• No results found

Dataverzameling en data-analyse

empirisch onderzoek

3.3 Dataverzameling en data-analyse

3.3.1 Dataverzameling

In de voorfase van het veldonderzoek zijn enkele oriënterende interviews gehouden. Gesproken is met werknemers uit respectievelijk een vleesverwerkend bedrijf en een apotheek. Verder zijn een bedrijfsarts en een manager van de belastingdienst geïnterviewd. Deze proefinterviews hadden ten doel het onderzoeksterrein te verkennen en passende onderzoeksmethoden te bepalen. Ook de interviews in de eerste casus, afkomstig uit de organisatie waarmee de samenwerking niet is gecontinueerd, worden beschouwd als onderdeel van het vooronderzoek. Deze oriënterende fase is belangrijk geweest bij het uitwerken van het onderzoeksprotocol, het ontwikkelen van een topiclijst en het uitproberen van technische middelen bij het afnemen van interviews. Op deze manier hebben ze een basis gelegd voor een systematische opzet van de dataverzameling.

In de geselecteerde organisaties zijn na de formele akkoordverklaring door het management gesprekken gevoerd met sleutelpersonen (lijnmanagers en verzuimfunctionarissen) met als doel nadere informatie te verzamelen over het verzuimbeleid van de organisatie. Verder zijn documenten geraadpleegd (beleidsnota’s, jaarverslagen, interne notities,

personeelsbladen). Nadat op deze wijze een beeld is gevormd van de kaders waarbinnen werknemer, leidinggevende en bedrijfsarts worden geacht te handelen, is gestart met de interviews.

Overeenkomstig het explorerende karakter van het onderzoek is gekozen voor face to face interviews, met een open, half gestructureerd karakter (Boeije 2005). De geïnterviewden krijgen op deze manier ruimte om in eigen bewoordingen hun verhaal over de ziekte- verzuimsituatie en de reïntegratie te doen. Voor de drie actoren is dezelfde topiclijst als uitgangspunt genomen. De onderwerpen van deze lijst zijn ontwikkeld en uitgeprobeerd in de oriënterende fase van het onderzoek. Hantering van één topiclijst als basis waarborgt dat in de interviews dezelfde aspecten aan de orde komen, al varieert het verloop van de interviews en daarmee de volgorde waarin thema’s naar voren komen.

De topiclijst is gedurende de periode van de interviews op onderdelen aangevuld en is bovendien bij de vervolginterviews steeds voorzien van voor de betreffende casus of persoon specifieke aandachtspunten, als geheugensteun om op bijzonderheden terug te komen. De interviews kennen een opbouw waarin de accenten per interviewronde verschillen. In de eerste interviewronde zijn de geïnterviewden, na een standaardintroductie met een korte schets van het onderzoeksthema, uitgenodigd te vertellen over het ziekteverzuim en initiatieven gericht op werkhervatting. Het accent ligt op de eerste contacten tussen werknemer, leidinggevende en bedrijfsarts en op de wijze waarop terugkeer in de werk- situatie hierin aan de orde is gesteld. In de tweede interviewronde komen de adviezen van de bedrijfsarts en de reïntegratie-inspanningen van werknemer en leidinggevende uitgebreid ter sprake en wordt gevraagd naar probleemanalyse en plan van aanpak. De derde interviewronde staat in het teken van het verloop van de reïntegratie en van een terugblik op de ziekteverzuimperiode en het reïntegratieproces. Ook wordt gevraagd hoe men de medewerking aan het onderzoek en het verloop van de gesprekken heeft ervaren. De uiteindelijke overallversie van de topiclijst (samengesteld uit alle items die in de drie opeenvolgende interviews aan bod komen) is als bijlage opgenomen (zie bijlage I: Topiclijst).

