• No results found

duurzame consumptie

In document Milieubalans 2007 (pagina 42-47)

Bij veel producten kan op basis van duidelijke verschillen in productiewijze of energie- gebruik aannemelijk worden gemaakt dat ze beter dan gemiddeld zijn met betrekking tot milieuaspecten, dierenwelzijn of sociale aspecten. Vaak worden deze producten voorzien van een duurzaamheidsclaim of keurmerk, al dan niet gecertificeerd. De marktaandelen zijn in het algemeen bescheiden. Duurzame consumptie heeft een vrij- willig karakter en heeft – op een uitzondering na – nog geen grote vlucht genomen.

Informatievraag neemt toe

In 2000 werd Milieu Centraal in het leven geroepen om consumenten van onafhanke- lijke en betrouwbare milieu-informatie te voorzien. Dit gebeurt overwegend door het aanbieden van factsheets op de website www.milieucentraal.nl. Het aantal bezoekers verdubbelde de afgelopen twee jaar tot ruim 5.000 per dag. Er wordt vooral gezocht naar informatie over isolatie en elektrische apparaten. Daarnaast zijn afval en autoaan- schaf veelgezochte onderwerpen.

Milieukeurmerken zijn bekend, maar worden weinig gekocht

ondanks een hoge bekendheid van keurmerken onder consumenten en een hoog ver- trouwen erin, zijn de marktaandelen van producten met een keurmerk in het alge- meen bescheiden. Zo is het marktaandeel van EKo-producten nog geen 2% en dat van Max Havelaar koffie circa 3% (Biologica, 2007; Max Havelaar, 2006).

De afgelopen jaren is het aanbod aan groene producten en diensten toegenomen. Dit wordt geïllustreerd door het grote aantal keurmerken. Voor voedingsmiddelen bestaan 50 keurmerken op verschillende terreinen, variërend van milieu en dieren- welzijn tot eerlijke handel en gezondheid (Van Gelder en Morsinkhof, 2006). Er bestaat een vergelijkbaar aantal keurmerken en logo’s uitsluitend gericht op milieu, die van toepassing zijn op voedsel, kantoorartikelen, kleding, doe-het-zelf producten, recrea- tiegelegenheden en elektrische apparaten (Milieu Centraal, 2007).

De naamsbekendheid van veel keurmerken is groot. Veel consumenten blijken echter niet goed te weten waar de keurmerken voor staan. Meer dan 80% denkt dat een keur- merk pas gevoerd mag worden wanneer dit eerst door een onafhankelijke partij wordt

getoetst, en dat producten en diensten met een keurmerk regelmatig worden gecon- troleerd op wat het keurmerk belooft. De helft denkt dat de overheid toezicht houdt op de naleving van wat keurmerken beloven. In de praktijk is dit niet bij alle keurmerken het geval (Milieu Centraal, 2007). Bijna 40% van de consumenten geeft aan dat ze nooit op keurmerken letten bij aankopen, en bijna een kwart geeft aan dit altijd wel te doen (Agriholland, 2006).

Naast de keurmerken die tot stand komen op basis van vrijwilligheid, is er een ver- plichte energie-etikettering op witgoed en personenauto’s. Hierdoor kan de consu- ment in de winkel of showroom in één oogopslag het energie/brandstofgebruik van verschillende producten vergelijken. Fabrikanten gebruiken voor hun zuinige appa- ratuur het energielabel ook vaak als milieukeurmerk. De marktaandelen verschillen sterk per categorie.

Bij witgoed is hoge energie-efficiëntie de norm geworden

Sinds 1995 is op witgoed een Europees energie-etiketteringssysteem van kracht. Na invoering zijn de marktaandelen van producten die voorzien zijn van het energie- zuinige predikaat A of B sterk gestegen, ten koste van de relatief energie-onzuinige apparaten (klasse C en hoger). Bij koelapparatuur zijn in 2002 de klassen A+ en A++ ingevoerd om verder onderscheid aan te brengen tussen energiezuinige apparaten. In figuur 1.3.5 zijn de marktaandelen weergegeven. Afgezien van wasdrogers heeft bij de meeste apparatuur al enige jaren na invoering van het systeem het A-segment een dominante positie op de markt bereikt. Bij wasdrogers wordt het A-segment gevormd door de nog relatief dure warmtepompdrogers.

