meer moeten worden gericht op het aspect van identiteit(ontwikkeling) en op de percepties van de lokale gemeenschap van het evenement, in tegenstelling tot de externe waarneming. Deze bezwaren zijn reeds uitgelicht in paragraaf 3.1.3. Wat betreft het thema bestuur en uitvoeringsproces kan er meer worden gefocust op de persoonlijke ontwikkeling van vaardigheden en capaciteiten. Dat staat namelijk in verband gemeenschapsontwikkeling, een sociale impact. Het thema dat het verst is uitgewerkt, is culturele toegankelijkheid en participatie. Het lijkt er dan ook op dat Culturele Hoofdsteden hun sociale doelen doorgaans beogen te realiseren met het verbreden van de toegang tot cultuur en het vergroten van de culturele participatie. Er is in de rapporten en onderzoeken echter weinig nagedacht over de vraag hoe brede participatie bijdraagt aan de realisatie van sociale doelen; kennelijk wordt er een automatische verondersteld. Er wordt ook niet veel onderzoek voorgesteld naar de maatschappelijke waarde van cultuurparticipatie. Verder is het een misverstand om sociale doelen enkel te benaderen met het verbreden van toegang tot cultuur en het vergroten van de participatie in het evenement. De andere typen benaderingen voor het bereiken van sociale doelen die Palmer (2004) heeft onderscheiden (zie paragraaf 2.2), komen niet terug in de evaluatiemethoden. Daarentegen uiten Culturele Hoofdsteden van Europa in hun programma vaak wel veel retoriek omtrent cultuur als een middel voor bijvoorbeeld gemeenschapsontwikkeling, het bevorderen van sociale cohesie (interventie type 2, Palmer 2004) of het dichter bij elkaar brengen van gemarginaliseerde groepen in de samenleving (interventie type 3, Palmer 2004). Een verklaring voor de eenzijdige focus op participatie en toegangsverbreding kan zijn dat zaken als sociale cohesie, sociaal kapitaal en culturele inclusie lastig zijn te meten. Het is niet echter onmogelijk, maar vereist wel meer theoretische onderlegging.

72