• No results found

Digitalisering, democratisch of niet?

Voordat we gaan kijken naar de verschillende sociale en demo- cratiserende effecten die de technologische innovaties van de digitale revolutie met zich mee brengen, is het belangrijk om kort uiteen te zetten dat technologische innovaties in hun ontwerp verschillende waarden in zich kunnen herbergen (Van den Hoven, Vermaas, & Van de Poel, 2015).

Computers kunnen worden gebruikt om mensen met elkaar in contact te brengen, of om bedrijfsadministratie te automatiseren. Om hardware en software in te zetten om deze menselijke relaties en institutionele processen te ondersteunen moeten technische functionele eisen zo worden ontworpen dat ze aansluiten bij de processen van menselijke gesprekken of van de bedrijfsad- ministratie. In het ontwerpen van technologische innovaties zijn niet alleen technische functionaliteiten van belang voor de waarde die we ze kunnen toekennen. Waarden spelen een grote rol in sociale en menselijke systemen, zoals de waarde om managers, financiële experts of juist aandeelhouders meer vrijheid te geven in het aansturen van een bedrijf, of de waarde om bepaalde bijdragen aan een gesprek juist wel of juist niet te beoordelen en op basis van populariteit te ordenen. In het ontwerp van informatietechnologische systemen kunnen morele keuzes over welke waarde te versterken zo een belangrijke rol spelen.

Maar hoe zit het dan met de ontwikkeling van internet en digitale platformen? In de begindagen van internet, in de jaren 1990 en 2000, kwam vooral het argument naar voren dat digi- talisering goed aansloot bij democratische idealen. Toegang tot digitale netwerken zou mensen op een meer gelijke basis met elkaar in contact kunnen brengen dan in massamedia of in een representatief stelsel van democratie, en toegang tot informatie zou radicaal worden vergemakkelijkt. Toegang tot een computer zou meer informatie beschikbaar stellen dan dat de grootste bibliotheken van de wereld konden verzamelen.

In het invloedrijke werk van Yochai Benkler (Benkler, 2006) werd het ideaal van het vrije internet, waar informatie vrij bewoog buiten private claims van intellectueel eigendom om, getheoretiseerd als een sociale productieplaats. Online kon economische waarde worden gecreëerd zonder marktwerking, en ook zonder dat centrale (staats)controle nodig was. Nieuwe innovaties en producten zoals Wikipedia konden worden ont- wikkeld door de vrijwillige samenkomst van mensen die met hun werk aan een gemeenschappelijk project langzaamaan de normen van privaat eigendom, ruilhandel en economische on- gelijkheid – die marktwerking drijven – zouden doen vervagen. Deze waarden, die de ontwerpen van internet in hun vroege dagen dreven, creëerden een nieuwe ‘cyberspace’ (Barlow, 2016), die gelijkere toegang en samenwerking mogelijk maakte dan bij zowel de competitieve private als de hiërarchische publieke sector.

Een tweede prodemocratische invloed van deze ‘cyberspace’ is hoe zij expert-kennis weet te vervangen door collectieve netwerk-kennis (Baricco, 2013). In plaats van de hiërarchische verhouding van bijvoorbeeld een boek of een film tot de smaak van een culturele elite, is nu de positie van een boek of een film in een netwerk bepalend voor de culturele waarde ervan. Hoe meer verbindingen informatie heeft tot andere informatie, hoe hoger het gewaardeerd wordt in een grote netwerkstructuur. Het ultieme voorbeeld hiervan is Googles Pagerank algoritme (Baricco, 2019). Daar is ook het aantal verwijzingen, oftewel

hyperlinks, binnen het netwerk bepalend voor de positie van een webpagina, en niet de kwaliteit zoals bepaald door een expert.

Het is niet moeilijk om te zien dat deze fundamentele ‘de- mocratiserende’ veranderingen van grofweg hiërarchieën en competitie als ordening richting vrije interactie op netwerken, een revolutionair politiek potentieel met zich mee brengen. De klassieke instituten van de democratische rechtsstaat garanderen bijvoorbeeld wel algemeen kiesrecht, maar delegeren bestuurlijke macht vervolgens via representatieve organen en competitieve verkiezingen aan elites en experts, in een vorm van ‘competitief elitarisme’(Schumpeter, 1950). In hoe meer sectoren deze ele- menten van netwerk-democratie bepalend worden, hoe meer klassieke instituten onder druk komen te staan. Maar precies op dat moment zijn zowel technologische bedrijven als overheden geconfronteerd met de grootste economische crisis in honderd jaar.

Met de komst van deze economische crisis, die haar oorsprong vond buiten wat wij hier beschouwen, namelijk in de huizen- markt, moesten investeerders en financiële instellingen op zoek naar manieren om hun verloren investeringen te compenseren door hun in andere sectoren geïnvesteerde kapitaal hoger te laten renderen. De technologiesector bleek hier uitermate geschikt voor, en in het werk van Shoshana Zuboff (2019) wordt beschreven hoe bijvoorbeeld een bedrijf als Google door investeerders werd gedwongen om via advertenties en het verkopen van data meer winst te halen uit zijn activiteiten. De almaar groter wordende stroom van data over gebruikers die Google tot dit moment verzamelde om haar eigen producten en diensten te verbeteren, werd nu aangewend om in een digitale markt het aanbod van alle producenten beter te matchen met de vraag van consumenten. Het sturen en beïnvloeden van consumentengedrag door informa- tie te verzamelen over individueel gedrag, te profileren, en zelfs informatieaanbod te manipuleren ten dienste van de hoogste bieder, werd zo een gewoonte voor digitale technologiebedrijven in een almaar uitdijende ‘data-economie’. Naast het op basis van persoonlijke data aanbieden van advertenties, werd het ook van

belang om de tijd die mensen op internet doorbrachten, ofwel de omvang van de virtuele advertentieruimte, te maximaliseren. Zo ontstond naast een virtuele ‘data-economie’ ook een virtuele ‘aandachts-economie’.

Zowel de vrije open netwerkstructuur als de publieke basis van opinievorming in democratieën werd hierbij ondergeschikt gemaakt aan het creëren van marktwaarde voor private digitale bedrijven. Digitale informatiestromen die voorheen vrij bewogen in een ‘cyberspace’ en hun relevantie bepaalden door het aantal verbindingen in een netwerk, werden virtuele markten (Fisman & Sullivan, 2016). Vele voorheen maatschappelijke instituten en gegevens, zoals een index van alle pagina’s in het wereldwijde web, de sociale verbanden die mensen aangingen, of statistische gegevens over locaties, mobiliteit en gedrag van burgers, kwamen niet langer terecht in een publiekelijk beschikbare en open ‘cyberspace’, noch in de traditionele statistische, bibliothecaire of vereniging-gedreven instituten in het maatschappelijke mid- denveld, maar in privaat bezit van technologie-ondernemers en hun aandeelhouders.

Balans pro- en antidemocratische krachten van