2000 2006 2000 2006 2000 2006 2000 2006

Wasmachines Vaatwasmachines Koel- en vrieskasten Wasdrogers 0 20 40 60 80 100 % Onbekend D en hoger C B A

1 MAATSCHAPPELIJKE oNTWIKKELINGEN EN MILIEU

44

Effect subsidie op zuinige auto’s niet eenduidig

Voor auto’s is in 1999 in de EU een energie-etiketteringssysteem ingevoerd. Lidstaten zijn daarbij vrijgelaten om zelf grenswaarden in te vullen voor de energiegebruiksklas- sen. In Nederland is een relatieve klasse-indeling aangehouden, waarbij het brand- stofgebruiks-etiket van een auto voor een deel (25%) afhangt van het absolute gebruik maar voor het grootste deel (75%) van het gebruik in verhouding tot het gemiddelde gebruik van auto’s van dezelfde grootte. Een grote zware auto kan hierdoor in een gunstiger klasse terecht komen dan een veel kleinere auto, terwijl het absolute Co2- emissieniveau van de grotere auto hoger ligt.

Het marktaandeel van relatief zuinige auto’s (A- en B-klasse) is redelijk stabiel tot 2005, uitgezonderd een opleving van A-klasse auto’s in 2002. In dat jaar golden er milieu- subsidies van 500 euro voor B-klasse auto’s en 1.000 euro voor A-klasse auto’s. Deze subsidie is begin 2003 stopgezet. Per 1 juli 2006 is de milieusubsidie voor A- en B- klasse auto’s weer ingevoerd, met dezelfde bedragen als in 2002, in combinatie met een verhoging van de aankoopbelasting (BPM) op erg onzuinige auto’s. Voor hybride auto’s bestond een BPM-korting van 9.000 euro, die per 1 juli 2006 is verlaagd naar 6.000 euro. In 2006 laten de verkopen in het A-segment een stijging zien ten opzichte van de voorgaande drie jaren. Met 24.000 verkochte auto’s in 2006 vertegenwoordigt het A-segment een marktaandeel van 5%. Het B-segment, met een marktaandeel van 15% in 2006, vertoont een daling ten opzichte van 2005. Het aantal verkochte hybride auto’s, die bij de middenklasse tot het A-segment behoren, bedroeg bijna drieduizend in 2006, ofwel ruim een half procent van de nieuw verkochte auto’s.

A- en B-klasse auto’s zijn in aanschaf niet duurder dan gangbare vergelijkbare model- len, uitgezonderd de vrij dure hybride auto’s. De hoge subsidie overbrugt bij hybride

Figuur 1.3.6 Verkoop van nieuwe personenauto’s naar energieklasse, 2001-2006 (RDW, 2007).

2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 0 200 400 600 800 duizend Energieklasse C - G B A Verkoop personenauto's

auto’s echter het grootste deel van het prijsverschil. Er is echter nog weinig aanbod van A-klasse auto’s in de midden- en grotere klassen, die het meest verkocht worden. Het aanbod in de kleinere klassen is wel aanzienlijk, doordat het voor kleine auto’s – on- danks de relatieve normstelling – gemakkelijker is om een A-label te verkrijgen.

Een ander onderdeel van duurzamer automobiliteit wordt gevormd door deelauto- systemen. Het wagenpark van verreweg het grootste deelautosysteem, Greenwheels, nam toe van ruim 400 auto’s in 2002 tot ruim 700 in 2006, wat overeenkomt met circa 0,1 promille van het wagenpark.

Groene stroom minder populair

Het marktaandeel van groene stroom is de afgelopen jaren gedaald: van 3 miljoen huishoudens eind 2004 naar 2,4 miljoen eind 2006, een daling van 20%. Het aantal huishoudens in Nederland bedraagt 7,1 miljoen. De daling is mogelijk een gevolg van de afbouw van de subsidies, waardoor groene stroom bij veel aanbieders duurder is dan grijze stroom. Uit onderzoek naar de betalingsbereidheid voor groene stroom blijkt echter dat consumenten bereid zijn gemiddeld vier euro per maand extra te betalen voor groene stroom. En als die meerprijs voor iedereen verplicht zou zijn, is men bereid meer dan het dubbele te betalen (Verbeet, 2006). ondanks de aangegeven bereidheid te betalen en het geringe prijsverschil maken weinig huishoudens in de praktijk nog de overstap naar groene stroom.

Uit onderzoek op vliegveld Eindhoven blijkt dat ook bij vliegreizen reizigers bereid zijn een meerprijs te betalen voor de Co2-emissies die door hun vliegreis worden veroor- zaakt. Reizigers zijn zelfs bereid meer te betalen dan bij het huidige prijsniveau van Co2-compensatie door bosaanplant nodig is (Brouwer en Van Beukering, 2007). Sinds medio april worden reizigers op vliegveld Eindhoven geattendeerd op de mogelijkheid tot vrijwillige compensatie. Na drie maanden bleek een half procent van de reizigers daadwerkelijk gebruik te maken van deze mogelijkheid.

