• No results found

6 Discussie en conclusie

6.1 Discussie van de resultaten

Armoedeonderzoek in Nederland laat zien dat armoede zich sterk concentreert bij migranten, vrouwen en alleenstaanden (Staring et al., 2002; Gemeente Amsterdam, 2012, p. 22). Etnische afkomst, gezinshuishouding en sekse blijken dus een rol te spelen bij mensen die van een inkomen op of onder het armoedeniveau moeten rondkomen. Uit eerder onderzoek bleek dat de formele ondersteuning veelal niet voldoende is voor mensen in armoede om van rond te komen. Ook verbetert de financiële situatie van mensen die afhankelijk zijn van formele zekerheden niet (Ypeij & Snel, 2002). Mensen in langdurige armoede zijn daarom deels afhankelijk van hun sociale netwerk voor het verkrijgen van sociale ondersteuning, omdat de overheidsondersteuning vaak niet voldoende is. Uit onderzoek blijkt dat etnische afkomst een belangrijke rol speelt in de sociale ondersteuning die mensen ontvangen vanuit hun sociale omgeving (Schans & Komter, 2006; Ypeij & Snel, 2002).

Het  sociale  netwerk  van  mensen  in  langdurige  armoede  

Als er wordt gekeken naar het sociale netwerk van de respondenten die langdurig in armoede leven in Amsterdam-Zuidoost en Tuindorp Oostzaan, dan vallen vier punten op.

Ten eerste kwam naar voren dat de Surinaamse respondenten het meeste contact hebben met hun familie. Bij de autochtone respondenten is dit meer verspreid. Ze hebben zowel met familie als vrienden veel contact en in iets mindere mate met buren en kennissen. Dit komt overeen met eerder onderzoek van Ypeij en Snel (2002) naar het sociale netwerk van mensen die in armoede leven in Amsterdam-Zuidoost en Amsterdam-Noord.

Ten tweede, het netwerk van mensen in langdurige armoede wordt veelal kleiner sinds ze in armoede leven. Het onderhouden van contacten met familie en vrienden die ver weg wonen, blijkt voor veel respondenten te duur. Daarnaast trekken sommige respondenten zich terug uit sociale relaties omdat zij naar eigen idee onvoldoende kunnen bieden in deze

relaties. Dit sluit aan bij onderzoek van Stack (1974) en Komter et al. (2000). Sociale netwerken hebben een dynamisch karakter en veranderen voortdurend van grootte (ibid.). Mensen moeten telkens in hun netwerk blijven investeren om de sociale contacten te

behouden (Komter et al., 2000). Daarnaast bleek ook uit eerder onderzoek van Ypeij en Snel (2002) dat sociaal isolement een reële dreiging vormt voor mensen in armoede.

Ten derde, het grootste gedeelte van de mensen uit het sociale netwerk van de respondenten woont in dezelfde woonwijk. Lomnitz (1997) benoemt ook geografische nabijheid als een belangrijke factor voor toegang tot sociale ondersteuning. Mensen die dichter bij elkaar wonen, zien elkaar frequenter en zullen daardoor eerder van elkaars ondersteuningsbehoeften op de hoogte zijn (ibid.).

Ten vierde, de mensen uit het sociale netwerk van de respondenten moeten veelal ook rondkomen van een inkomen op of onder het sociaal minimum en het zijn voornamelijk mensen met dezelfde etnische achtergrond als de respondenten. Dit komt overeen met McPherson et al. (2001). Zij stellen dat mensen geneigd zijn om te gaan met personen die op hen lijken. Daarnaast stellen verscheidene auteurs dat mensen in armoede veelal een beroep doen op een klein en homogeen netwerk (Auslander & Litwin, 1990; Belle, 1982; Driessens, 1994 & 2004; Spiesschaert, 2005; Thys, 2001).

Sociale  steun  voor  mensen  in  langdurige  armoede  

Er is onderscheid gemaakt tussen drie vormen van sociale steun, namelijk materiële steun, praktische steun en sociaal-emotionele steun (Ypeij & Snel, 2002).

Binnen dit onderzoek blijkt dat zowel de Surinaamse als autochtone respondenten materiële, praktische en sociaal-emotionele ondersteuning ontvangen. De meest voorkomende vormen van materiële ondersteuning zijn financiële steun en steun in de vorm van etenswaren of maaltijden. De financiële steun ontvangen de Surinaamse respondenten voornamelijk van hun familie. De autochtone respondenten ontvangen deze steun zowel van familie, vrienden als buren. Daarnaast is een opvallend verschil dat de Surinaamse respondenten veelal de financiële ondersteuning krijgen in de vorm van een gift. De autochtone respondenten lenen eerder geld van hun sociale omgeving. De autochtone respondenten ontvangen meer

goederen, zoals kleding en meubelen, vanuit hun sociale netwerk dan de Surinaamse respondenten. Beide groepen ontvangen ook praktische steun.

huishoudelijke taken zelf uit te voeren. Dit sluit aan bij eerder onderzoek van Botman (2011). Zij stelt dat vrouwen veelal een deel van het huishoudelijk werk zelf willen doen en het lastig vinden om het (deels) uit te besteden (ibid.). De Surinaamse respondenten krijgen de

praktische steun het meeste door hulp bij het oppassen op hun kinderen. Beide groepen respondenten ontvangen vaak tips over aanbiedingen vanuit hun sociale omgeving. Sociaal- emotionele steun en dan het praten over problemen wordt door beide respondent groepen voornamelijk gedaan met familieleden en/of één goede vriend(in). Zowel de Surinaamse als autochtone respondenten gaan bijna wekelijks op bezoek bij familie of vrienden. Ook ondernemen de autochtone respondenten, vaker dan de Surinaamse respondenten, uitstapjes met familie en vrienden.

De sociaal-emotionele steun en dan voornamelijk het praten over problemen lijkt de vorm van steun die het minst structureel wordt geboden door het sociale netwerk. Dit geldt voor beide groepen. Dit komt overeen met Lin (2001). Hij stelt dat mensen voornamelijk een beroep zullen doen op mensen met wie zij een hechte band hebben als het gaat om emotionele steun. De autochtone respondenten ondernemen wel meer dan de Surinaamse respondenten uitjes met hun familie en vrienden.

Bij een vergelijking op basis van etniciteit lijken de autochtone respondenten meer verschillende soorten sociale ondersteuning te krijgen dan de Surinaamse respondenten vanuit hun sociale netwerk. Dit verschilt met eerdere onderzoeken waar juist wordt gesteld dat Surinaamse mensen meer ondersteuning ontvangen dan autochtone mensen (Schans & Komter, 2006; Ypeij & Snel, 2002). Daarnaast zijn de ondersteuningsnetwerken van beide groepen anders samengesteld. De respondenten uit Tuindorp Oostzaan krijgen ondersteuning van enkele familieleden, veelal een goede vriendin, kennissen en buren. De Surinaamse respondenten ontlenen ondersteuning van veel meer familieleden en een buurvrouw of vriendin. Dit komt deels overeen met onderzoek van Ypeij en Snel (2002).

Sociale  ondersteuning  geven  aan  het  sociale  netwerk  

Net als bij de sociale steun die mensen in langdurige armoede ontvangen, is hier ook

onderscheid gemaakt in drie vormen van sociale steun die mensen in langdurige armoede aan hun sociale netwerk geven (Ypeij & Snel, 2002).

Beide groepen respondenten geven aan in mindere mate materiële steun te (kunnen) geven aan hun sociale netwerk. Zowel de Surinaamse als autochtone respondenten lenen geen geld uit aan mensen uit hun sociale netwerk. De respondenten uit Tuindorp Oostzaan geven in een enkel geval wel eens goederen aan familie, vrienden of buren. De vorm van materiële

ondersteuning die het meeste wordt geboden, is het geven van maaltijden of etenswaren. De Surinaamse respondenten geven redelijk vaak maaltijden aan hun sociale netwerk. De respondenten uit Tuindorp Oostzaan nuttigen meestal een gezamenlijke maaltijd met familie of vrienden. Hiervoor nemen ze dan vaak wat etenswaren mee.

Als het gaat om praktische steun dan bieden beide groepen respondenten dit redelijk veel aan hun sociale omgeving. De autochtone respondenten doen soms klusjes in huis of rondom het huis bij hun sociale netwerk. Beide groepen passen vaak op kinderen van iemand uit hun sociale netwerk. De Surinaamse respondenten doen dit wel iets vaker. Daarnaast doen beide groepen respondenten boodschappen voor mensen en geven ze tips aan mensen uit hun sociale omgeving.

Beide groepen bieden sociaal-emotionele steun voornamelijk aan familie en vrienden. De voornaamste manier waarop deze ondersteuning wordt geboden, is praten over problemen. De respondenten uit Tuindorp Oostzaan doen dit iets vaker dan de Surinaamse respondenten. Dit sluit deels aan bij Belle (1982, p. 84). Belle stelt dat familie een belangrijke bron is van het verstrekken van sociale- en emotionele steun (ibid.).

Bij een vergelijking op basis van etniciteit lijken beide groepen respondenten steun te bieden aan zowel familie, vrienden, kennissen als buren. Bij de Surinaamse is hierbij de familie wel de belangrijkste groep waaraan de steun wordt geboden. Dit is bij de autochtone respondenten meer verspreid over alle groepen in het sociale netwerk. Dit sluit aan bij eerder onderzoek van Schans en Komter (2006). Hieruit blijkt dat er significante verschillen zijn tussen etnische groepen als het gaat om attitudes ten aanzien van familieverplichtingen en solidair gedrag. Surinames blijken het meeste ondersteuning te bieden aan hun ouders ten opzichte van andere etnische groepen.