Om bij de data-analyse terug te kunnen grijpen op het oorspronkelijke interviewmateriaal, zijn de interviews digitaal (in de vorm van mp3-bestanden) vastgelegd. De audio-opnames zijn vervolgens omgezet in integrale transcripties. Direct na de interviews zijn bovendien observaties (onder andere non-verbale aspecten, omgevingsfactoren) en eerste impressies vastgelegd in memo’s. Van relevante documenten (met name spreekuurrapportages) die tijdens interviews zijn ingezien, zijn aantekeningen gemaakt. Deze tekstbestanden vormen het basismateriaal in het analyseproces.

3.3.2 Data-analyse

Na de eerste interviewronde is met de kwalitatieve data-analyse gestart. Zoals gebruikelijk bij kwalitatief onderzoek, zijn dataverzameling en data-analyse in dit onderzoek geen strikt gescheiden en opeenvolgende fasen, maar lopen ze in elkaar over en wisselen elkaar af.

verantwoording van het empirisch onderzoek 61 Hieronder wordt uiteengezet hoe de inductieve aanpak van het coderen van het

onderzoeksmateriaal wordt gecombineerd met de methode van constante vergelijking (Boeije 2005).

Bij het coderen van het interviewmateriaal, op basis van de integrale transcripties, is gebruik gemaakt van maxqda, een softwareprogramma voor de analyse van kwalitatieve data. Met behulp van dit programma zijn codes toegekend aan tekstfragmenten. Op deze wijze vormen zich op basis van de respons van de geïnterviewden in eerste instantie een groot aantal codes van uiteenlopende aard. Het coderingsproces bestaat vervolgens uit de ordening en clustering van codes. Door codes logisch te rangschikken, waar nodig te differentiëren en waar mogelijk samen te voegen, ontstaat geleidelijk een geordende structuur van hoofdcodes en subcodes. Codes kunnen betrekking hebben op beschrijvingen van het eigen reïntegratiegedrag of dat van andere actoren, of op overwegingen die daarbij worden gegeven. Ook kunnen codes worden toegekend aan opvallende uitdrukkingen, zoals de door werknemers veelvuldig gebruikte term ‘doorgaan’. Andere codes verwijzen bijvoorbeeld naar fasen of aspecten van het reïntegratieproces. Zo zijn er codes die betrekking hebben op momenten en fasen in het proces van ziekteverzuim en reïntegratie (ontstaan van gezondheidsklachten, moment van ziekmelding, eerste contacten tussen zieke werknemer en leidinggevende, eerste contact met de bedrijfsarts, probleemanalyse en plan van aanpak, eerste initiatieven voor hervatting, et cetera) en op actoren die bij het verzuim en de reïntegratie betrokken zijn (naast de drie kernactoren bijvoorbeeld de behandelaar uit de medisch-curatieve sector, hr-functionaris, arbeidsdeskundige). Aan de hand van de codes ‘Verzuimvisie / beleid organisatie’ en ‘Opvattingen over ziekteverzuim’ zijn interviewfragmenten gerubriceerd die uitlatingen, hetzij in meer feitelijke zin, hetzij in de meningensfeer, over dit thema bevatten. Subcodes verwijzen naar deelaspecten of subtypen van de hoofdcode (bijvoorbeeld verschillende soorten behandelaars) of naar verschillende waarden (inhoudelijke kwalificaties). Op deze manier ontstaat geleidelijk een samenhangend codesysteem, dat gedurende het proces van codering voortdurend heroverwogen, verfijnd en aangescherpt is.

Aan de hand van de methode van constante vergelijking zijn vervolgens de verschillen in reïntegratiegedrag en de factoren en mechanismen die daarmee verband houden in kaart gebracht. Door systematische vergelijkingen, zowel tussen casussen als binnen casussen (op verschillende meetmomenten), zijn overeenkomsten en verschillen in reïntegratiegedrag vastgesteld en is zicht verkregen op de ontwikkeling van reïntegratiegedrag in de loop van de maanden. Nagegaan is met welke kenmerken de overeenkomsten en verschillen in reïntegratiegedrag samenhang vertonen. In het bijzonder is gekeken naar verschillen in reïntegratiegedrag die verband houden met verschillen in het verzuimbeleid van de organisaties waaruit de casussen afkomstig zijn. Daarbij is gelet op het al dan niet aanwezig zijn van het wettelijk voorgeschreven plan van aanpak: in hoeverre verschillen casussen uit beide organisaties op dit punt, is er samenhang met verschillen in reïntegratiegedrag? Ook in deze fase is het programma maxqda een belangrijk hulpmiddel. Het verschaft overzicht over de onderzoeksgegevens (fragmenten zijn met behulp van de retrieve-functie via allerlei ingangen op te zoeken en te ordenen) en geeft aanknopingspunten voor de

