• No results found

Bijlage A: Historische context

A.4 Een radicalere toon: de RMS na Soumokil en de Molukse jongeren.

De RMS was in de jaren ‘60 in een moeilijke positie. Nieuw-Guinea werd overgedragen aan Indonesië via de Verenigde Naties, waardoor de Molukkers die in Nieuw-Guinea zaten in 1962 naar Nederland kwamen (Smeets en Steijlen 209). In 1963 en 1964 werden de meeste RMS-strijders gearresteerd, waaronder ook president Soumokil die uiteindelijk op 12 april 1966 met de doodstraf om het leven kwam (210). J.A. Manusama neemt twee maanden later deze positie over, maar ook legerleider Tamaela waagde zich aan de politiek. Dit vond Manusama geen goed idee, omdat militairen zich niet op het terrein van de politiek zouden moeten begeven. De twee maakten een overeenkomst en probeerde de situatie rond de RMS op de agenda van de Verenigde Naties te krijgen (218).

Door de Molukkers werd in de jaren ‘60 nog steeds gedemonstreerd en petities werden uitgeschreven. Daarnaast gebruikten de Molukse jongeren radicalere protestvormen en kwamen zij traden zij meer op de voorgrond. Zo probeerden eind 1966 enkele Molukse jongeren de Indonesische ambassade te bestormen en in brand te steken na de komst van de weduwe van Soumokil en haar zoon in Nederland (Smeets en Steijlen 211). Deze toon zou verder nog alleen maar feller worden. De jongeren wilde namelijk actief bijdragen aan de strijd voor een vrije Molukken (221). Toen de Indonesische president Soeharto in 1970 op staatsbezoek naar Nederland zou komen, was dat reden voor 33 Molukse jongeren om de woning van de Indonesische ambassadeur te bezetten en een gesprek tussen Soeharto en Manusama af te dwingen. Dit gesprek is er nooit geweest, omdat de bezetters zich overgaven nadat de Nederlandse regering had toegezegd in gesprek met Manusama te gaan (222). Uiteindelijk zou dat gesprek ook tot geen verandering leiden en concludeerde Manusama dat een dialoog met Den Haag weinig opleverde (225). Deze zogenoemde actie-Wassenaar heeft ervoor gezorgd dat meer Molukse jongeren zich gingen interesseren in de politiek rond de RMS (224). Na deze actie werd er nog veel door geprotesteerd met een jaarlijks protest op 27 december (de Onafhankelijkheidsdag van Indonesië), hongerstakingen op het Binnenhof, acties om treinen stil te zetten met het gebruik van de noodrem en een bezetting van het vredespaleis in 1974 (228).

Na de actie-Wassenaar was er sprake van een radicalisering onder de Molukse jongeren in drie stromingen: (1) De bevrijdingsbewegingen die meedachten in de ideologie van de RMS; (2) De jongeren die zich los van de RMS inzetten tegen het regime van Soeharto; en (3) De werk- of kerngroepen die acties voorbereidden (Smeets en Steijlen 232-234). Vanuit deze laatste stroming ontstond in 1975 het idee voor de mislukte poging om koningin Juliana op paleis Soestdijk te gijzelen (235). Daarbij stellen

Smeets en Steijlen dat “grens tussen de actievoerders en de onderwereld erg dun [bleek te zijn]” met onder andere het stelen van wapens van het leger (235). Door de uitspraken van politici – waaronder het labelen van het RMS-ideaal als ‘illusie’ en ‘niet haalbaar’ – en het verbod van de burgemeester op de jaarlijkse demonstratie op 25 april in Den Haag, radicaliseerden de Molukse jongeren nog meer (236- 237).

Vervolgens neemt het geweld toe. Zeven Molukse jongeren kapen voor twaalf dagen een trein ter hoogte van het dorp Wijster (Drenthe) begin december 1975 (Smeets en Steijlen 237-238). Ze eisen “van de Nederlandse regering het op gang brengen van gesprekken tussen de Molukse leiders en de Indonesische overheid, en het aan de orde stellen van de RMS-kwestie bij de VN”. Uiteindelijk hebben deze Molukse jongeren twee reizigers en de machinist geëxecuteerd, waarna ze het idee kregen dat de Nederlandse regering hen niet tegemoet zou komen. Zeven andere jongeren bezetten twee dagen nadat de trein werd stilgezet het Indonesisch consulaat in Amsterdam als spontane ondersteuning (238). Uiteindelijk gaven de jongeren zich over aan president Manusama, waarna ze werden overgedragen aan de Nederlandse autoriteiten en zij een gevangenisstraf kregen – veertien jaar voor de treinkapers en zeven jaar voor de bezetters van het consulaat (238-240). Smeets en Steijlen leggen daarbij uit dat deze acties de Molukse kwestie internationale bekendheid gaf die als traumatische gebeurtenissen zich “zouden nestelen in het Nederlandse collectieve geheugen” (240). Mede daardoor lukte het Tamaela om de RMS-regering te laten erkennen door de Afrikaanse Staat Benin (251). Bovendien werd de RMS bijna erkend door Vietnam, maar hierbij ontstond een strijd met Manusama en zou hij een socialistische koers aannemen en dat wilde hij niet (254).

De Molukse jongeren radicaliseren nog meer doordat er geen progressie zat in het ideaal van de RMS. Zo werd woonoord Vaassen met veel machtsvertoon door pantserwagens ontruimd en hierdoor kregen de jongeren een beeld dat de Nederlandse regering op een brute wijze met hen omging. Daarnaast heerste het idee dat de ‘oude’ leiders hun werk niet goed deden en dat de Molukkers werden zoet gehouden met akkoorden en commissies. Uiteindelijk mondde dit uit in nieuwe gepland gelijktijdige gijzelingsacties in 1977: de treinkaping bij de Punt (Drenthe) door negen jongeren en de gijzeling van een school bij Bovensmilde (Drenthe) door vier jongeren. Hierbij eisten de gijzelnemers “de vrijlating van alle Molukkers die om politieke redenen gevangen zaten en de stopzetting van alle steun aan het Soeharto-regime”. Hierbij werd ook een mededeling aan de Molukse gemeenschap gedaan dat zij hen niet moesten veroordelen voor hun middelen, maar moesten kijken naar het doel (Smeets en Steijlen 254). Onder de Molukkers werden deze acties sterker afgekeurd dan in 1975, omdat kinderen werden gegijzeld en omdat een deel niet opnieuw spanningen met de Nederlandse samenleving wilde hebben. Na negentien dagen vlogen er straaljagers van de luchtmacht over waarbij delen van de trein werden doorzeefd met kogels en mariniers de trein bestormden, en werd de school bevrijd. Bij de bestorming van de trein kwamen zes kapers en twee gegijzelden het leven (255). Ook deze beelden hadden een grote indruk gemaakt: de kinderen die vanuit de school riepen: “Van Agt wij willen leven!”, de bestorming van de trein en het afvoeren van deze met kogels doorzeefde trein (257).