• No results found

Hoofdstuk 1 Probleem-, vraag- en doelstelling

1.10 Deelvragen:

1. Welke ontwikkelingen binnen Ons Tweede Thuis en de woonvoorziening de Nieuweweg hebben tot bemoeizorg geleid?

2. Wat wordt er op de Nieuweweg onder bemoeizorg verstaan?

3. Hoe wordt bemoeizorg op de Nieuweweg uitgevoerd?

4. Wat zijn de ervaringen met het uitvoeren van bemoeizorg op de Nieuweweg?

5. Wat zijn de effecten van het inzetten van bemoeizorg op de Nieuweweg?

15 Hoofdstuk 2 Onderzoeksopzet

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal ik de opzet van mijn onderzoek weergeven. Ik beschrijf eerst de onderzoeksvorm, dan de onderzoekseenheden. De onderzoekseenheden komen in dit onderzoek overeen met de respondenten, daar ga ik verder op in, in de paragraaf over respondenten en informanten. Hier wordt beschreven wie de respondenten zijn, hoe ze zijn geselecteerd en geworven. Het laatste onderdeel van dit hoofdstuk beschrijft de betrouwbaarheid en geldigheid van het onderzoek.

2.2 Onderzoeksvorm

Het gaat hier om een beschrijvend onderzoek, waarin ik weergeef wat de ervaringen zijn, van zowel de cliënten, de begeleiders als de vertegenwoordigers van de cliënten met bemoeizorg. Deze informatie heb ik verkregen door middel van interviews. Het was niet mogelijk om alle begeleiders en alle cliënten te interviewen, het gaat dus om een survey onderzoek. Omdat ik niet alle vragen en antwoorden al van tevoren heb willen vast leggen, gaat het in dit geval om een kwalitatief survey onderzoek (Baarda et al. 2009). Ik heb hiervoor gekozen, omdat ik ruimte wil laten voor de inbreng van de geïnterviewden zelf. Ik verwachtte dat zij mogelijk met punten kwamen, waar ik zelf vantevoren niet aan had gedacht.

Naast het praktijkonderzoek heb ik ook literatuuronderzoek gedaan naar bemoeizorg en de achtergronden.

2.3 Onderzoekseenheden

Onderzoekseenheden zijn de groep mensen waar in het onderzoek een uitspraak over wordt gedaan.

De vraag in dit onderzoek is: wat zijn de ervaringen van cliënten, vertegenwoordigers van cliënten en begeleiders van woonvoorziening de Nieuweweg met bemoeizorg, zoals die nu op de Nieuweweg wordt ingezet? Door de ervaringen van cliënten, vertegenwoordigers van cliënten en begeleiders van de Nieuweweg weer te geven, wordt dus een uitspraak gedaan over die drie groepen en zijn dat dus de onderzoekseenheden van dit onderzoek.

2.4 Respondenten en informanten

2.4.1 Respondenten:

Er zijn drie groepen respondenten, waarvan ik de ervaring heb onderzocht. De eerste groep bestaat uit de cliënten. Ik heb een gerichte selectie moeten doen om tot een goede groep respondenten te komen. Niet alle cliënten van de Nieuweweg hebben direct te maken met de ingezette ontwikkeling.

Het was daarom niet haalbaar een aselecte steekproef uit te voeren. Bij de selectie van de respondenten heb ik ook goed gekeken naar de vermogens en mogelijkheden van de cliënt. Een aantal zullen mogelijk intelectueel gezien wel in staat zijn vragen te beantwoorden, maar kunnen emotioneel de spanning van een dergelijke situatie niet aan.

Ik heb in eerste instantie met mijn begeleider besproken welke cliënten ik kon benaderen. Vervolgens heb ik de persoonlijk begeleiders van die cliënten benaderd om na te gaan of zij er mee instemde de cliënt aan het onderzoek deel te laten nemen. Ik heb van tevoren een opzet met mijn vragen gemaakt, om hen te laten zien waar ik de cliënten naar zou vragen. Ik vond dit belangrijk, omdat ik zelf niet alle cliënten even goed ken en ik met mijn vragen geen onnodige onrust wilde veroorzaken. Niet alle cliënten die ik voor ogen had, werden door hun persoonlijk begeleider geschikt gevonden om mee te werken aan het onderzoek. De persoonlijk begeleiders deden suggesties voor andere cliënten en ik heb mijn lijstje bijgesteld. Ik heb daarna de begeleiders gevraagd het met de cliënt te bespreken. Eén cliënt wilde niet meewerken aan het onderzoek, een ander was niet goed gestemd en bij een

volgende kwam ik niet uit met mijn eigen tijdplanning. Omdat de tijd in het geding kwam, heb ik ad hoc