interpretatie ervan (Boeije 2005, Wester & Peters 2004). In het analyseproces zijn uitkomsten samengevat in tabellen. Deze zijn zowel analyse-instrument (voor de ordening van het materiaal en het verkrijgen van inzicht in overeenkomsten en verschillen) als een middel bij de presentatie van de onderzoeksresultaten. In de tabellen gaat het niet om frequenties of percentages, maar om een inhoudelijke weergave van de variatie in reïntegratiegedrag en van bepaalde kenmerken. Verhoudingen (meer / minder) spelen wel een rol bij de vraag naar de samenhang van verschillen in reïntegratiegedrag met de herkomst uit de twee organisaties die verschillen qua verzuimbeleid.

Het conceptueel raamwerk (zie paragraaf2.3) is een hulpmiddel om tot betekenisvolle interpretaties van de onderzoeksgegevens te komen (Boeije 2005). Het raamwerk fungeert dus niet als een variabelenmodel dat empirisch getoetst wordt. De kernconcepten hebben een heuristische functie, dat wil zeggen dat ze een kapstok bieden voor een theoretische interpretatie van bevindingen. Aan de hand van deze concepten is nagegaan of geconstateerde overeenkomsten en verschillen te maken hebben met verschillen in handelingsoriëntaties, met verschillende benutting van hulpbronnen en met het verloop van de interactie tussen de drie kernactoren.

De data-analyse leidt in een zich herhalend proces, waarin resultaten op verschillende manieren gerepliceerd worden (Yin 2003), tot een samenhangende interpretatie die een plausibel antwoord moet bieden op de onderzoeksvragen naar de variatie in reïntegratie- gedrag en naar factoren en mechanismen die verband houden met verschillen, zowel tussen reïntegratiegedrag in de casussen ten opzichte van elkaar, als tussen het feitelijk waargenomen gedrag en het door de wetgever beoogde gedrag.

3.3.3 Betrouwbaarheid en validiteit

Op verschillende wijzen is ernaar gestreefd de betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek te maximaliseren. In de eerste plaats is dit gedaan door weloverwogen keuzen te maken wat het onderzoeksontwerp en de wijze van casusselectie betreft, zoals hiervoor is beschreven (zie subparagrafen3.2.2 en 3.2.3). Ten tweede zijn zowel in het proces van dataverzameling als dat van data-analyse systematische werkwijzen gehanteerd, gevolgde procedures geëxpliciteerd en zodoende inzichtelijk gemaakt. De belangrijkste aandachts- punten worden hieronder toegelicht, gevolgd door een aantal opmerkingen over de reikwijdte van de uitkomsten van het onderzoek.

In het proces van dataverzameling is geprobeerd vertekenende invloeden als gevolg van sociaal-wenselijke reacties of door het optreden van testeffecten te minimaliseren. Het is niet uit te sluiten dat geïnterviewden legitimerende antwoorden geven in interviews; elementen van rationalisering en zelflegitimering zijn onvermijdelijk in een onderzoeks- opzet waarin de meting van gedrag gebaseerd is op zelfrapportages. Door de gekozen onderzoeksopzet is het mogelijk systematisch de uitlatingen van de drie kernactoren over dezelfde situaties met elkaar te confronteren, waarmee een zekere mate van verificatie