Biologische voeding blijft achter bij doel

De markt voor biologische voedingsproducten is sterker gegroeid dan de totale voe- dingsmiddelenmarkt, waardoor het marktaandeel van deze producten steeg. Het marktaandeel steeg van 1,5% in 2000 tot bijna 2% in 2006; het doel voor eind 2007 is 5%. Bij verse groenten is het marktaandeel met 5% het grootst. Een verklaring voor het beperkte marktaandeel is de prijs. Gemiddeld zijn biologische producten 50% duurder dan reguliere producten (Biologica, 2007), terwijl consumenten slechts bereid zijn 20- 25% meer voor biologische producten te betalen (Baltussen et al., 2006). In 2006 zijn bij wijze van experiment in tien plaatsen in Nederland gedurende vier maanden de prijzen van biologische producten verlaagd. Ze bleven iets duurder dan gangbare pro- ducten. Met het verlagen van de prijs bleek de afzet van veel producten toe te nemen. Bij sommige producten bleek een prijsdaling echter weinig effect te hebben. ook bij producten waar wel een effect meetbaar was, trad bij een prijsverschil van minder dan

1 MAATSCHAPPELIJKE oNTWIKKELINGEN EN MILIEU

46

fen van het prijsverschil. Veel producten worden routinematig gekocht, en ook aspec- ten als kwaliteit en smaak spelen mee bij de aankoop (Baltussen et al., 2006).

Duurzaam sparen en beleggen ondanks goede rendementen nog bescheiden marktomvang

Net als voor duurzame consumptie kan de consument door zijn spaar- en beleggings- gedrag invloed hebben op de duurzaamheid van de economie. Bij geld dat duurzaam wordt gespaard of belegd, stellen banken bij het verstrekken van leningen criteria met betrekking tot duurzaamheid (waaronder milieueisen). Zo kan door duurzaam sparen of beleggen worden bewerkstelligd dat er meer financieringsmogelijkheden komen voor investeringen in duurzame projecten.

Sinds 1995 geldt er voor erkende Groenfondsen de fiscale Groenregeling, die fiscaal voordeel oplevert bij groen sparen en beleggen. ook blijkt uit onderzoek dat er veel- al weinig verschil is in rendement tussen gangbaar en duurzaam beleggen (Derwall, 2007). Het marktaandeel van duurzaam sparen en beleggen neemt wel toe, maar blijft vooralsnog beperkt tot ruim 3% bij spaarrekeningen en 2,5% bij beleggingsfondsen in 2005.

Giften aan milieuorganisaties gekoppeld aan koopkracht

Burgers kunnen hun betrokkenheid bij natuur en milieu tonen door vrijwillige dona- ties aan organisaties op dit gebied. Natuur- en milieubeschermingsorganisaties en die- renwelzijnsorganisaties hebben samen rond de vier miljoen leden. Het WNF is in Ne- derland de grootste natuurbeschermingsorganisatie met 920.000 leden, gevolgd door Natuurmonumenten met 870.000 leden. De grootste milieuorganisaties zijn Green- peace met 580.000 donateurs en Milieudefensie met ruim 90.000 leden. Het totaal aan donaties door huishoudens aan deze organisaties bedraagt circa 158 miljoen euro, ofwel gemiddeld 22 euro per huishouden per jaar, waarvan 60% naar natuurbescher- mingsorganisaties gaat (Schuyt en Gouwenberg, 2005). De donaties stijgen ongeveer evenredig met de totale consumptieve bestedingen. Het aandeel van dierenwelzijnsor-

Biologische voeding is één van de weinige product- groepen waarvoor een consumptiedoel is geformu- leerd. Naast het streven om in 2010 op een tiende van het landbouwareaal biologische bedrijfsvoering te realiseren, wordt ook gestreefd naar een markt- aandeel van 5% in de voedingsmiddelenmarkt. In de biologische landbouw hebben dieren meer ruimte, en worden er geen kunstmest of syntheti- sche bestrijdingsmiddelen gebruikt. Er wordt meer ruwvoer uit eigen streek gebruikt in plaats van krachtvoer afkomstig van de wereldmarkt. Hierdoor zijn er vrijwel geen toxische effecten en is er in het algemeen minder sprake van mestoverschotten. Uit diverse studies blijkt dat bij biologische teelten

zowel in de bodem als op het land meer dier- en plantensoorten voorkomen (Van Zeijts et al., 2005). Een algemeen erkend nadeel is dat door de lagere opbrengsten er circa 20% meer ruimte nodig is om in een bepaalde voedselbehoefte te voorzien. Grootschalige invoering van biologische landbouw zou dus kunnen betekenen dat er minder ruimte overblijft voor natuurgebieden, wat de hogere natuurkwaliteit van het boerenland zelf grotendeels weer zou kunnen compenseren. Door de lagere op- brengsten, de arbeidsintensievere productiewijze en de relatieve kleinschaligheid van de keten zijn biologische producten in de winkel gemiddeld circa 50% duurder (Biologica, 2007).

ganisaties is tussen 1990 en 2005 toegenomen ten kosten van milieudoelen (figuur

1.3.7).

In document Milieubalans 2007 (pagina 42-47)