• No results found

Bronnen afbeeldingen

DERDE TONEEL.

EMMA in eene kostbaare vrouwenkleding, CELESTINA.

CELESTINA bedaard en met deftigheid. Koom, mijne dochter! Gij hebt de gewijde muuren nu betreden; gij hebt den somberen kruisweg bewandeld; den droevigen zang der boetenden hebt gij gehoord; nimmer hebben deeze ernstige tafereelen op u kunnen werken! – Blijft gij nog bij uw genomen besluit?

EMMA. Sterker dan ooit! Hier vinde ik rust – of nergends. CELESTINA. Gij kent de zwaare pligten, die hier op ons rusten. EMMA. Mijn verdriet is zwaarer – en toch heb ik het gedragen.

CELESTINA. Vruchtloos berouw is bitterer dan verdriet. Wees derhalven op uw hoede! Nog zijt gij vrij.

EMMA. Mijn beminde is dood – waarvan zoude ik berouw kunnen hebben?

CELESTINA. Streng is de regel van onze orde! Dubbel streng, om dat ons beroep, de zieken en gekwetsten optepassen, ons verpligt, onze poorten voor mannen te openen; wel is waar voor zieke mannen – dan de ondankbaare herstellende wordt niet zelden een beproever. – Overweeg dit wel! -

EMMA. In éénen man beminde ik het geslacht – thands beminne ik nog slechts de menschen. CELESTINA. Streng is de regel van onze orde. Koele verpligting brengt ons aan het

ziekbedde. Medelijden is het masker der liefde. Medelijden met den zieken zoude reeds misdadig weezen. – Overweeg dit ook!

EMMA. Het mededogen te verloogchenen, is moeilijk – dan, het te bestrijden – dat beloove ik.

CELESTINA. Zwijgende, en digt gesluijerd, biedt de pligt haare hulp. Eén woord, één ongesluijerd opslag van oogen – en de gelofte is verbroken.

EMMA. God-alléén zal mijne stem hooren – mijne traanen zien.

CELESTINA met nog meer deftigheid. Emma van Falkenstein! Streng is de regel van onze orde! – Dat hart, het geen strafbaare wenschen voedt, bloedt dood in eenen kerker! Die lippen, welken de kusch eens mans ontheilight – sluit de dood voor altoos! -

113 CELESTINA. De dood in deszelfs afgrijslijkste gedaante! – (Zij vat haare hand en geleidt

haar aan het venster). Treed aan dit venster. Zie naar beneden. – Ziet gij ginds, naast het

hoog-outer, deeze nieuwlings toegemetselde nisse? – (Langsaam en met nadruk.) – Daar werdt eener zondaaresse die lucht onthouden, welke zij door den adem der liefde verpestte. – Sidder van ontzetting! – beproef u zelven! – veroordeeld levend te worden begraven, blijft voor de eerste misdadige de nis over, welke gij open ziet.

EMMA ontroerd, maar met een vast besluit. Dezelve zij mijn graf, indien ik de gelofte verbreeke.

CELESTINA. Welaan! Ik hebbe u gewaarschuwd. (Zij geleidt haar weder op den voorgrond

van het tooneel. Na eenig zwijgen vervolgt zij weder met meer bedaardheids). In deeze

zwaare tijden, waar de gevaaren des oorlogs mijn klooster omringen, en de gekwetsten van het kristen-heir dagelijks onze hulp aanroepen, vergunde de heilige vader mij, het proef-jaar naar welgevallen te bekorten. – Zeg, wanneer gevoelt gij krachte en moeds genoeg in u, om uw gelofte afteleggen?

EMMA. Nu daadlijk! – in dit uur! – Hoogwaarde vrouw! Staa mijne bede toe! Geef mij de artsenij, naar welke mijne ziel smacht! – logsescheurd van de waereld zweeve ik tusschen hemel en aarde! – reik mij uwe moederlijke hand! Hef mij omhoog! – weldra – heden – thans!

(Zij werpt zich in de armen van Celestina. Eenig zwijgen).

CELESTINA, aangedaan. Leeven uwe ouders nog? EMMA. Mijne moeder alleen?

CELESTINA. En uw vader?

EMMA. Een val op de jagt beroofde hem snel van het leven.

CELESTINA rukt zich los uit de armen van Emma en treedt ter zijde.

De hemel zelf heeft hem geoordeeld! – De verlatene moeder weent – de jammerende dochter boet – het eeuwig knagen der wraak laat eindlijk af van mijn hart – den dooden zij

vergeeving! – (Zich tot Emma keerende). Omhels uwe moeder. EMMA. Zij die geheel! Neem mij aan in de heilige orde!

CELESTINA. Welaan! Uw vroome wensch zij vervuld. – (Plegtig met geestdrift.) – Emma van Falkenstein! Voor de laatste maal noeme ik u bij uwen aardschen naam. Voordaan zult gij Maria heeten. (Zij opent een kastjen, dat in de muur is, en neemt eenen krans van bloemen

’er uit. Emma knielt aandachtig weder; Celestina zet haar den krans op het hoofd.)