Formele  ondersteuning  voor  mensen  in  langdurige  armoede  

Ypeij en Snel (2002) stellen dat het kenmerkend voor hoogontwikkelde verzorgingsstaten is dat arme huishoudens veelal voor hun inkomen afhankelijk zijn van de overheid. Het grootste gedeelte van de respondenten in langdurige armoede is voor hun primaire inkomen

afhankelijk van de formele ondersteuning van de overheid. Een gedeelte van de respondenten maakt daarnaast gebruik van aanvullende voorzieningen vanuit het armoedebeleid. Driekwart van de respondenten uit Tuindorp Oostzaan krijgt professionele ondersteuning. De

Voedselbank, terwijl de respondenten in Zuidoost hier veelal geen gebruik van willen maken. De Surinaamse respondenten maken eerder gebruik van vrijwillige ondersteuning vanuit een kerkgemeenschap.

Een gedeelte van de respondenten maakt geen gebruik van sociale voorzieningen. Dit sluit aan bij eerder onderzoek. Hieruit blijkt dat het niet-gebruik van sociale voorzieningen door mensen in armoede een omvangrijkverschijnsel is (Amsterdamse Armoedemonitor, 2013; Tempelman et al., 2011, geciteerd in, Van Geuns, 2013, p. 40).

6.2 Verklaringen

Er is een aantal verklaring mogelijk voor de gevonden onderzoeksresultaten. Vanuit de kwalitatieve studie kwam naar voren dat de autochtone respondenten meer sociale steun ontvangen van hun sociale netwerk dan de allochtone respondenten, terwijl dit niet overeen komt met het literatuuronderzoek. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de resultaten uit de kwalitatieve studie zijn beïnvloed door de kleine groep respondenten.

Een andere mogelijke verklaring voor de verschillen in de hoeveelheid sociale

ondersteuning die de respondenten in langdurige armoede ontvangen van hun sociale netwerk kan te maken hebben met hun leefomgeving. In Amsterdam-Zuidoost wonen veel meer mensen van verschillende etnische achtergronden dan in Tuindorp Oostzaan (Bureau Onderzoek, Informatie en Statistiek, 2014). Putnam (2007) stelt dat in buurten met meer etnische diversiteit wederzijdse hulp en vertrouwen afnemen. De sociale cohesie is minder sterk in buurten met veel etnische diversiteit. De Surinaamse respondenten wonen in een meer etnisch diverse buurt dan de autochtone respondenten. Mogelijk bieden de Surinaamse

respondenten minder hulp, omdat de sociale cohesie in hun buurt minder is.

Een andere mogelijke verklaring kan historisch zijn. Tuindorp Oostzaan is tussen de Eerste Wereldoorlog en Tweede Wereldoorlog opgericht (Gemeente Amsterdam-Noord, z.d.a; Gemeente Amsterdam-Noord, z.d.b). Pas in 1982 bij het sluiten van de NDSM-werf nam de werkloosheid onder de inwoners van Tuindorp Oostzaan erg toe (Gemeente

Amsterdam, z.d.) en onderstonden sociale problemen. Daarentegen is Zuidoost pas vanaf eind jaren zestig gebouwd. De eerste Surinamers kwamen daar vanaf de jaren zeventig wonen (Bovenkerk, 1983). Echter ontstonden er vanaf de jaren tachtig al veel sociale problemen in de Bijlmer (ibid.). Het ontwikkelen van de sociale netwerken hebben in Tuindorp Oostzaan dus al een veel langere historie in vergelijking met Zuidoost. Ook hebben de sociale

netwerken in Tuindorp Oostzaan zich veel langer kunnen ontwikkelen voordat er sociale problemen ontstonden. In Zuidoost woonden de Surinamers relatief kort voordat er zich

sociale problemen voordeden. Dit kan mogelijk van negatieve invloed zijn op het ontwikkelen van de sociale netwerken. Daarnaast zou de fysieke ruimte in de wijken ook een rol kunnen spelen. Tuindorp Oostzaan wordt gezien als een dorp binnen een stedelijke omgeving (Noordhoff, 2008). Terwijl Zuidoost heel anders is gebouwd. Het moest voornamelijk functioneel zijn en werken, wonen, recreatie en winkelen moesten ruimtelijk worden

gescheiden (ibid.). Mogelijk dat door deze twee ontwikkelingen de respondenten uit Tuindorp Oostzaan een beroep (kunnen) doen op een groter netwerk van familie, vrienden, buren en kennissen in vergelijking met de Surinaamse respondenten.

Een ander opvallend verschil in de resultaten is het in vergelijking hoge aantal respondenten uit Tuindorp Oostzaan wat gebruik maakt van professionele hulpverlening ten opzichte van het aantal respondenten uit Zuidoost. Dit kan mogelijk worden verklaard door de manier waarop de respondenten zijn geworven. De meeste respondenten in Tuindorp

Oostzaan zijn via de schuldhulpverlening geworven en in Zuidoost maar een respondenten. Daarnaast zijn in Tuindorp Oostzaan de respondenten via twee sleutelfiguren geworven en daarna via snowball-sampling, terwijl in Zuidoost de respondenten via drie sleutelfiguren zijn geworven en daarna via snowball-sampling. Hierdoor kan mogelijk het hoge aantal

respondenten in Tuindorp Oostzaan dat gebruik maakt van de schuldhulpverlening worden verklaard.