verantwoording van het empirisch onderzoek 63 mogelijk is. Een risico is verder de beïnvloeding van het reïntegratiegedrag door het onderzoek zelf (het testeffect), bijvoorbeeld doordat respondenten zodanig rekening houden met het onderzoek dat het van invloed is op hun gedrag, is niet helemaal uit te sluiten. Een ander risico is dat de onderzoeker zelf een factor wordt in de interactie, bijvoorbeeld doordat geprobeerd wordt via de interviewer invloed uit te oefenen of informatie te verkrijgen over wat anderen gezegd hebben. Dit vereist dat de vertrouwelijkheid van de interviews scherp wordt bewaakt. Verder kan een te sterk geïnvolveerd raken bij de situaties die in het onderzoek centraal staan tot vertekeningen in de dataverzameling leiden. Reflectie op de eigen rol en de adequate inzet van onderzoekstechnieken kunnen dit tegengaan.

Ook in de data-analyse zijn keuzes gemaakt om tot betrouwbare en valide uitkomsten te komen. De interactiegeoriënteerde aanpak en de longitudinale opzet van het onderzoek bieden mogelijkheden om checks uit te voeren op de analyse van gegevens. Uitspraken van respondenten uit dezelfde casus zijn door onderlinge vergelijking op consistentie

gecontroleerd. In vervolginterviews zijn onduidelijkheden over bepaalde situaties opnieuw ter sprake gebracht, zodat een preciezer en completer beeld is ontstaan. Vervolgens zijn bij het interpreteren van gegevens voortdurend controles uitgevoerd. Interpretaties zijn aangevuld en gepreciseerd, totdat ze op alle data, inclusief die van casussen die afwijken van hoofdpatronen, passen (Hutjes & Van Buuren 2007). Deze procedure van confrontatie van voorlopige bevindingen met onderzoeksgegevens uit een eerdere of latere fase leidt in een iteratief proces uiteindelijk tot een samenhangend antwoord op de centrale vraag- stelling.

Inherent aan de gekozen opzet van het onderzoek en het in vivo-karakter ervan, is dat het onderzoeksproces niet een op voorhand gecontroleerd en gestandaardiseerd verloop kent. In de volgende hoofdstukken wordt op een aantal momenten nader geëxpliciteerd hoe het proces van het geleidelijk uitbouwen van de analyses is verlopen en welke stappen daarin zijn gezet. Zo wordt de wijze van classificeren van reïntegratiegedrag beschreven in de resultatenhoofdstukken4, 5 en 6 en toegelicht en verantwoord in bijlagen (zie de bijlagen II tot en met V), zodat controleerbaar is hoe de indelingen tot stand zijn gekomen. In de presentatie van de onderzoeksresultaten in de volgende hoofdstukken wordt waar nodig melding gemaakt van onvoorziene ontwikkelingen. In evaluatieve zin komen we aan het eind van deze studie (zie paragraaf7.4) terug op de opzet en uitvoering van het onderzoek. Daar wordt de wijze waarop is gestreefd naar zo groot mogelijke betrouwbaarheid en validiteit opnieuw besproken.

Tot slot van deze methodologische verantwoording is een opmerking over de reikwijdte van de uitkomsten op zijn plaats. Het doel van het onderzoek is niet een in statistische zin generaliseerbare beschrijving van verschillen in reïntegratiegedrag die laat zien hoe het er – in het algemeen in arbeidsrelaties – aan toe gaat. Het geven van een representatief beeld van verhoudingen waarin verschillen in reïntegratiegedrag zich voordoen, vergt een ander onderzoeksontwerp. Beoogd wordt theoretische (inhoudelijke) generalisatie (Boeije 2005, Yin 2003). Daarbij gaat het om kennis over hoe reïntegratiegedrag varieert en zich

ontwikkelt, en van factoren en mechanismen die daarop van invloed zijn. De ambitie van dit onderzoek is inzicht te verkrijgen in de aard van reïntegratiegedrag dat naar andere situaties en contexten te generaliseren is en derhalve verder reikt dan de elf onderzochte casussen.

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN