• No results found

Ervaringen met het uitvoeren van bemoeizorg

In document Bemoeizorg: een nieuwe weg ingeslagen? (pagina 36-39)

Hoofdstuk 4 Onderzoeksgegevens en analyse

4.5 Ervaringen met het uitvoeren van bemoeizorg

In voorgaande hoofdstukken is vooral feitelijk omschreven hoe bemoeizorg wordt opgevat en hoe het proces rondom bemoeizorg is. In het kader van de hoofdvraag is het van belang te omschrijven wat in dit onderzoek naar voren is gekomen over de ervaringen van de verschillende partijen, als het gaat om het inzetten, het uitvoeren van bemoeizorg. Daarom zal in deze paragraaf de volgende vraag worden beantwoord: „Wat zijn de ervaringen met het uitvoeren van bemoeizorg?‟

4.5.1 Zelfbeschikking

De begeleiders geven aan het lastig te vinden af te wegen in welke mate bemoeizorg moet worden ingezet. Ze worstelen vooral met de mate van zelfbeschikking. De clustermanager is van mening dat er nog maximaal gekeken moet worden naar wat iemand zelf kan, maar benoemt ook de beperkingen van de gemene delers binnen de organisatie. Daarmee bedoelt hij te zeggen dat hij ondanks alle goede bedoelingen ook vast zit aan bijvoorbeeld de financiering en het feit dat er in deze voorziening rekening gehouden moet worden met 67 individuen. Er kan dus zoveel mogelijk worden gefinetuned, maar er kan niet aan elke wens worden voldaan.

Je zult moeten kijken wat een cliënt aan kan, zeggen begeleider 1 en 4. Dat is waar begeleider 3 in eerste instantie zoveel mogelijk vanuit zou gaan, maar op een ander moment benoemt ze dat de begeleider zich ook zal moeten houden aan de zorgplicht. Er is een grens en op zelfbeschikking wordt dan het eerst gekort zegt begeleider 3. Voor begeleider 1 is niet duidelijk waar die grens ligt, ze mist vooral juridische kennis op dit gebied. Dat ervaart ze als een knelpunt “Wat mag je nou echt wel of niet op inperken en valt het dan onder de regels van je woonvoorziening? Of dat je het koppelt van je tekent die zorg-en dienstverleningsovereenkomst dat betekent dat we op die gebieden mogen ingrijpen als we dat nodig vinden. Het wordt vaak geroepen, maar waar kan ik dat dan vinden?

misschien is dat ook weer eng denken hoor, misschien is dat ook weer te gekaderd. Nu is het voor mijn gevoel zo van we roepen dat, maar kunnen we het ook hard maken.” Het is onbekend of daar bijvoorbeeld iets over is terug te vinden in de hkz, of dat de inspectie daar iets mee doet.

Het is ook per cliënt en per situatie verschillend. Daarom vinden ze het belangrijk met elkaar te overleggen, op elkaar af te stemmen, omdat iedereen zijn eigen visie en eigen waarden en normen heeft. Begeleider 2 zegt dat de afweging of en hoe je ingrijpt afhankelijk is van iemands niveau en levensfase. Bij iemand die in een oudere levensfase zit, sta je bepaalde dingen misschien eerder toe.

Begeleider 4 benadrukt dat kwaliteit van leven ook erg belangrijk is, “Hoever ga je door met je regeltjes. Het moet goed voor je zijn, op een gegeven moment zorgt dat misschien wel voor zoveel stress en spanning, dat je je moet afvragen of je dan wel op de juiste weg bent.”

4.5.2 Mening van cliënten

De cliënten 1, 2, 5 en 6 vinden dat de begeleiding mag ingrijpen ook als de cliënten dat eigenlijk niet willen, cliënt 3 en 4 heb ik hier niet naar gevraagd. Cliënt 5 vindt dat de cliënten dat de begeleiding niet kunnen verbieden, omdat de begeleiding er is om je te helpen. Hij is het eens met wat de clustermanager heeft gezegd, dat begeleiding toch naar binnen mag gaan bij een cliënt, ook als die niet wil, omdat je niet weet wat er aan de hand is.

Cliënt 2 vindt dat het mag als het beter is voor de cliënt. Dat bepaalt de cliënt zelf in overleg met de begeleiding. Wanneer de begeleiding iets beter vindt voor de cliënt en deze het daar niet mee eens is, moet de begeleiding goed kunnen beargumenteren waarom iets gebeurd. “begeleiding moet niet op de stoel van de meester gaan zitten:”

Cliënt 1 en 6 vinden dat er mag worden ingegrepen als het echt nodig is. Bijvoorbeeld wanneer iemand zijn huis laat vervuilen, zegt cliënt 1. Die beslissing wordt dan genomen door begeleiding en leidinggevende, de cliënt heeft er dan zelf niets over te zeggen. Cliënt 1 vindt het goed dat dit gebeurd, ook als de cliënt het hier niet mee eens is, want anders wordt het hele huis een bende en heeft hij er mogelijk ook zelf ook last van. Cliënt 6 stelt dat de woning van de stichting is, de stichting heeft begeleiding aangenomen, die cliënten moeten helpen. „als je geen begeleiding wil, zou je hier

37

ook niet moeten wonen‟.