16

met één begeleider gekeken welke cliënten ik dan wel zou kunnen vragen. Zij stelde drie cliënten voor, die naar haar idee goed in staat waren iets over het onderwerp te vertellen. De cliënten waren bereid om direct mee te werken. Twee andere cliënten had ik al wel geselecteerd, maar hun

begeleiders hadden nog niet met hen gesproken. Toch waren ze bereid mee te werken. Cliënt 6 was voorbereid door zijn begeleider, toen ik hem interviewde. Cliënt nummer 7 (Ine) wilde ik in het onderzoek meenemen, omdat haar casus mede de aanleiding is geweest voor dit onderzoek. Ik heb bij haar een telefonisch interview afgenomen. De interviewvragen heb ik op haar situatie aangepast.

Mijn streven was minimaal drie cliënten te interviewen, omdat er uiteindelijk meer cliënten mee wilden werken en ik de mogelijkheid en tijd had hen in het onderzoek mee te nemen zijn het er zeven geworden.

Ik heb er voor gekozen de interviews met de cliënten niet op een memorecorder op te nemen, omdat ik vermoedde dat het de situatie voor de cliënten extra spannend zou maken. Ik had op een informele manier wat vragen willen stellen. Collega‟s hebben mij echter aangeraden juist wel te benoemen dat het om een opdracht voor school ging, zij vermoedden dat de cliënten dan eerder bereid waren mee te werken, dan als ik ze uit het niets wat vragen zou stellen. Bij twee interviews was er een andere begeleider aanwezig. Ik heb hier niet bewust voor gekozen, maar ook niet de keuze gemaakt ze weg te sturen, omdat ik vermoedde dat het de cliënt veiligheid gaf dat de begeleider aanwezig was.

De tweede groep respondenten bestaat uit de begeleiders. Voor het onderzoek naar hun ervaringen heb ik gebruik gemaakt van een groepsinterview. Daarvoor heb ik gekozen, omdat mensen in een groep door opmerkingen van anderen op ideeën kunnen komen, naar mijn idee kan een

groepsgesprek dus inspirerend werken. Ik heb gekozen voor een gevarieerde groep. Hierbij heb ik gekeken naar de leeftijd, achtergrond en ervaring van de begeleiders. Ik ben gekomen tot een groep van vier begeleiders, die elk op een ander team werkzaam zijn en daarnaast in leeftijd, achtergrond en ervaring verschillen. Op het eerste gezicht leek de één meer direct en een ander meer op afstand te maken te hebben met de ontwikkeling bemoeizorg. Er is dus opnieuw sprake van een gericht selectiebeleid.

De begeleidersrespondenten groep heb ik persoonlijk benaderd. Ik heb eerst een aantal dagen uitgezocht waarop iedereen aanwezig zou zijn, zodat ik vrij direct tot concrete afspraken kon komen.

Afhankelijk van de uitkomsten van het groepsinterview, wilde ik een aantal van hen nog individueel ondervragen. Ik heb dit niet nodig geacht, omdat het groepsinterview me voldoende informatie heeft opgeleverd en ik het idee had dat elke begeleider de ruimte heeft gekregen zijn zegje te kunnen doen.

De derde respondenten groep zijn de vertegenwoordigers van de cliënten. Ik heb bij twee

vertegenwoordigers , die zelf onlangs met bemoeizorg bij hun familielid te maken hebben gehad, een individueel interview afgenomen. De vertegenwoordigers die ik heb betrokken in mijn onderzoek zijn mij aangedragen door mijn begeleider en één van de begeleiders uit het groepsinterview. Via haar heb ik de vertegenwoordigers benaderd.

2.4.2 (Sleutel)informanten

De gedragskundige en de clustermanager zijn de informanten binnen mijn onderzoek. Als eerste heb ik de clustermanager geïnterviewd. Mijn doel van dat interview was te achterhalen hoe bemoeizorg binnen de Nieuweweg is ingevoerd en hoe het nu binnen de voorziening wordt ingezet.

