• No results found

Evaluatieve kanttekeningen bij methodologische aspecten van het onderzoek

empirisch onderzoek

2 Multiple logica’s

7.4 Evaluatieve kanttekeningen bij methodologische aspecten van het onderzoek

Bij de uitwerking van de conclusies zijn opmerkingen gemaakt over de waarde van de uitkomsten. Beargumenteerd is dat de conclusies een grotere reikwijdte hebben dan de onderzochte casussen. Vervolgonderzoek zal uit moeten wijzen in hoeverre de uitkomsten van dit onderzoek houdbaar zijn in ziekteverzuimsituaties die zich qua condities onder- scheiden van de bestudeerde casussen. In aanvulling op deze constateringen volgen hier- onder enkele reflecties bij de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd. Achtereenvolgens komen ter sprake het verloop van de dataverzameling, de respons, de betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek en de kracht van het onderzoeksdesign.

De dataverzameling is in grote lijnen volgens plan verlopen, zij het dat de periode van dataverzameling (2007-2009) een half jaar langer heeft geduurd dan was voorzien. Twee keer hebben zich fasen van oponthoud voorgedaan. Na de stagnatie bij de organisatie die aanvankelijk als eerste bereid was medewerking te verlenen, heeft het enige tijd geduurd voordat de voorbereidingen in organisatie A rond kwamen. Vervolgens hebben de voor- bereidingen bij organisatie B meer tijd gekost dan verwacht, waardoor pas in het begin van het tweede jaar van het veldonderzoek de tweede serie casussen van start is gegaan; binnen ongeveer vijf maanden was hier een serie van vijf casussen beschikbaar. De eerste

conclusies, discussie en aanbevelingen 171 interviews in casussen uit organisatie B liepen parallel aan vervolginterviews in de casussen uit organisatie A. De interviews zijn met een zekere spreiding rond de geplande meetmomenten afgenomen (zie bijlage VII: Tijdpad interviewrondes en bijlage VIII: Spreiding

interviews over de onderzoeksperiode 2007-2009). In beide series casussen uit de twee organisaties

is de systematiek van drie opeenvolgende interviewmomenten aangehouden. Daarmee is een goed beeld verkregen van de ontwikkeling van het reïntegratiegedrag.

Het onderzoek kende een goede respons, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin. Afgaande op de informatie van de bedrijfsarts zijn alle werknemers die in aanmerking kwamen gevraagd deel te nemen aan het onderzoek en akkoord gegaan. Ook alle leiding- gevenden waren bereid mee te werken. In één geval bleek tijdens het eerste interview dat de werknemer in de thuiszorg werkzaam was en dat de casus strikt genomen niet paste binnen de criteria (alleen intramurale zorg). Naast verschillen (met name het meer solistische karakter van het werken in de thuiszorg) waren op cruciale kenmerken, zoals de aard van het werk en de werk- en opleidingsachtergronden van zowel werknemer als leidinggevende, in voldoende mate vergelijkingen met de andere casussen mogelijk. Op grond hiervan is besloten met deze casus door te gaan en hem als een volwaardige casus te beschouwen. In één casus is met het oog op de medische omstandigheden van dat moment afgezien van het laatste interview met de werknemer, vanuit de overweging dat dit gezien de medische situatie te belastend voor deze persoon zou zijn (zie de subparagrafen6.1.1 en 6.2.4), met als gevolg dat in deze casus data ontbreken. Afgezien van deze bijzonderheden zijn de interviews volgens plan verlopen. De respondenten spraken uitvoerig over de ziekteverzuim- situatie, inclusief hun twijfels, dilemma’s en onzekerheden. Alle relevante aspecten kwamen meestal vanzelf in de interviews ter sprake; de topiclijst fungeerde als checklist om na te gaan of er geen thema’s onbesproken zijn gebleven. Met de werknemers vonden de interviews op een enkele uitzondering na bij hen thuis plaats, met leidinggevenden in hun werkkamer en met de bedrijfsarts in de spreekkamer. De interviews met werknemers en leidinggevenden duurden meestal één à anderhalf uur. Twee interviews met werknemers die om praktische redenen op de werklocatie werden afgenomen, duurden aanmerkelijk korter. Mogelijk dat de werkomgeving minder uitnodigde tot uitspreken van persoonlijke belevingen dan in de vertrouwde eigen omgeving het geval is. Uit efficiencyoverwegingen zijn interviews met de bedrijfsarts gecombineerd. In één afspraak is de bedrijfsarts over een aantal casussen geïnterviewd. Dit maakte de gemiddelde tijdsduur van deze interviews per casus korter. Over het geheel genomen leverden de interviews, dankzij de goede respons, een grote hoeveelheid data op, met een grote informatiedichtheid.

