• No results found

De verdeling van effecten in beeld

8 Bouwstenen en toepassingen

8.6 Energie en milieu

MKBA’s op het gebied van energie betreffen vaak de opwekking van hernieuwbare energie. Vooral voor investeringen in windenergie zijn vaak MKBA’s opgesteld. In het milieubeleid gaat het om bijvoorbeeld het aanscherpen van emissienormen om de luchtkwaliteit te verbeteren.

Hernieuwbare energie

Het belangrijkste effect van bijvoorbeeld de installatie van windmolens is de opgewekte elektriciteit, met bijbehorende baten van de verkoop ervan op de elektriciteitsmarkt. Een

tweede belangrijke bron van baten is de vermindering van de CO2 -uitstoot en andere

luchtvervuiling.

Hiernaast kunnen effecten optreden op de elektriciteitsmarkt (de productie en prijs voor elektriciteit van de conventionele centrales) als de nieuw geïnstalleerde capaciteit een belangrijke invloed heeft op de prijzen, en zo (de installatie van) conventionele capaciteit vervangt. Ook dit is een direct effect. Een andere belangrijke reden om de gehele

elektriciteitsmarkt in de analyse te betrekken is dat de capaciteit van hernieuwbare bronnen (zon, wind) niet altijd beschikbaar is en niet geschikt is voor het opvangen van de piekvraag. Dit betekent dat opwekkingstechnieken als wind en zon altijd moeten worden bijgestaan door snel opstartbare conventionele capaciteit.

Andere belangrijke effecten zijn de overlast van de windmolens voor omwonenden, en (negatieve) effecten op landschap en ecologie.

Effectbepaling: hernieuwbare elektriciteit

De hoeveelheid op te wekken elektriciteit, met bijvoorbeeld zonnepanelen of windmolens, kan worden bepaald op basis van de technische specificaties. Een business case kan een goede basis zijn voor informatie over de kosten en de verwachte opbrengsten van de

elektriciteit. De bijdrage die de hernieuwbare energie levert ten aanzien van vermeden CO2-

uitstoot wordt bijvoorbeeld bepaald door een analyse van de vraag of en, zo ja, welke

capaciteit door de hernieuwbare energie wordt vervangen. Een windmolen kan ook overlast veroorzaken door bijvoorbeeld geluidshinder. De effecten op omwonenden kunnen worden bepaald door de geluidsbelasting aan de gevel te meten; in de praktijk wordt hiervan een inschatting gemaakt op basis van technische gegevens.

Luchtkwaliteit

Luchtkwaliteit wordt voornamelijk bepaald door de concentraties van stikstofoxiden (NOx),

zwaveloxiden (SOx) en fijn stof (PM10 , PM2,5 ). Fijn stof effecten hebben plaatselijk grote

invloed op de gezondheid en kunnen bijvoorbeeld langs snelwegen tot een verminderde levensverwachting leiden. Stikstof- en zwaveloxiden hebben een wat minder acute werking, maar hebben wel effecten over grotere verspreidingsgebieden. De aanscherping van de normen voor luchtkwaliteit leidt in de regel tot hogere kosten voor bedrijven, omdat hun

productie dan wel hun producten (bijvoorbeeld auto’s) aan strengere eisen moeten

voldoen.86

Effectbepaling luchtkwaliteit

Voor MKBA’s van de aanscherping van luchtkwaliteitsnormen voor fijn stof is het directe effect de verbetering van de luchtkwaliteit en de daarbij behorende effecten op de

gezondheid (vaak gemeten in toename van verwachte levensjaren). Voor het bepalen van deze gezondheidseffecten is een model beschikbaar. Dit model is beschreven in Hurley et al. (2005) en is voor een MKBA gebruikt is door Smeets (2012). De gezondheidswinsten worden berekend in termen van verminderde ziektelast, uitgedrukt in aantallen

sterfgevallen, ziektegevallen en ziekenhuisopname. In het model wordt rekening gehouden met de ligging van woningen ten opzichte van grote emissiebronnen en brongebieden. Waarderen van milieueffecten

Milieueffecten, bijvoorbeeld effecten van fijn stof of geluidsoverlast, zijn moeilijk te monetariseren. Dit waarderingsvraagstuk heeft in de milieueconomie is dan ook veel

aandacht en er is veel ervaring met het meten van de betalingsbereidheid van consumenten. De effecten op het milieu (en daaruit voortvloeiend de effecten op gezondheid, natuur en/of gebouwde omgeving) zijn niet alleen van belang voor het milieubeleidsdomein zelf, maar strekken zich ook uit tot andere beleidsdomeinen zoals transport en integrale

gebiedsontwikkeling. MKBA’s op deze beleidsdomeinen gebruiken dan ook vaak inzichten die in de milieueconomie ontwikkeld zijn. Veel van dit type informatie is verzameld in kengetallen databases, zoals die van SEE. Op de voor- en nadelen die aan het gebruik van deze kengetallen kleven zijn we ingegaan in hoofdstuk 7.

8.7

Natuur

Natuur heeft een kwantiteitscomponent: deze wordt, gemeten door bijvoorbeeld het oppervlak (areaal) van al of niet beschermd natuur- en bosgebied. Ook heeft natuur een kwaliteitscomponent: deze wordt, gemeten door bijvoorbeeld de aantallen individuen (populaties) van al of niet beschermde en/of bedreigde soorten. De relevante effecten van maatregelen gericht op natuur betreffen bijvoorbeeld ecosysteemdiensten en

biodiversiteit.87

MKBA’s van natuurinvesteringen worden veelal geschaard onder gebiedsontwikkeling. Vaak gaan investeringen in natuur gepaard met de ontwikkeling van recreatiemogelijkheden (een ecosysteemdienst). Er zijn echter ook MKBA’s van natuurgebieden waarbij de

bestaanswaarde waarde van natuur centraal staat, zoals het project Wetlands in het IJsselmeer. Ook landschapseffecten kunnen een rol spelen bij het beoordelen van natuur: natuur en landschap zijn aan elkaar verbonden.

86 Koopmans (2006) gaat in op MKBA’s van (milieu)normen. 87

Zie Wever en Rosenberg (2012, hoofdstuk 9). Aspecten als stadsparken en woonklimaat hebben te maken met de leefomgevingskwaliteit. Deze vallen onder gebiedsontwikkeling.

Effectbepaling

Voor het bepalen van de effecten op biodiversiteit is de natuurpuntenindex ontwikkeld. Voor de natuurpuntenindex worden gegevens gebruikt, die verzameld worden voor de

milieueffectrapportage (m.e.r.) over het voorkomen van soorten. Op basis van deze gegevens wordt een gewogen index gemaakt. De weging wordt mede bepaald door de mate waarin bepaalde soorten voorkomen (zeldzaamheid). De natuurpuntenindex is een maat om de uiteenlopende effecten van maatregelen op de biodiversiteit te aggregeren in één getal. Zie verder Sijtsma et al. (2009).

Bij het bepalen van de effecten op ecosysteemdiensten wordt in enkele gevallen gerefereerd aan specifieke ecosysteemdiensten , zoals waterberging, de afvang van fijn stof of de

nitraathuishouding. In deze gevallen kan worden aangesloten bij de methode voor effectbepaling van waterveiligheid en milieu. Ten slotte wordt vaak verwezen naar de recreatiefunctie van natuur, inclusief de effecten op natuurbeleving en biodiversiteit. Waardering van natuur

Op het beleidsterrein van natuur en landschap is veel onderzoek gedaan naar

waarderingsvraagstukken. Hiervoor worden allerlei methodes gebruikt. Bij de vaststelling van effecten op basis van recreatief gebruik (en waardering) worden de aantallen recreanten soms geraamd aan de hand van de reiskostenmethode. In dit geval wordt een daling in de reiskosten met behulp van een prijselasticiteit omgerekend naar een stijging in het aantal

recreanten.88 Ook wordt met behulp van hedonische prijsindices onderzoek gedaan naar de

waarde van vrij uitzicht. Natuurwaarden worden ook vastgesteld met behulp van stated preference- methoden, bijvoorbeeld bij de natuurwaarde van het IJsselmeergebied (Koetse en Brouwer, 2013).

In alle gevallen kan de vraag worden gesteld of de operationalisering van natuur door ecosysteemdiensten (bijvoorbeeld waterveiligheid, afvang van fijn stof, recreatie) en biodiversiteit alle relevante effecten van veranderingen in de natuur meet. Vaak wordt ook gewezen op de intrinsieke waarde van natuur. Van belang hierbij is of ook veranderingen als gevolg van de beleidsmaatregelen in deze intrinsieke waarde kunnen worden gemeten. Ook kan de vraag worden gesteld of er geen dubbeltellingen zitten tussen recreatieve waardering en natuurpunten en effecten die de eigenschappen van een gebied voor de waterberging of de nitraathuishouding veranderen. Waar komt de betalingsbereidheid voor

natuurmaatregelen precies vandaan en welke markten moet de MKBA-opsteller dan afbakenen? Een onderbouwing bij dit type MKBA over de relevante markten en de

verschillende welvaartsaspecten van natuur is moeilijk te achterhalen89. In het kader van

MKBA’s op het gebied van de leefomgeving is het meten en waarderen van een aantal

leefomgevingsvariabelen gestandaardiseerd (zie RIGO 2013) waarbij de laatste stand van de wetenschap is gebruikt. Wat we precies moeten verstaan onder de effecten op natuur en hoe we deze operationaliseren om natuurbeleid te evalueren moet nader onderzocht worden.

88 Met de reiskostenmethode blijft de intrinsieke waarde of bestaanswaarde van natuur buiten beeld. Dit is de waarde die

natuur heeft, niet vanwege de diensten die deze aan de mens levert, maar vanwege de natuur zelf (zie bijvoorbeeld Van Soest en Blom (2009).

8.8

Onderwijs

Op het terrein van onderwijsbeleid is de toepassing van de MKBA nog geen ingeburgerde

praktijk.Desalniettemin zijn MKBA’s gemaakt van voortijdig schoolverlaten, de Brede School

en onderwijsinvesteringen.90 De effecten worden meestal gemeten in termen van een groter

arbeidsaanbod of een verbeterde arbeidsproductiviteit. Het effect op de toekomstige

arbeidsproductiviteit (loon) wordt vaak als belangrijkste welvaartswinst gezien. Verbeterde vooruitzichten op de arbeidsmarkt betekenen tevens dat individuen eerder geneigd zijn om op zoek te gaan naar werk. In de praktijk wordt ook gerekend met effecten op bijvoorbeeld (jeugd)criminaliteit, gezondheid, sociale positie en sociale cohesie.

De directe effecten van het onderwijsbeleid worden gemeten op de markten waar het onderwijsbeleid direct op ingrijpt. Het gaat dan om de aantallen leerlingen of studenten en het behaalde opleidingsniveau. De effecten op arbeidsproductiviteit, arbeidsparticipatie, criminaliteit, gezondheid enzovoort, zijn doorwerkingen van het behaalde opleidingsniveau. Bij de analyse van de effecten van het onderwijsbeleid valt op dat de markt voor

scholing/onderwijs zelf veelal buiten beeld blijft. Hoewel het meten en waarderen van de effecten van onderwijsmaatregelen middels de productiviteitswinst, de kleinere kans om in de gevangenis te belanden en de grotere kans op een langer leven op zichzelf een goede benadering is, moet de MKBA-opsteller nagaan of mensen onderwijs ook om nog andere

redenen waarderen.91 Bovendien is het nodig dat de MKBA-opsteller vaststelt dat de effecten

90

Krueger (2003) en Fredriksson et al. (2013) bevatten tentatieve kosten-batenanalyses van klassengrootte.

91

Scholing kan ook negatief nut (disnut) opleveren, bijvoorbeeld bij re-integratietrajecten.