Bij de gedragskundig wilde ik graag nagaan hoe hij vanuit zijn expertise de ontwikkeling ziet en hoe hij de begeleiders inhoudelijk begeleidt. Ik heb hem als laatste geïnterviewd, zodat ik ook eventueel naar aanleiding van de andere interviews nog wat zaken kon verduidelijken.

2.5 Onderzoeksmethoden

Voor de verschillende respondenten groepen en de informanten heb ik verschillende interviews opgesteld, aangepast op ieders situatie en functie. Behalve de interviews met de cliënten, heb ik alle

17

interviews opgenomen op een memo-recorder. Ik heb voor het uitwerken de aanwijzingen van Baarda et al.(2009) opgevolgd. Ik heb de interviews letterlijk uitgeschreven. Als volgende stap heb ik de onrelevante informatie uit de interviews geschrapt. Daarna heb ik de informatie nog verder

gereduceerd, door het op te delen in fragmenten en die fragmenten in tabellen te plaatsen. Ik heb de informatie gecategoriseerd door de informatie waar mogelijk in kernwoorden samen te vatten. Op deze manier heb ik de enorme hoeveelheid aan informatie, die ik heb verkregen gedurende de interviews, omgevormd tot een hanteerbare hoeveelheid aan informatie. Daar vanuit ben ik de onderzoeksresultaten gaan beschrijven en analyseren in dit rapport. Alleen de interviews met de cliënten heb ik niet in tabellen gezet, de informatie die deze interviews opleverde was al overzichtelijk genoeg. De deelvragen waren leidend voor de informatie die ik heb opgenomen in dit

onderzoeksrapport.

2.6 Betrouwbaarheid en geldigheid

2.6.1 Betrouwbaarheid

Bij de betrouwbaarheid van kwalitatief onderzoek gaat het er om dat het onderzoek controleerbaar en inzichtelijk is. Allerlei toevalligheden kunnen het onderzoek verstoren. Om mijn handelingen

navolgbaar te maken heb ik in bovenstaande hoofdstukken mijn keuzes voor respondenten en informanten onderbouwd en mijn eigen ideëen over het onderwerp weergegeven.

Ik heb bij de diverse respondentengroepen en de informanten half-gestructureerde interviews afgenomen. Deze interviews heb ik van tevoren zorgvuldig doorgenomen met mijn begeleiders. Door voor deze opzet te kiezen, heb ik niet bij iedereen het interview op dezelfde manier afgenomen. Op het moment dat bleek, dat sommige vragen al waren beantwoord sloeg ik deze over of kwam er op een later tijdstip op terug. Bij een aantal cliënten waren ook niet alle vragen van toepassing. Bij één cliënt bleek de vraagstelling te moeilijk, daarom heb ik er voor gekozen niet alle vragen te stellen en een aantal vragen anders te stellen. Dit beïnvloedt de betrouwbaarheid van het onderzoek.

Ik heb de interviews op een memorecorder opgenomen, zodat er geen informatie verloren is gegaan en het voor een ieder letterlijk terug te luisteren is. Alleen de gesprekken met de cliënten heb ik meegeschreven in plaats van opgenomen. Ik heb deze interviews zo snel mogelijk uitgewerkt, helaas lukte dat niet altijd op de dag zelf. Zo heb ik op één middag vijf interviews gedaan, maar kon ik die pas de volgende dag uitwerken. Dit heeft een negatieve invloed op de betrouwbaarheid.

Ik heb het onderzoek alleen uitgevoerd, dat is van invloed geweest op de betrouwbaarheid. Als er meer onderzoekers waren geweest, hadden we kunnen testen of we elk tot dezelfde uitkomsten zouden komen. Doordat ik alleen heb gewerkt, gedurende het onderzoek, is het onderzoek mogelijk enigszins gekleurd door mijn eigen ideeën. Om te voorkomen dat ik te eenzijdig naar het onderwerp zou kijken, heb ik mijn verslag een aantal keer laten lezen door mijn begeleiders. De begeleider en opdrachtgever van de instelling hebben feedback gegeven op mijn verslag, maar mogelijk is hun mening nog meer getekend door beroepsblindheid, dan die van mij. Dus het valt te betwijfelen of zij daarmee hebben bijgedragen aan de betrouwbaarheid van het onderzoek. In een later stadium heb ik anderen mee laten lezen, die met een meer objectieve blik naar het onderzoek konden kijken. Door hun suggesties heb ik mijn blik op het onderzoek verbreed, dit heeft niet meer bijgedragen aan de dataverzameling, maar wel aan de analyse van de resultaten. Ik heb op diverse momenten teruggekeken op eerdere interviews en kwam tot dezelfde conclusies, dat wijst op een hoge inter-interviewerbetrouwbaarheid.

Naast interviews heb ik ook in de literatuur onderzoek gedaan naar de bevindingen op het gebied van bemoeizorg. Het gebruik van deze verschillende methoden draagt bij aan de betrouwbaarheid van het onderzoek.

18

2.6.2 Geldigheid

Het onderzoek is geldig als ik meet wat ik wil meten, als de onderzoeksbevindingen een goede weergave zijn, van dat wat zich feitelijk in de praktijk afspeelt (Baarda et al. 2009). De vraag die ik in het onderzoek wilde beantwoorden is: „Wat zijn de ervaringen van cliënten, begeleiders en

vertegenwoordigers van begeleiders met bemoeizorg, zoals die nu op de Nieuweweg wordt ingezet?‟

De interne geldigheid is grotendeels gewaarborgd, door de keuze van mijn onderzoeksopzet. Ik heb gekozen voor een beschrijvend onderzoek waarmee ik een inventarisatie wil geven van de ervaringen met bemoeizorg. Door ruim de tijd te nemen voor de interviews en op bepaalde momenten door te vragen en de diepte in te gaan, heb ik goed onderzoek kunnen doen naar de ervaringen van de begeleiders en vertegenwoordigers. Bij de cliënten was het lastiger de diepte in te gaan, mogelijk door hun verstandelijke vermogens.

Doordat ik in het onderzoek het onderwerp van verschillende invalshoeken heb benaderd, heb ik gebruik gemaakt van data-triangulatie. Ik heb informatie ingewonnen door middel van een zelfde methode, namelijk het afnemen van interviews, bij vijf verschillende databronnen (drie groepen respondenten en twee informanten). Het vergaren van de informatie op deze manier heeft een positieve bijdrage geleverd aan de geldigheid van dit onderzoek.

Het is van belang dat de respondenten vrij uit kunnen spreken, om zo eerlijke en zo volledig mogelijke antwoorden te krijgen. Daarom heb ik hen in een vertrouwde omgeving geïnterviewd. Voor de cliënten betekent dat in hun thuissituatie, zij voelen zich hier meestal het veiligst. Eén client heb ik ondervraagd in de teamruimte, op haar verzoek. Cliënt nummer 8 heb ik via de telefoon geïnterviewd, zij was zelf thuis. Bij twee cliënten was er een andere begeleider aanwezig, dit is geen bewuste keuze geweest, maar uiteraard wel van invloed op de betrouwbaarheid en geldigheid van het onderzoek. De vraag is of die cliënten nu ook echt hebben gezegd wat ze daadwerkelijk hebben ervaren of zich hebben laten beïnvloeden door de aanwezigheid van de begeleider. Dat kan als voordeel hebben gehad dat ze zich meer op hun gemak voelde door de nabijheid van de begeleider, maar het kan ook dat het hen belemmerde te zeggen wat ze eigenlijk zouden willen zeggen. Na afloop heb ik navraag gedaan bij betreffende begeleiders en begreep ik dat de antwoorden die de cliënten hebben gegeven voor hen herkenbaar zijn. Eén begeleider mengde zich ook in het gesprek, omdat zij vanuit haar functie meer wist van deze cliënt kon zij bepaalde antwoorden uitlokken. Zo verkreeg ik meer informatie dan wanneer ik er alleen had gezeten, maar de manier waarop de informatie was gekregen was wel sturend. Daardoor heb ik nu mogelijk eerder gemeten hoe de begeleider denkt dat de cliënt denkt, dan wat de cliënt daadwerkelijk denkt.

De vertegenwoordigers heb ik de keuze gelaten voor de plek van het interview. Bij vertegenwoordiger 1 heb ik het interview afgenomen op haar werk. Vertegenwoordiger 2 heb ik geïnterviewd in de thuissituatie. De begeleiders en informanten heb ik geïnterviewd op het werk.

Mijn eigen relatie met de respondenten is ook van invloed op de mate waarin ze echt hebben gezegd wat ze hebben willen zeggen of mogelijk sociaal wenselijke antwoorden hebben gegeven. De cliënten die ik heb geïnterviewd kennen mij ongeveer anderhalf jaar van een afstandje. Ik kom hen tegen in de algemene ruimtes, tijdens weekend- of slaapdiensten, . Met een aantal van hen heb ik wel eens een wandelingetje gemaakt of een praatje tijdens het eten, maar ik begeleid hen niet dagelijks.

Ik heb er bewust voor gekozen cliënten die ik direct begeleid niet in de respondentengroep op te nemen, omdat ik verwachtte dat de relatie die ik met hen heb van invloed zal zijn op de antwoorden die ze mij geven. Mede omdat de vragen zouden gaan over de begeleiding en ik één van hun begeleiders ben. Bovendien is het mogelijk dat de vragen die ik zou stellen invloed hebben op de werkrelatie die ik met hen heb, omdat het voor hen lastig is dat van elkaar te scheiden.

Doordat ik voor de cliënten die ik heb geïnterviewd een bekende ben, durfden ze mogelijk meer tegen mij te zeggen, dan tegen een volstrekt vreemde. Omdat ik hen niet direct begeleid waren ze vrij om te vertellen wat ze van hun begeleiding vinden. Echter kan het zijn dat ze hier wat terughoudend in zijn

19

geweest, juist omdat ik hen niet zo goed ken en er dus geen vol vertrouwen is en, omdat ik wel in contact sta met hun eigen begeleiders. Deze punten beïnvloeden de geldigheid van het onderzoek.

De vertegenwoordigers van de cliënten die ik heb geïnterviewd had ik nog niet eerder ontmoet. Ook de cliënten die zij vertegenwoordigen kende ik niet of nauwelijks. Dat kan het voor hen in bepaalde opzichten makkelijker hebben gemaakt vrij uit te spreken. Ik was niet bij de situatie betrokken.

Bovendien was voor beide vertegenwoordigers de situatie intussen afgesloten, de casussen speelde in het recente verleden. Ik denk dat het moment om het interview af te nemen daarom goed gekozen was. Beide cliënten zijn nu verhuisd en worden niet meer door de Nieuweweg begeleid. Omdat wat de vertegenwoordigers zouden zeggen geen invloed meer zou hebben op de huidige situatie, hebben ze zich mogelijk meer op hun gemak gevoeld vrij uit te spreken. Een belemmering in het gesprek kan zijn geweest dat zij mij helemaal niet kenden en zich daardoor wat op de vlakte hebben gehouden.

Hoewel ik zo objectief mogelijk het onderzoek heb willen uitvoeren, kwam ik natuurlijk wel bij hen als begeleider van woonvoorziening de Nieuweweg, dit is mogelijk ook van invloed geweest op het gesprek.

Mijn relatie tot de begeleiders was ook niet neutraal. Ik was in het gesprek de onderzoeker, maar tegelijkertijd een collega. Ik heb geprobeerd me zoveel mogelijk als interviewer op te stellen en me niet als collega in het gesprek te mengen. Omdat ik door mijn eigen werkervaring bepaalde voorkennis heb, is het me niet gelukt me volstrekt objectief op te stellen. Ik heb niet het idee gehad dat de

begeleiders terughoudend waren in deelname in het gesprek, maar het feit dat ze mij en elkaar al kenden is ongetwijfeld van invloed geweest op wat ze wel en niet hebben gezegd. Alle vier zijn geregeld aan het woord geweest, maar achteraf gezien lijkt begeleider 1 de boventoon te hebben gevoerd.

Voor zover ik weet hebben zich geen externe omstandigheden voorgedaan, die van invloed geweest zijn op het onderzoek.

In mijn conclusie zal ik er rekening mee moeten houden, dat ik mijn respondenten heb verkregen via een gerichte selectie. Dit betekent dat ik op moet passen met generalisaties van mijn bevindingen.

Bij de cliëntengroep heb ik halverwege het onderzoek besloten het aantal respondenten te verhogen.

In plaats van twee of drie heb ik zeven cliënten geïnterviewd, dit draagt bij aan de geldigheid van het onderzoek.

Van de ruim veertig medewerkers die er op de Nieuweweg werkzaam zijn, heb ik vier persoonlijk

Van de ruim veertig medewerkers die er op de Nieuweweg werkzaam zijn, heb ik vier persoonlijk