• No results found

5.1.4 65 Jaar Molukkers in Nederland

6. De zelfrepresentatie van Molukkers

6.1 Radio-podcast Bangsa Met…

6.1.1 Analyse van begeleidende teksten

Het eerste wat blijkt uit de analyse van de begeleidende stukjes, is dat ‘de Molukse cultuur’ een centrale plek heeft. Hierbij, zijn slechts enkele gasten van de tweede generatie en bestaat het merendeel van de gasten uit Molukse jongeren vermoedelijk van de derde of vierde generatie. De verbondenheid met de Molukse gemeenschap en met wat als ‘de Molukse cultuur’ wordt beschouwd staat ook centraal bij de enkele gasten die geen Molukse roots hebben. Voorbeelden hiervan zijn de gasten Eva Krol en Simone Aumaj uit de aflevering “De kracht van kunst en identiteit”. Zij hebben samen met Jasper Albinus (met Molukse, Nederlandse en Javaanse voorouders) een documentaire gemaakt en vragen daarmee aandacht voor de Molukse geschiedenis (“podcast-2018-2019”). Daarnaast wordt de relatie met de Molukken wordt ook benadrukt doordat sommige gasten er tijdelijk hebben gewoond – zoals Alessa Joseph (“podcast-2020”) – of er optreden – zoals Rafael Hitipeuw, Nanseri Latuheru, Brian Parera en Thejoma Haurissa die zullen optreden op de Ambon Fest Week (“podcast-2018-2019”). Hierdoor worden de Molukkers als cultural other gerepresenteerd.

Daartegenover is het interessant dat bij de gasten ook de verbondenheid met de Nederland centraal staat. Dat gebeurt bij het prijsgeven van de woonplaats, maar voornamelijk bij het beschrijven van de carrière – waaronder studie, loopbaan en ondernemingen. Een voorbeeld hiervan bij aflevering acht is: “Dana is opgegroeid onder de rook van Utrecht tussen de koeien en de weilanden in het dorp Lopik en komt uit een gezin waarin haar Molukse roots altijd een centrale rol hebben gespeeld. Ze voelt zich gezegend op te kunnen groeien in een democratische rechts- en verzorgingsstaat.” (“podcast-2018- 2019”). Of: “Zo is de van oorsprong Enschedese ooit een studie aan de Pabo begonnen [...]” (“podcast- 2018-2019”). Naast de verbondenheid met Nederland, wordt ook de verbondenheid met de Westerse samenleving benadrukt bij de gasten die internationaal iets hebben bereikt. Bijvoorbeeld Guz Maulany die bij G-Star heeft gewerkt: “[...] waar hij verantwoordelijk was voor het ontwerp van G-star stores, offices en outlets tot aan de oplevering in o.a Parijs, Athene en Jeddah (SA)” (“de-djagos”). Hierdoor worden de Molukkers juist niet gerepresenteerd als een cultural other, wat bijdraagt aan een ander discours dan in de voorgaande analyses waarbij de Molukkers als diaspora met een hybride culturele identiteit worden gedefinieerd.

Zoals benoemd, zou er gesteld kunnen worden dat de Molukkers hier worden gerepresenteerd als een diaspora. Die representatie komt voornamelijk voort uit de gemeenschappelijke deler tussen de gasten – namelijk de centrale positie van de verbintenis met de Molukse gemeenschap of wat wordt beschouwd als de Molukse cultuur – met daarbij de nadruk op het dagelijks leven in Nederland. Maar

de relatie tussen het idee van Ien Ang over diaspora – dat er geen scheidslijn is tussen ‘ons en hen’ (151) – en het idee van Hall en Du Gay – over een ‘postmodern subject’ met meerdere (culturele) identiteiten (277) – wordt hieruit ook duidelijk. Het is namelijk zo dat alle gasten worden gerepresenteerd als talenten die de mijlpalen van hun carrière hebben behaald in de Nederlandse (of zelfs internationaal Westerse) samenleving. De groep wordt hier dus niet gerepresenteerd als een afgezonderde minderheid die diep in de bossen in een voormalig concentratiekamp uit de Tweede Wereldoorlog is verstopt. Maar daarnaast worden de gasten wel weergegeven met oog voor het Molukse erfgoed en de geschiedenis, waarbij de verbondenheid met de Molukken nog steeds gevoeld. Hierdoor wordt het discours van de Molukkers als diaspora met een hybride culturele identiteit wederom versterkt.

Hierbij is het interessant dat, in deze beschrijvingen bij de podcast, de gedeeltes en objecten die naar de Molukken verwijzen in een kader van exoticism – waarbij het culturele verschil wordt benadrukt en wordt verheerlijkt (B. Schmidt 5) – kunnen worden geplaatst. Hier ligt de nadruk bij de beschrijvingen op het verschil van bepaalde ‘culturele elementen’ zoals voedsel en kleding. Vervolgens wordt dit verschil geëxotiseerd, bijvoorbeeld de beschrijving over het bedrijf Kuping Gadja (olifantenoor), waarmee studenten van de HvA (waaronder een met Molukse roots) Nederland met het Molukse koekje kennis wil laten maken (“de-djagos”). Een ander voorbeeld zijn de ‘batik-lovers’ die de traditionele Indonesische kleding in het Nederlandse straatbeeld willen brengen (“podcast-2020”). Door de nadruk op het ‘Nederland kennis te laten maken met’ vanuit het idee dat ‘Nederland dit niet zou moeten missen’ ontstaat er een positieve houding tegenover de Molukse producten die aan te merken is als een vorm van exoticism. Krishnan merkt exoticism aan als een vorm van vernedering, waarbij de Westerse superioriteit nog steeds aanwezig is (27). Maar het interessante is dat de ‘Nederland zou dit niet moeten missen’-houding ervoor zorgt dat de ‘Nederlandse gebruiken, cultuur en producten’ als minder rijk worden gezien, dan als men de producten van de ondernemingen gebruikt. Exoticism wordt hier gerepresenteerd vanuit de minderheid kant, maar daarbij geldt dat het Westerse niet als superieur wordt gezien, maar de ‘minderheidscultuur’ wordt aangeprezen als rijker (van smaken, kleding, enz.). In dit geval zou dit self-exoticism kunnen worden genoemd.

Tegelijkertijd, moet er hierbij rekening worden gehouden dat deze producten worden verkocht vanuit ondernemingen van jongeren met een – zoals eerder benoemd – meervoudige culturele identiteit, waaronder ook de Nederlandse. Dus daarbij moet er rekening worden gehouden dat het self-exoticism niet zo zeer in ‘het buitenland’ plaatsvindt, maar tussen bevolkingsgroepen onderling in dit Westerse land. Natuurlijk kan self-exoticism ook optreden op het niveau van de ‘inheemse’ Limburgse vlaaien en Brabantse worstenbroodjes, maar de diaspora (vanuit het buitenland) leggen dit proces nog meer bloot. Dit self-exoticism draagt bij aan het discours van ‘Molukkers als diaspora met een hybride culturele identiteit’, omdat dit dus voornamelijk gebeurd tegenover de ‘andere’ Nederlanders. Hierbij definiëren de Molukkers zich dus wel als een cultural other, maar wordt ook de verbondenheid met Nederland getoond in de beschrijvingen.