Zoodanig wijde ik u voor eeuwig aan de heilige kerk! – Haar zegen doorstroome ’s hemels onbevlekte bruid! Haar vloek treffe de geschondene!

EMMA. Ik zweere ootmoedigheid, armoede, kuischheid en gehoorzaamheid! Ik zweere, de strengste regels der orde stiptlijk te zullen naarkoomen! De vloek der kerk treffe de

meinëedige!

CELESTINA. Staa op, Maria! Volg mij naar het hoog-outer. Herhaal de gelofte in de tegenwoordigheid der zusteren, en ontvang dan uit mijne handen het wollen kleed.

114 EMMA opstaande. Geest van mijnen Balduin! Fluister mij toe hoedanig de engelen u

noemen, ten einde uw aarsche naam mijn gebed niet ontheilige! (Zij vertrekt aan de hand der

abtdis.)

VIERDE TOONEEL.

Het tooneel verbeeldt het leger der kruisvaarders.

BALDUIN, BOHEMUND, en DE OVERIGE RIDDERS, FATIME staat gesluijerd in

hun midden.

BOHEMUND. Beproeft het, ridders! haar te beweegen, zich van den sluijer te ontdoen. Wat mij betreft, ik kan nog wat gedulds oefenen. Zij is toch mijne gevangene. In de eenzaame tent zal zij wel handelbaarer worden.

FATIME. Hoop dat niet.

BRUNO. Welk eene onverzetlijke eigenzinnigheid! ROBERT. Wij begeeren u slechts te zien.

ROMUALD. Uwe schoonheid te bewonderen.

FATIME.Mijn wet verbiedt, mij voor het oog van mannen te ontsluijeren.

CUNO. Wij zullen uw teder geweten ter hulpe koomen. (Hij poogt haar den sluijer te

onttrekken.)

FATIMA zich sterker daarin wikkelende. Waag het niet!

BRUNO. Wel! Wel! Uw sluijer dekt toch geene arke des verbonds.

CUNO. Indien gij u langer weigerachtig betoone, houden wij u voor een afzichtlijk wezen. FATIME. Naar uw welgevallen.

BOHEMUND. Bij mijn zwaard! Dat is kluchtig! ROMUALD. Zij drijft den spot met ons.

CUNO. Toch niet, broeders! Ik kenne de vrouwen beter. Wat wed gij, dat zij slechts op een kleein geweld wachte, om den sluijer met eere kwijt te zijn. Tast toe!

FATIME eenen dolk trekkende. Ik geeve mij den dood, indien gij mij aanrake.

BRUNO grijpt haaren arm en ontwapent haar. Kleene heldin! Weg met dat gevaarlijk speeltuig!

FATIME ten hemel ziende. Groote profeet! Bescherm mij!

CUNO. Uw profeet zag zoo gaarn als wij, de schoone vrouwen ongesluijerd. De sluijer moet af. (Hij wil geweld gebruiken).

115 BALDUIN zijnen arm weerhoudende.Laat af! Of gij hebt met mij te doen.

CUNO toegeevende. Wat duivel!

BALDUIN. Zedigheid is eene deugd, die eene ridder moet eeren, waar hij die ook moge aantreffen.

CUNO. Wat gaat het u aan? – Gij hebt het meisjen toch niet buit gemaakt? BALDUIN. Dat is onverschillig.

CUNO. In geenen deele. Indien Bohemund ‘er niets tegen hebbe te zeggen, zoude ik wel willen weeten, met welk recht –

BALDUIN. Ik staa hier, en zal het volstrekt niet gedogen.

CUNO. Dat is zonderling. Aha! Nu begrijp ik het. Gij hebt een geruimen tijd onder de ongeloovigen rondgedwaald, denklijk eene oude kennis.

BALDUIN. Ik andwoorde u niet meer.

CUNO. Zoo als u dit believe. Maar ik stoor mij niet aan u. (Hij wil de poging vernieuwen,

Balduin stoot hem weg.)

BALDUIN. Terug!

CUNO (dreigende). Balduin!

BALDUIN. Ik raade het u, laat af! Gemaklijker dan deezen sluijer zoudt gij mijn zwaard uit de schede ligten.

CUNO met weerhoudene boosheid. Bisschop Adhemar heeft heden gezelschap in het Grieksche leger, daarom heeft hij intusschen zijnen Vicarius gezonden, ten einde alles in betaamlijkheid blijve.

BALDUIN. Spotten moogt gij zoo veel als gij wilt.

VIJFDE TOONEEL.

EEN KNAAP, DE VOORIGEN.

DE KNAAP. Ridder Bohemund! De Emir, dien uw dappere vuist heden overwon, nadert het leger. Hij doet groene takken en eene witte vaan voor zich uitdraagen. Hij verzoekt een vrij- geleide, en gehoor.

BOHEMUND. Het zij hem toegestaan. FATIME. Mijn vader!

BOHEMUND. Gaa, Cuno! Doe hem het geleide.

CUNO. Ik begrijp u. (Met een dreigend oog op Balduin).Het was meer dan hoog tijd om onheilen te vóórkoomen. (Hij vertrekt met den knaap.)