• No results found

6 Discussie en conclusie

6.3 Beperkingen van het onderzoek

Dit onderzoek kent verschillende beperkingen.

Ten eerste, er is sprake van een genderbias binnen dit onderzoek. In het onderzoek zijn voornamelijk veel vrouwelijke respondenten geïnterviewd, omdat ze eerder dan mannen bereid waren om mee te werken. Wanneer er meer mannen waren opgenomen in de

steekproef, dan waren de volledige sociale ondersteuningspatronen beter binnen beide groepen weergegeven. Ook bij eerder onderzoek door Ypeij en Snel (2002, p. 19) naar

armoede in Amsterdam-Zuidoost bleek dat vrouwen eerder dan mannen bereid waren om mee te werken aan het onderzoek. De sleutelfiguren maar ook de vrouwelijke respondenten gaven aan dat mannen veelal niet bereid zijn om mee te werken uit schaamte. Echter er blijkt uit verschillende onderzoeken dat armoede zich sterk concentreert onder alleenstaande moeders en alleenstaande vrouwen (McLanahan & Booth, 1989, geciteerd in Ross & Mirowsky, 2001, p. 264; Ypeij & Snel, 2002, p. 1). Dit kan ook een verklaring zijn waarom er meer vrouwen

Ten tweede, een beperking van dit onderzoek is de gehanteerde samplemethode. Het bleek namelijk lastig om via de sleutelfiguren voldoende respondenten voor het onderzoek te benaderen. In Amsterdam-Zuidoost verliep dit in vergelijking met Amsterdam-Noord iets gemakkelijker. Binnen het onderzoek zijn de respondenten geworven door middel van de sneeuwbalmethode. Een nadeel hiervan is dat de respondenten uit eenzelfde deelpopulatie komen (Bryman, 2008). Om dit zoveel mogelijk te voorkomen, heeft de onderzoeker verschillende ‘sneeuwballen uitgerold’. Echter het is als gevolg van het kleine aantal respondenten en de selectiviteit daarvan niet zeker dat de manier waarop informele sociale ondersteuning wordt vormgegeven in al zijn hoedanigheden is onderzocht.

Ten derde, door genderbias, de gehanteerde samplemethode en het beperkte aantal respondenten zijn de onderzoeksresultaten van dit onderzoek niet te generaliseren. Bij

generaliseerbaarheid gaat het om de mate waarin de onderzoeksresultaten gelden voor andere onderzoekseenheden op andere plaatsen onder andere omstandigheden (Baarda et al., 2005; Bryman, 2008, p. 23). Daarnaast kan het onderzoek ook niet gegeneraliseerd worden naar andere stadsdelen of plaatsen. In Amsterdam is per stadsdeel een andere infrastructuur en zijn er andere formele voorzieningen. Dit kan invloed hebben op de onderzoeksresultaten.

Ten vierde, tijdens de interviews met de Surinaamse respondenten merkte de onderzoeker een paar keer nadrukkelijk een wij-zij discours in de antwoorden van de

respondenten op. Bij de autochtone respondenten kwam dit discours niet naar voren. Dit heeft mogelijk consequenties voor de manier waarop de Surinaamse respondenten naar de

onderzoeker keken en wat ze hebben verteld tijdens de interviews. Een voorbeeld van het wij- zij discours blijkt uit het volgende citaat:

‘Ja jullie zijn, Nederlanders, snel geneigd om te denken ‘wat van mij is, is van mij’. Jullie willen niet delen. Begrijp mij niet verkeerd he. Maar wij zijn meer zorgzaam, we zijn echt meer zorgzaam. Jullie zijn geneigd om je moeder in een bejaardentehuis te zetten. Dat zouden wij nooit doen’.

Ten vijfde, het is niet altijd geheel te achterhalen of de respondenten het achterste van hun tong hebben laten zien tijdens de interviews. De onderzoeker had het idee dat de

respondenten veelal op hun gemak waren. Maar in een van de interviews met de

sleutelfiguren kwam naar voren dat mensen in langdurige armoede elkaar vaak tips geven die niet door de beugel kunnen, zoals het overschrijven van een auto op de naam van een broer of zus. Dit soort tips kwamen niet naar voren in de interviews. Zo gaven bijna alle respondenten aan niet te beschikken over een eigen auto.

Ten zesde, sommige respondenten begrepen van te voren niet goed wat de rol van de onderzoeker was. De onderzoeker heeft haar rol en achtergrond telefonisch en aan het begin van het interview duidelijk proberen toe te lichten. Echter dachten sommige respondenten aan het begin van het interview dat de onderzoeker werkzaam was bij de gemeente. Eén

respondent dacht dat de onderzoeker een hacker was toen er telefonisch contact met haar werd opgenomen. Dit heeft er mogelijk voor gezorgd dat de respondenten aan het begin van de interviews niet geheel op hun gemak waren of hun beeld moesten bijstellen van de context van het onderzoek.

6.4 Conclusie

Sociale ondersteuning vanuit het eigen netwerk wordt voor mensen in langdurige armoede steeds belangrijker (Nederland et al., 2011). Vanuit de participatiesamenleving wordt steeds meer verwacht dan mensen hun eigen verantwoordelijkheid nemen (De Haan, 2014, p. 269).

Het mobiliseren van sociale ondersteuning vanuit het sociale netwerk blijkt een belangrijke strategie van respondenten die langdurige in armoede leven om in het dagelijkse levensonderhoud te voorzien. De respondenten wenden hun sociale netwerk aan om

materiële, praktische en sociaal-emotionele hulp te ontvangen. Vooral de materiële en praktische ondersteuning lijken van groot belang voor zowel autochtone als Surinaamse respondenten die langdurig in armoede leven. De autochtone respondenten krijgen voornamelijk steun van enkele familieleden, een goede vriendin, kennissen en buren. De Surinaamse respondenten ontlenen veel vaker ondersteuning van familieleden en af en toe een buurvrouw of vriendin. Daarnaast geven ze ook ondersteuning aan hun sociale netwerk. De belangrijkste vormen die ze geven blijken voornamelijk praktische – en sociaal-emotionele ondersteuning. Beide groepen respondenten geven steun aan zowel familie, vrienden, buren als kennissen. Bij de Surinaamse respondenten is hierbij de familie wel de belangrijkste groep waaraan de steun wordt geboden. Bij de autochtone respondenten is dit meer verspreid over alle groepen in het sociale netwerk.

Voor bijna alle respondenten die langdurige armoede in leven blijkt de formele ondersteuning vanuit de overheid van cruciaal belang is om in hun primaire inkomen te voorzien. Daarnaast speelt voor een deel van de respondenten vrijwillige ondersteuning een belangrijke rol om onder ander materiële ondersteuning te ontvangen. Voor geen van de respondenten in langdurige armoede is het een luxe om de ondersteuning te ontvangen vanuit

absolute noodzaak om rond te kunnen komen. Door zowel formele – als sociale ondersteuning lijken mensen in langdurige armoede te kunnen rondkomen in deze situatie.