Tijdens de dataverzameling zijn verschillende checks uitgevoerd op de betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek. Vergelijkingen van de interviews met werknemer, leiding- gevende en bedrijfsarts in één casus laten zien dat hun weergaven van wat zich heeft afgespeeld over het algemeen congruent en consistent zijn. Beschrijvingen (inclusief die van emotioneel beladen momenten en conflictueuze situaties) liggen in lijn met die van andere betrokkenen van dezelfde situatie en komen overeen met wat in eerdere fasen is gezegd. Deze eenduidigheid van beschrijvingen van situaties betekent dat geen substan- tiële vertekeningen zijn opgetreden in de wijze waarop geïnterviewden over hun eigen en

elkaars reïntegratiegedrag rapporteren. Evenmin lijken vertekeningen te zijn ontstaan als gevolg van het onderzoeksproces. Uit het feit dat bij het maken van afspraken voor vervolg- interviews door het tijdsverloop vaak opnieuw introductie van het onderzoeksthema nodig was, blijkt dat in de tussenliggende periode deelname aan het onderzoek op de achtergrond raakte. Enkele keren hebben geïnterviewden geprobeerd informatie over uitlatingen van andere betrokkenen te krijgen of via de onderzoeker door te geven. Het is niet uit te sluiten dat geïnterviewden eigen interpretaties hebben gegeven aan vragen of reacties van de onderzoeker/interviewer, maar op het geheel genomen is het effect hiervan te verwaarlozen. Dit betekent dat de kans gering is dat het onderzoek op zichzelf een beïnvloedende factor is geworden op het reïntegratieproces.

Ook in het proces van coderen en interpreteren zijn checks verricht. Door de transcripties aan de hand van tot dan toe onderscheiden codes meerdere malen te doorlopen, is consistentie nagestreefd in de koppeling van codes en interviewfragmenten. Aangenomen kan worden dat de codeboom die uiteindelijk tot stand is gekomen (zie bijlage IX: Codeboom) de complexiteit van het onderzoeksmateriaal reflecteert. Interpretaties (bijvoorbeeld het onderscheid in typen reïntegratiegedrag) zijn gecheckt aan de hand van de integrale trans- cripties en de audio-opnames. Zo is nagegaan of duidingen bij confrontatie met de eigen bewoordingen van geïnterviewden stand houden. In één geval is de audio-opname van het interview gedeeltelijk mislukt. Dit kon worden ondervangen door kort erna het verloop ervan zoveel mogelijk te reconstrueren en schriftelijk vast te leggen. Het analyseprogramma maxqda is een belangrijk hulpmiddel geweest. Het heeft zicht gegeven op zowel grote lijnen en verbanden, als op bijzondere details en bijgedragen aan het voorkomen van selectieve interpretaties. In de achtereenvolgende stappen is de houdbaarheid van rubriceringen en interpretaties gecontroleerd, door deze te confronteren met onderzoeksgegevens uit eerdere en latere fasen. Aan het eind van het analyseproces is inhoudelijke verzadiging geconstateerd. De casussen die zich het laatst aandienden, bleken in de tot dan toe uitgewerkte codestructuur te vatten en te passen in de onderscheiden typen. Ze leveren geen nieuwe elementen of gezichtspunten op. Dit betekent dat het aantal casussen toereikend is geweest om de variëteit in reïntegratiegedrag in beeld te brengen en te analyseren. Terugkijkend op de uitvoering van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat een nauwgezet en getrouw beeld is verkregen van het reïntegratiegedrag in de elf casussen.

Zoals eerder opgemerkt (zie subparagraaf7.3.3) hebben de verkregen inzichten in de aard en ontwikkeling van reïntegratiegedrag een bredere geldigheid dan de elf onderzochte casussen. De beperking qua aantal casussen en organisaties geeft weliswaar restricties aan de directe generaliseerbaarheid van uitkomsten, maar was noodzakelijk om een indringend beeld te vormen van interactieprocessen tijdens de reïntegratie. Dat beeld reikt verder dan de bestudeerde situaties. En op dezelfde wijze betekent het gegeven dat slechts één bedrijfsarts in het onderzoek betrokken was, dat er geen zicht is op het handelen van bedrijfsartsen in het algemeen, maar dat dankzij deze opzet wél is gebleken hoe de feitelijke inbreng van dezelfde bedrijfsarts onder invloed van het interactieproces kan variëren.

conclusies, discussie en aanbevelingen 173

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN