• No results found

De effecten van bemoeizorg

Hoofdstuk 4 Onderzoeksgegevens en analyse

4.6 De effecten van bemoeizorg

Hier worden de onderzoeksresultaten weergegeven die antwoord geven op de vraag „Wat zijn de effecten van het inzetten van bemoeizorg op de Nieuweweg?‟ Eerst worden de ervaringen en verwachtingen over het effect op de cliënten van de begeleiders en gedragsdeskundige beschreven.

Dan volgt wat de cliënten er zelf van vinden en hoe de vertegenwoordigers er tegen aan kijken.

4.6.1 Begeleiders en gedragsdeskundige

Begeleider 1 en 4 bespreken hun ervaring met het toepassen van bemoeizorg, ze zien dat het een cliënt kan ontlasten. In eerste instantie ageert de cliënt, maar daarna werkt hij toch mee, vertelt begeleider 1. Begeleider 4 komt hier terug op het voorbeeld van Pieter. Hij reageerde even boos toen al zijn bier werd weggehaald, maar leek zich er vervolgens in te berusten. Hij was er sneller overheen dan de begeleider eigenlijk had verwacht.

De gedragsdeskundige verwacht een soort gelijke reactie van de cliënten. Hij denkt dat als

bemoeizorg goed wordt ingezet, de cliënten het over het algemeen als bevrijdend en als ontlastend ervaren. Hij geeft aan dat de cliënt vaak zelf niet kan bepalen of niet altijd beseft welke vraag die expliciet zou moeten stellen en welke vraag niet. Maar hij denkt dat de cliënt het wel aanvoelt en weet wanneer er op een basaal niveau tegemoet gekomen wordt aan diens behoeften. Dat juist wanneer er geen bemoeizorg wordt geleverd, de cliënt zich mogelijk onveilig voelt, omdat hij het zelf moet rooien en hij het idee heeft dat hij aan zijn lot wordt overgelaten. Dat onveilige gevoel kan spanning

opleveren. Wanneer de cliënt goed in het proces van bemoeizorg wordt meegenomen, dan zal het ook goed voelen, zegt de gedragsdeskundige. In zijn ogen wordt bemoeizorg goed uitgevoerd, als begeleiders, vertegenwoordigers en gedragsdeskundige eerst met elkaar de visie (beeldvorming) goed neerzetten en vervolgens met de cliënt de dialoog aangaan. Dat men persoonsgericht kijkt hoe de cliënt op zijn of haar niveau in het proces kan worden betrokken.

Desondanks ontkom je er volgens de gedragsdeskundige niet aan dat bemoeizorg toch vaak tot negatieve emoties leidt bij de cliënt. Dat komt, zegt hij, doordat bij het appartementwonen lang is gewerkt volgens het vraaggericht werken. Waarbij vooral is ingegaan op wat de cliënt vroeg. Cliënten zijn daardoor lang gewend het zelf te doen op bepaalde onderdelen. Nu wordt daar op teruggekomen en gaan begeleiders met de cliënt in gesprek over dingen die hij eigenlijk niet kan. Dat kan voor de cliënt frustrerend zijn.

4.6.2 Cliënten

Dat komt overeen met wat de cliënten aangeven. Alle zeven cliënten kunnen aangeven waar de begeleiding hen mee helpt. Cliënt 2, 4 en 7 vinden het niet altijd leuk, de hulp die ze krijgen en ervaren het als bemoeienis van de begeleiding. Aan de andere kant begrijpen cliënt 2 en 4 wel waarom de begeleiding hen helpt. Cliënt 1, 4, 5 en 6 kunnen een voorbeeld geven van iets wat ze eerst zelf

40

deden, maar waar de begeleiding hen nu bij helpt of het van hen over heeft genomen. Cliënt 1 en 6 vertellen dat ze zelf om hulp hebben gevraagd. Bij de anderen heeft de begeleiding het bedacht.Bij alle vier is dat (onder andere) schoonmaken. Ze geven alle vier aan dat ze er zelf niet aan toe

kwamen en dat het hen eigenlijk teveel werd. Het was stoffig of een troep. “Ik vond het niet fijn als het niet fris was.” zegt cliënt 5. Nu ze het schoonmaken samen met een ADL-medewerker van de

huishoudelijke dienst doen, gaat het goed. Cliënt 1 en 4 geven aan dat ze het ervaren als een verlichting, nu ze het niet meer zelf hoeven te doen. „Dat geeft wat meer rust dat ik het niet meer zelf hoef te doen‟, zegt cliënt 4.

4.6.3 Samen doen

Vertegenwoordiger 1, was niet zo te spreken over het „samen doen‟. In de tijd dat Ine nog op de Nieuweweg woonde zag zij dat haar zus de begeleiding regelmatig overblufte, door te zeggen dat ze zelf al had schoongemaakt. Ine werd geholpen door ADL-medewerkers, zelf vond ze het fijn als medewerker Tineke haar kwam helpen, ze voelde zich door haar begrepen. Haar zus wijt het aan het ongeschoolde personeel dat het toch vaak mis ging en het lang duurde voordat die eens aan de bel durfde te trekken. Begeleider 4 vindt juist dat er soms nog te weinig gebruik wordt gemaakt van de ondersteunende diensten als de huishouding. Haar ervaring is dat ADL-medewerkers werken met een andere insteek en daardoor meer kunnen bereiken bij de cliënten dan de begeleiders. Ze vertelt over een ADL-medewerker die bij bepaalde cliënten spullen weg mag gooien, terwijl zij het niet voor elkaar krijgt. Begeleider 1 vertelt over Tineke die bij één van haar cliënten een goede ingang had, door eerst met hem te werken aan het contact. Ook de cliënten benoemen dat ze het wel prettig vinden dat ze nu samen met ADL-medewerkers bepaalde klusjes kunnen doen. Cliënt 5 zegt dat hij er van kan leren.

Cliënt 6 zegt dat het wel makkelijker is, “met zo‟n extra hulpje erbij.”

4.6.4 Vertegenwoordigers

Uit de interviews met de vertegenwoordigers bleek dat de cliënten die zij vertegenwoordigen het ingrijpen in de situatie in eerste instantie heel vervelend vonden. Bij Mies was er een gesprek gepland met de begeleiders, de clustermanager, verschillende familieleden van het stel en Mies en haar vriend. In dit gesprek is aan Mies en haar vriend aangegeven dat het niet goed is geen hulp te aanvaarden en dat het misschien beter zou zijn als even een tijdje uit elkaar zouden gaan. De feiten zijn op tafel gelegd en Mies en haar vriend kregen de mogelijkheid om te reageren. Haar vriend heeft toen een punt achter de relatie gezet. Vertegenwoordiger 2 vertelt dat Mies de manier waarop er werd ingegrepen heel confronterend vond. Maar ook hoe haar vriend reageerde was verschrikkelijk voor haar. Mies was verdrietig en is in eerste instantie door haar familie opgevangen. Nu ziet ze wel in dat het goed is geweest dat de begeleiding en de familie heeft ingegrepen.

Ook Ine reageerde in eerste instantie verdrietig op de ingezette bemoeizorg. De situatie was helemaal voorgestructureerd, er was uitgedacht wanneer en hoe haar zou worden verteld dat ze moest

verhuizen, om zo min mogelijk onrust te veroorzaken. Nadat ze het nieuws had gehoord, heeft ze een avondje moeten huilen, maar de dagen daarna heeft haar familie haar goed af kunnen leiden. Nu ziet ze ook wel in dat het beter voor haar is en kan ze goed uitleggen waarom er is ingegrepen. De zus van Mies zegt “ze begrijpt dat het helemaal voor haar gezondheid was. Maar die boodschap natuurlijk, die kwam van de clustermanager af, die kwam van begeleider 1. af. Iedereen zei van het is voor jou, we weten dat je het wel wil, maar we hebben hier toch jaren gezeten van hoe kunnen we je helpen met afvallen en we wisten het niet.” Zelf zegt ze dat ze het wel jammer vindt dat ze niet meer op de Nieuweweg woont, omdat ze daar veel vrienden en vriendinnen had.

Vertegenwoordiger 1 vertelt dat Ine al is afgevallen en beter gestemd is. Doordat de lijnen korter zijn is de situatie van Ine meer gekaderd en dat geeft haar rust. De moeder van Mies ziet haar dochter ook weer opbloeien. „Het wordt weer echt een beetje mijn kind, wordt weer vrolijk, sociaal.‟

41

4.6.5 Analyse

Uit bovenstaande alineas valt op te merken dat de cliënten in eerste instantie boos of verdrietig reageren op het moment dat zij te maken krijgen met bemoeizorg. Een logische reactie zeggen de gedragsdeskundige en de begeleiders, als een cliënt jarenlang op bepaalde onderdelen zelfstandig heeft gefunctioneerd is het niet raar dat hij uit frustratie boos reageert wanneer die zelfstandigheid wordt ingeperkt of afgenomen. Maar dat de cliënten het vervolgens als ontlastend ervaren dat een bepaalde taak van hen is overgenomen, blijkt ook uit de ervaringen van de verschillende partijen. De begeleiders zien dat de cliënten het al snel goed op pakken, eerder dan zij zelf hadden gedacht. De vertegenwoordigers zien dat de cliënten al gauw de voordelen van bemoeizorg ervaren en de cliënten geven zelf aan dat ze het prettig vinden op bepaalde zaken extra te worden ondersteund. Er kan dus worden geconcludeerd dat het inzetten van bemoeizorg een positief effect heeft op de cliënten, ze ervaren het als een verlichting. De gedragsdeskundige maakt nog wel als kanttekening dat bemoeizorg „goed‟ moet worden ingezet, dat betekent dat er per cliënt aan de hand van de beeldvorming afwegingen moeten worden gemaakt. Maar, zo blijkt ook, dat kritisch moet worden gekeken naar hoe bemoeizorg moet worden uitgevoerd. Wanneer er wordt besloten iets met de cliënt samen te gaan doen, wie gaat dat dan uitvoeren? Er kunnen verschillende redenen zijn om dit bijvoorbeeld aan ADL-medewerkers over te laten. Aan de ene kant hebben zij een ingang, die begeleiders soms niet hebben. Bovendien zijn de cliënten tevreden over de manier waarop zij nu in het schoonmaken worden begeleidt. Maar de vraag die opkomt, is of er wel voldoende zicht is op hoe ADL-medewerkers hen begeleiden. Het is voor te stellen dat cliënten snel tevreden zijn als ze de medewerker met een makkelijke babbel kunnen overbluffen of als zij de medewerker zien als

makkelijke hulp en ze zelf niet zoveel meer hoeven te doen. Het is goed gebruik te maken het spel dat zij met de cliënten kunnen spelen, maar de begeleider heeft daar ook nog wel een rol in en moet alert zijn op wat er tijdens deze momenten gebeurd.

42 Hoofdstuk 5 Conclusie en discussie

In dit hoofdstuk zal antwoord worden gegeven op de hoofdvraag: Wat zijn de ervaringen van cliënten, vertegenwoordigers van cliënten en begeleiders van de Nieuweweg met bemoeizorg, zoals die nu op de Nieuweweg wordt ingezet?

Om tot een antwoord op deze vraag te komen zijn in het onderzoek zes deelvragen beantwoord. In dit hoofdstuk wordt er een verband gelegd tussen de verschillende resultaten en de literatuur.

5.1 Verleden

Om de ervaringen van de verschillende partijen met bemoeizorg goed te kunnen plaatsen, leek het mij zinvol een historisch kader te schetsen. Om te kunnen begrijpen hoe een ieder tegen de huidige ontwikkelingen aan kijkt, is het goed om te weten welke ontwikkelingen er aan vooraf zijn gegaan. De recente geschiedenis van de zorg wordt gekenmerkt door een golfbeweging, die door van der Lans wordt verwoordt als „er bovenop – er naast – er vandaan- er op af‟. Eind jaren 90 is de

zelfbeschikkingsvisie erg belangrijk, in de gehandicaptenzorg komt dat tot uiting in het

burgerschapsparadigma (van Gennep, 2007), waar de nadruk ligt op gelijkwaardig burgerschap.

Vanuit dit gedachtengoed ontstond in 2000 de Nieuweweg. De maatschappelijke ontwikkelingen benadrukte zelfstandigheid en zelfbeschikking, Ons Tweede Thuis vond het belangrijk dat mensen zich konden ontplooien en zagen de appartementsvoorzieningen hiervoor als oplossing. Men ging uit van de mogelijkheden van de cliënt. Nu tien jaar later wordt geconcludeerd dat men daar eigenlijk te ver in door is geschoten en blijkt het dilemma waar Kieft (2001) overschrijft weer aan de orde van de dag, hoeveel verantwoordelijkheid krijgt de cliënt en wanneer moet de begeleiding ingrijpen.

