• No results found

DG Binnenlands Bestuur 1980-1987

In document Wachten op het omslagpunt (pagina 72-75)

Bestuurstheorie in het bestuursbeleid van Binnenlandse Zaken

1.2. Organisatieontwikkeling in zes perioden

1.2.3. DG Binnenlands Bestuur 1980-1987

• Bestuurlijke Organisatie na 1984: Directie Bestuurlijke en Financiële

• Financiële Verhouding Organisatie (BFO)

• Decentralisatie Directie Coördinatie Bestuursbeleid (DCB)

• achterstandsgebiedenbeleid Directie Coördinatie minderhedenbeleid (DCm)

• Interbestuurlijke informatievoorziening Directie Bestuurszaken en deels Directie O&a

• Organisatie Rijksdienst Directie O&a

Grote projecten

Het meteen afbreken van de oude directies BB en FBB werd in 1980 te cru geoordeeld. De oude directeu-ren mochten nog de weinige jadirecteu-ren die hen tot hun pensionering scheidden blijven werken onder de jonge Dg Brinkman. Deze plaatste echter naast hun directies een stafafdeling rechtstreeks onder zijn eigen leiding. In de geest van die tijd werd hier ook een relatief omvangrijke groep ‘onderzoekers’ geplaatst, die dichtbij het vuur moesten zorgen voor eigen wetenschappelijke beleidsonderbouwing. Ook zat hier de projectleiding van een van de belangrijkste beleidsoperaties naast de reorganisatie Binnenlands Bestuur en de nieuwe gemeentewet, het Decentralisatieplan. Dit project maakte nog gebruik van de medewer-kers van de directies BB en FBB, wat regelmatig tot fricties leidde. De aansturing van deze medewermedewer-kers was niet homogeen. naar de smaak van de Dg lieten zij te vaak de oren hangen naar de centralistische argumenten van de vakdepartementen en gaven de directeuren en afdelingshoofden hiertegen te weinig tegenwicht. In politieke zin waren er geen verschillen van mening op dit punt getuige de naadloze continuïteit tussen beleid (Decentralisatienota) en reorganisatie onder minister Wiegel (VVD) en minister Van thijn (pvda) (Decentralisatieplan).

Minderhedenbeleid

Een belangrijke structuurverandering in 1980 was de komst van een nieuwe, derde directie, Coördinatie minderhedenbeleid (DCm). De toevoeging van deze vreemde eend in de rustige vijver van het binnen-lands bestuur was een gevolg van het ijveren van secretaris-generaal (sg) Van Dijke, zijn raadsadviseur Van Ruller en een aantal actoren van buiten het ministerie. De hoofdopgave van de minderhedenproble-matiek lag bij de gemeenten en dit was de belangrijkste verklaring voor de toevoeging van de nieuwe directie onder leiding van Henk molleman aan de toko van Dg Brinkman, maar overigens moest altijd nog even worden nagedacht over de logica van deze combinatie. Het behoeft weinig toelichting dat de plotselinge inkomst van een relatief groot aantal sociologen, veelal bovendien afkomstig uit de verschil-lende windstreken waar ook de doelgroep vandaan kwam, tot de nodige cultuurbotsingen binnen de ambtelijke organisatie leidden. We komen daar uiteraard uitgebreider op terug. De directie DCm zou tot 2001 bij Binnenlandse Zaken blijven en daarna de diaspora ingestuurd worden.

Doorvoering nieuw organisatiecriterium

pas in 1984 kantelde ook de formele organisatiestructuur. Dit moment werd gemarkeerd door het aantreden van een nieuwe Dg, Jos staatsen, afkomstig van milieuhygiëne. Elco Brinkman was tot het ministerschap geroepen! staatsen was een pragmaticus, die strategisch dacht en minder politiek zoals zijn voorganger. De herschikking van de oude directies naar de nieuwe oriëntatie van het beleid zat al wel in de pen. Coördinatie minderheden bleef ongemoeid onder leiding van Henk molleman. staatsen vond in het algemeen dat Binnenlandse Zaken te ver afstond van de realiteit van het bestuur. Daarom achtte hij het nodig een vierde directie toe te voegen, die speciaal de opdracht kreeg zich te oriënteren op een aantal uitvoeringsaspecten binnen de opdracht van Binnenlandse Zaken. Dat werd de Directie Bestuurszaken, waarin onder meer toezichttaken werden gebundeld. Han Kapsenberg, afkomstig van DCm, en Johan Hoff kregen de leiding. Hoewel deze directie bepaald niet zonder succes was (BBI, gBa), werd zij in 1987 al weer opgeheven. Deel van dit succes was juist dat uitvoeringsaspecten voldoende impuls hadden gekregen, waardoor apart plaatsing in een eigen directie niet meer nodig, misschien zelfs schadelijk werd geacht.

Wat de overige beleidstaken betreft werden de directies BB en FBB gehergroepeerd tot enerzijds een directie Bestuurlijke en Financiële Organisatie (BFO) voor gemeentewet, gemeentefonds en indeling van de bestuurlijke kaart van nederland en anderzijds de Directie Coördinatie Bestuursbeleid (CB) voor decentralisatie en deregulering en het nodige interdepartementaal overleg. In deze directie onder leiding van Floris plate en Hans de Waal was de meeste discussie over de uiteindelijke invulling van de missie ter verbetering van het openbaar bestuur. Het aanvankelijke elan waarmee Decentralisatieplannen waren voorbereid was enigszins bekoeld door gebrek aan resultaten. Van verschillende kanten kwam de kritiek dat Binnenlandse Zaken te drammerig was opgetreden tegen de vakdepartementen, als Don Quichotte tegen de windmolens. De directie koos nu de voor de hand liggende koers de departementen aan te vallen op de verschillende bestuursinstrumenten als specifieke uitkeringen, planprocedures, toezichtsfi-guren en gedeconcentreerde diensten. Zo kon Binnenlandse Zaken meer op eigen terrein de strijd aanbinden dan wanneer de discussie ging over de inhoudelijke wenselijkheid van decentralisatie op een bepaald beleidsterrein. Het moederdepartement verwees dan naar een algemene voorkeur voor de gemeentewet, de Financiële Verhoudingswet en de provinciewet die veelal alternatieve, generieke instrumenten aanbieden, die uit oogpunt van gedecentraliseerd bestuur de voorkeur genoten. Denk aan de algemene uitkering uit het gemeentefonds, de meerjarenbegroting of het bestemmingsplan, algemene taakverwaarlozings-regelingen en de inspectierol van de provincie. Deze aanpak was relatief succesvol blijkens de dalende aantallen specifieke bestuursinstrumenten die jaarlijks werden geteld.

minstens zo belangrijk was de omstandigheid dat de jaren ‘80 in het teken stonden van afslanking en ombuiging. menige centralistische optuiging van beleid moest eigenlijk verdwijnen omdat er geen geld meer voor was. maar overigens waren de oogsten van de afdeling vrij mager en, voorzover in beleidsont-wikkeling van andere ministeries meegenomen, moeilijk aan te tonen. ministers als Koos Rietkerk en Cees van Dijk konden er ook niet erg warm voor lopen. nog de meest intensieve samenwerking was er met staatssecretaris Dieuwke de graaf-nauta, die zich tussen 1986 en 1994 erg inspande om van dit onderdeel iets te maken en met alle medewerkers intensief contact had over allerhande dossiers van rijksbeleid.

In de directie, later afdeling, CB werden ook de adviezen voorbereid voor de minister en de staatssecreta-ris op vrijwel alle ministerraadsstukken. Deze stukken stelden de medewerkers wekelijks op de proef de vraag te beantwoorden wat de effecten van allerlei beleidsvoornemens konden zijn voor de werking van het bestuur, wat het ‘belang van Binnenlandse Zaken’ voor het bevorderen van goed bestuur bij al die stukken kon zijn. als stelregel werd de kwaliteit van bestuur afgemeten aan de doelmatigheid, doeltref-fendheid en het democratisch gehalte ervan, maar wat is dat precies en hoe kun je die effecten ex ante bepalen? geleidelijk werd hiervoor een reeks indicatoren ontwikkeld, maar dat bleven sjablonen, benaderingen van één hoofdidee, namelijk dat het bestuur het best is gediend met handelingsvrijheid van gemeenten, democratisch gekozen organen met de meeste kans op integraal, op de situatie aangepast bestuur en de kleinste kans op verspilling.

De directie Organisatie en automatisering (O&a) bleef bij deze reorganisatiebeweging nog buiten schot.

Zij zag de regeringscommissaris voor de rijksdienst, Herman tjeenk Willink toegevoegd in haar gelederen.

In document Wachten op het omslagpunt (pagina 72-75)