Cliënt 7 vindt dat de begeleiding niet alles voor de cliënten moeten beslissen. Ook als het echt niet goed gaat, dan moet de cliënt eerst toestemming geven, vindt de cliënt.

4.5.3 Ervaring begeleiders

De gedragsdeskundige ziet dat begeleiders heel verschillend reageren op het inzetten en toepassen van bemoeizorg. Naar zijn idee is het onder andere afhankelijk van het temperament van de

begeleider en iemands ervaring. De ene begeleider is bijvoorbeeld analystisch wat sterker en heeft sneller door dat er moet worden ingegrepen dan een ander. Hoe iemand vervolgens de dialoog aan gaat met de cliënt verschilt ook weer per persoon, de één ziet eerder in hoe hij de cliënt het beste kan bereiken dan de ander. Sommige begeleiders vinden het vooral belangrijk om dingen samen te doen en vinden het lastig wat directiever te werk te gaan. Anderen zien helemaal niet in dat er moet worden ingegrepen.

Begeleider 1 geeft aan dat ze nog zoekende is in het proces. Ze ziet bij sommige cliënten steeds meer liggen, zoals huizen die hartstikke smerig zijn en mensen die zichzelf totaal niet verzorgen. Maar ze begint bij het werken aan het contact, want anders verwacht ze alleen maar een hoop weerstand te krijgen. Soms kiest ze er ook voor om het terug te koppelen naar de leidinggevende, omdat ze zelf anders alleen maar in strijd is met die cliënt. Het doel is de cliënt te behoeden voor nog meer ellende, zij kan dat niet altijd alleen, daarom plaatst ze het in een officieler kader.

Begeleider 4 ervaart het als een voortdurend balanceren als het gaat om wanneer bemoeizorg moet worden ingezet. Ze geeft aan soms misschien te terughoudend te zijn, omdat ze bang is met dergelijke acties de relatie met de cliënt op het spel te zetten. Ze heeft zelf ervaren dat de cliënt minder boos reageerde dan ze van tevoren had gedacht. Ze vertelt over Pieter, deze cliënt heeft problemen gehad op zijn werk, waarbij de begeleiding in moest grijpen. Dit proces heeft eigenlijk te lang geduurd, omdat de begeleidster bang was hem hier in te schaden. Hij zakte ondertussen in zijn thuissituatie ook af en verzon zijn eigen structuur. Met als gevolg dat de begeleiding het nu nodig vindt daar op in te grijpen en het voor hem te herstructureren. Dat geeft Pieter het gevoel dat alles van hem wordt afgepakt. Nu is zijn werksituatie weer op orde en het volgende wat er gebeurd is dat hij zijn bier in moet leveren1. Begeleider 4 geeft aan dat het lastig is hier een balans in te vinden. Ze ziet nog veel meer wat er beter zou moeten, maar is ook bang hem in zijn zelfwaarde aan te tasten wanneer ze hem dingen ontneemt. Ze vindt het heel erg zoeken naar wanneer wat het beste kan worden aangepakt.

Begeleider 1 weet van zichzelf dat ze geneigd is te snel te willen handelen, maar heeft al ervaren dat dat alleen maar averechts werkt. De gedragsdeskundige ziet dat begeleiders soms de neiging hebben erg kort door de bocht te zijn, als het besluit tot het inzetten van bemoeizorg eenmaal is gevallen.

Mensen zijn dan geneigd het van de een op de andere dag over te nemen. De gedragsdeskundige ziet het als zijn taak het proces te bewaken en in de gaten te houden dat begeleiders alle stappen doorlopen, dus eerst in gesprek gaan met de cliënt.

1 Het bier was een obsessie van de cliënt, met het weghalen van het bier, werd ook de obsessie weggehaald.

38

4.5.4 Mening vertegenwoordigers

De vertegenwoordigers hadden graag gezien dat er bij de cliënten die zij vertegenwoordigen eerder was ingegrepen. Vertegenwoordiger 1 vertelt dat zij en haar familie al jaren hebben aangegeven dat ze wilden dat er wat zou gebeuren met de situatie van Ine. Terwijl ze als familie zelf ook nog zoekende waren in hoe dat vorm zou moeten krijgen, hebben ze verschillende voorzetten gedaan, maar voelde zich niet altijd gehoord door de woonvoorziening. “Iedereen zag natuurlijk dat het mis zou gaan, maar men vond dat men daar niks aan kon doen. Er is ook heel lang gezegd het wordt niet erger. Terwijl dat niet zo was, want elk jaar werd het wel erger, het was elk jaar 5 tot 10 kilo, het werd wel

erger.”Vertegenwoordiger 2 denkt ook dat er misschien dingen voorkomen hadden kunnen worden als zij eerder bij het proces betrokken was geweest en er eerder was gehandeld. Het bleek namelijk dat de begeleiders van de Nieuweweg al een enige tijd haast geen toegang meer kregen bij Mies en haar vriend. De moeder van Mies signaleerde dat het misging toen zij tijdens een vakantie in het huis van Mies kwam. Wat ze daar aantrof was voor haar reden om aan de bel te trekken. Ze heeft een brief geschreven naar de woonvoorziening en haar vraag tot handelen is opgepakt. “ ik heb dat gevraagd, ik heb eerst gebeld en toen heb ik een brief geschreven dat ik per se wilde dat er iets gaat gebeuren.

Eerst met de begeleiding en wij samen. Ik heb Joep zijn zuster gebeld, van er moet iets gaan gebeuren, want het gaat echt helemaal fout. Toen hebben we eerst met z‟n allen gepraat en toen is ook de clustermanager erbij gekomen. Toen bleek eigenlijk al heel snel, die twee moesten uit elkaar, dat ging gewoon niet goed.”

Ze ziet dat haar dochter hier beschadigt uit is gekomen en moeite heeft het allemaal te verwerken.

Maar vertegenwoordiger 2 zegt ook dat ze zelf misschien te laat heeft ingezien dat het helemaal uit de hand liep en wil anderen niet de zwarte piet toespelen.

Uiteindelijk zijn beide vertegenwoordigers wel positief over het ingrijpen en de manier waarop dat is gebeurd. Vertegenwoordiger 2 geeft aan dat ze het op het moment zelf wel verschrikkelijk vond om te moeten doen. „Maar je wilt toch het beste voor je kind.‟ De situatie van hun zus en dochter is in vele opzichten verbeterd.

4.5.5 Analyse

De meeste ondervraagde cliënten vinden het goed als de begeleiding ingrijpt bij een cliënt ook als die dat niet wil, mits daar een goede reden voor is. De begeleiders worstelen zelf nog met wanneer er wel en niet moet worden ingegrepen. De voorzichtigheid die bleek uit de vorige analyse toont zich ook hier. Het is op zich begrijpelijk, want het is een nieuwe manier van werken. Daarom is het niet vreemd dat men nog zoekende is in wat wel en wat niet kan, hoe het uitgevoerd moet worden. Begeleiders weten niet hoe de cliënt zal reageren en wat het zelf met hen doet of van hen vraagt. Bovendien heeft de organisatie te maken met beperkingen van de gemene deler. Door de grootte van de voorziening kan niet in alles op elk indivdu worden aangepast. Er moet daarom nauwkeurig worden onderzocht hoe er binnen de kaders van de woonvoorziening kan worden ingegrepen. Aan de andere kant benadrukt de grootte van die woonvoorziening wel het belang van een individuele aanpak, want de kans op overvraging of de kans dat een cliënt uit het zicht raakt is groter. Met als risico dat er te laat wordt ingegrepen.

Uit wat de vertegenwoordigers vertellen valt op te maken dat zij liever hadden gezien dat ze eerder bij het proces betrokken waren en dat er eerder was ingegrepen. Vertegenwoordiger 1 geeft aan dat ze zich niet altijd gehoord voelde en vertegenwoordiger 2 geeft aan dat ze liever eerder van de

begeleiding had gehoord dat het mis liep. Hoewel begeleiders dus zelf aangeven dat de rol van familie heel belangrijk is, lijkt dat niet altijd te zijn nageleefd. Gedragsdeskundige geeft aan dat het afhangt van de relatie en het soort probleem of familie bij het proces wordt betrokken, daarom ontbreekt een duidelijke richtlijn voor wanneer vertegenwoordigers wel of niet worden betrokken en is het misschien te veel afhankelijk van de normen en waarden van de begeleider.

Bovendien geven de vertegenwoordigers aan dat ze liever hadden gezien dat er eerder was

39

ingegrepen. De begeleiders lijken dus te terughoudend te hebben gehandeld. Ze zeggen aan de aan de ene kant bang te zijn om te snel te gaan, omdat ze zien dat het averechts effect heeft. Aan de andere kant zien ze ook van zichzelf dat ze eigenlijk te voorzichtig zijn, omdat het bij de cliënt lang niet zoveel te weeg brengt dan dat ze in eerste instantie verwachtten. Er wordt ook een schrijnend

voorbeeld gegeven van een situatie waar eigenlijk te laat is ingegrepen, maar ondertussen worstelt de begeleider er nog steeds mee wanneer de volgende stap kan worden ingezet. Dat is dus opvallend, begeleider 4 is zelf van mening dat ze misschien te voorzichtig zijn, heeft dat ook ervaren, maar is ondertussen nog steeds heel voorzichtig in haar handelen. Het is natuurlijk belangrijk een goede afweging te maken, dat vindt ook de gedragsdeskundige. Alle stappen moeten worden doorlopen zegt hij, niet de ene dag besluiten dat er wat moet gebeuren en de volgende dag het al overnemen. Maar iets meer durf en lef, is ook wat vertegenwoordiger 1 zegt, mag wel worden getoond. Mogelijk helpt het de begeleiders die afweging te maken als voor hen de juridische kaders wat duidelijker zijn en als zij weet hebben wat de effecten van het inzetten van bemoeizorg zijn.

In document Bemoeizorg: een nieuwe weg ingeslagen? (pagina 36-39)