Aanleiding om te zoeken naar een nieuwe werkwijze waren de excessen en de lage indicaties waaruit blijkt dat veel cliënten die mate van vrijheid en zelfstandigheid die hen tien jaar geleden is toegezegd helemaal niet aan kunnen. Uit de diverse interviews kan worden opgemaakt dat men nu niet goed begrijpt waarom er toen bepaalde keuzes zijn gemaakt, waarom cliënten zo veel vrijheid kregen, waarom er met oude informatie niks is gedaan. Dat tien jaar geleden mogelijk niet kritisch is gekeken naar de schaduwkanten van het emancipatorische gedachtengoed of dat het tien jaar heeft geduurd totdat men tot inzicht kwam dat met deze manier van werken de cliënten werden overschat, is echter niet helemaal te verwijten aan de begeleiders of het management van de voorziening in die tijd. In die tijd was het immers een hele logische keuze om de hulpverlening op die manier vorm te geven. Het gaat namelijk om momentopnames schrijft Britt Fontaine, de maatschappelijke opvattingen en normen en waarden zijn bepalend voor hoe er tegen de hulpverlening wordt aangekeken. Op dat moment overheerste het emancipatorische gedachtengoed, dus er was geen reden om daar kritische kanttekeningen bij te plaatsen.

5.2 Heden

Betekent het dan nu, dat er met deze nieuwe ontwikkelingen een einde komt aan het

burgerschapsparadigma en het emancipatorische gedachtengoed? De begeleiders en clustermanager denken van niet, naar hun idee is het in het verleden verkeerd uitgelegd. Vraaggericht werken

betekent niet u vraagt wij draaien, maar betekent ook grenzen stellen. Wil je iemand een menswaardig bestaan toe kennen en de kwaliteit van leven in de gaten houden, belangrijke thema‟s in het

burgerschapsparadigma (van Gennep, 2007), dan is dat niet gelijk aan zelfbeschikking op het moment dat iemand die zelfbeschikking niet aan kan. Wanneer iemand wordt overvraagd, dan heeft dat ook invloed op de kwaliteit van leven. Dat blijkt wel uit het effect van bemoeizorg. Bemoeizorg wordt, zo blijkt uit het onderzoek, door alle partijen positief ontvangen, omdat de begeleiding door in te grijpen juist tegemoet komt aan de vraag van de cliënt. De cliënt is zelf niet in staat om die vraag te stellen en op de Nieuweweg wordt nu ingezien dat de begeleiding daarom het initiatief moet nemen. Wel met een bepaalde mate van voorzichtigheid. Er moet goed worden gekeken of er inderdaad een hulpvraag

43

ligt bij de cliënt, men kan niet lukraak gaan ingrijpen, de cliënt moet eerst goed in beeld worden gebracht. De clustermanager benadrukt dat er nog steeds maximaal gekeken wordt naar wat iemand zelf kan, daarmee wordt tegemoet gekomen aan een belangrijke waarde binnen het

burgerschapsparadigma. Bovendien wordt daarmee het risico op ondervraging verkleind en wordt niet alle verantwoordelijkheid bij de cliënt weggenomen. Maar tegelijkertijd wordt ook in beeld gebracht wat iemand niet kan om overvraging te voorkomen.

Bemoeizorg op de Nieuweweg is ingrijpen in wat de cliënt voor zorg wil of niet wil bij ondervraging of overvraging. Verschil met de definities die zijn gegeven in hoofdstuk 3 is dat het niet gaat om ambulante zorg, want de Nieuweweg is een residentiële instelling. De hulpverlening is al binnen handbereik, maar wordt bewust of onbewust vermeden. Hoewel sommige cliënten duidelijk weerstand bieden tegen de hulp, gaat de gedragsdeskundige er vanuit dat het een onbewuste keuze is, omdat de cliënten niet zouden weten welke vraag ze moeten stellen. Gezien hun beperkingen is het aannemelijk dat ze hun eigen hulpvraag niet altijd onder woorden kunnen brengen, het initiatief ligt daarom bij de hulpverlening. De definitie van de GGZ is mijn inziens het meest compleet. Die definitie beschrijft niet alleen de doelgroep en de vorm van zorg, maar benoemt ook nog het belang van de samenwerking van verschillende disciplines, dat komt in dit onderzoek ook naar voren. Het voordeel van de samenwerking tussen verschillende partijen is dat elke partij weet wat er gaande is en dezelfde boodschap uit kan dragen naar de cliënt.

Wanneer de problematiek van de cliënt is gesignaleerd en de cliënt zoveel mogelijk in kaart is gebracht is het ook zaak de cliënt bij het proces te betrekken. Het is niet eerlijk als er zomaar aan de cliënt voorbij wordt gegaan, dat zal de kans op weerstand verhogen. Dat cliënten in eerste instantie met weerstand reageren is teruggevonden in dit onderzoek. De reactie is echter goed uit te leggen, als de ontwikkeling weer even in het historische perspectief wordt geplaatst. Tien jaar geleden kregen de cliënten de sleutel van hun eigen appartement en daarmee de vrijheid en mogelijkheid zichzelf te ontplooien op allerlei gebied. Hun vraag was leidend voor de hulpverlening, stelde ze geen vraag dan was er ook geen hulpverlener. Dat ze daarom nu in eerste instantie gefrustreerd reageren op het moment dat hun vrijheid op bepaalde onderdelen weer wordt ingeperkt, is niet meer dan logisch.

Angst voor weerstand moet de begeleiding er echter niet van weerhouden bemoeizorg in te zetten. Uit het onderzoek blijkt, dat cliënten minder weerstand vertonen dan aanvankelijk werd gedacht en de bemoeizorg uiteindelijk goed ontvangen en als ontlastend ervaren. Bovendien zijn er al een aantal schrijnende voorbeelden van situaties waarin eigenlijk te laat is ingegrepen. De begeleiding zou dus eigenlijk meer lef moeten tonen om daadwerkelijk in te grijpen. Een zekere angst of voorzichtigheid komt ook naar voren in uitspraken die worden over wie er bij het proces betrokken moeten worden. Er wordt gepleit voor een onafhankelijk persoon, iemand van buitenaf, vertrouwenspersoon,

bewindvoerder, voor betrokkenheid van artsen. Het lijkt of de begeleiders en de staf het proces aan alle kanten dicht wil timmeren, of ze zich willen indekken voordat er een beslissing wordt genomen.

De terughoudendheid, die uit dit onderzoek blijkt, is wel te verklaren. In de literatuur komt naar voren dat bemoeien een negatieve klank heeft en dat we, gevormd door de maatschappelijke ontwikkelingen van de laatste decennia, bemoeienis liever vermijden (Van der Lans et al. 2003). In het onderzoek gaven twee begeleiders ook aan een negatieve associatie met de term te hebben. De werkwijze bemoeizorg vraagt echter wel van begeleiders dat ze zich in het leven van de cliënt gaan mengen, terwijl ze tien jaar geleden juist meer afstand zijn gaan nemen en de cliënt de vrijheid hebben gegeven. Van der Lans et al (2003) vonden dat professionals als excuus om niet te hoeven ingrijpen zich onder andere achter de wet verschuilen. In dit onderzoek komt ook naar voren dat de juridische grenzen onduidelijk zijn, dat versterkt de voorzichtigheid in het handelen. In „Bemoeien werkt‟ wordt uiteengezet dat er binnen de wet op de bescherming van privacy meer mogelijk is dat vaak wordt vermoed. Of dat ook op gaat voor de specifieke setting van de Nieuweweg is niet met zekerheid te zeggen. Nader onderzoek naar de juridische kaders binnen de zorg voor mensen met een

44

verstandelijke beperking wordt aanbevolen, zeker in het kader met de nieuwe wet Zorg en dwang, die de BOPZ wet zal vervangen.

Als volgende argument om terughoudend te zijn met bemoeizorg wordt aangedragen de vele regels en protocollen binnen een organisatie. Binnen dit onderzoek zijn regels of protocollen van de organisatie niet benoemd als belemmering voor het handelen. Ik geloof wel dat, gezien het vorige beleid van de instelling, gevormd door het emancipatorische gedachtengoed, er regels of protocollen zullen zijn die tegenstrijdig zijn met deze nieuwe werkwijze. Ik denk dat wanneer de clustermanager of één van de begeleiders bij het inzetten van bemoeizorg tegen één van deze regels of protocollen

Als volgende argument om terughoudend te zijn met bemoeizorg wordt aangedragen de vele regels en protocollen binnen een organisatie. Binnen dit onderzoek zijn regels of protocollen van de organisatie niet benoemd als belemmering voor het handelen. Ik geloof wel dat, gezien het vorige beleid van de instelling, gevormd door het emancipatorische gedachtengoed, er regels of protocollen zullen zijn die tegenstrijdig zijn met deze nieuwe werkwijze. Ik denk dat wanneer de clustermanager of één van de begeleiders bij het inzetten van bemoeizorg tegen één van deze regels of protocollen