• No results found

De opzet van het onderzoek

In document Geschilbeslechtingsdelta 2003 (pagina 33-36)

In navolging van Genn bestaat het onderzoek uit drie onderdelen, te weten: 1 een screeningsenquête

2 een probleemoplossingsenquête 3 diepte-interviews.

Screeningsenquête

Met de screeningsenquête wordt onderzocht in welke mate burgers te maken hebben met (potentieel) civiel- en bestuursrechtelijke problemen. Daartoe wordt aan een aselecte steekproef uit de Nederlandse bevolking van 18 jaar en ouder een vragenlijst voorgelegd met een uitputtende reeks van problematische situaties waarvoor (in beginsel) een juridische oplossing mogelijk is. Aan de respondenten wordt eerst gevraagd of ze in de vooraf-gaande vijf jaren op de verschillende genoemde terreinen te maken hebben gehad met lastige problemen. Voor zover mensen problemen hebben ervaren, wordt nagegaan van welke soort(en), in welke mate en wanneer precies. Voorts wordt gevraagd of de betrokkenen enige actie terzake hebben ondernomen, en zo nee, waarom niet.

Ten slotte worden aan de respondenten enkele aanvullende vragen voor-gelegd met betrekking tot relevant geachte achtergrondkenmerken en de mate van vertrouwen in de werking van het recht.

Probleemoplossingsenquête

De probleemoplossingsenquête vormt het hoofdbestanddeel van het onder-zoek en heeft tot doel het gebruik van de juridische infrastructuur en de resultaten die daaruit voortvloeien in kaart te brengen. Daartoe wordt aan respondenten die volgens de screeningsenquête ‘niet-triviale’ problemen12 hebben ervaren, een tweede vragenlijst voorgelegd. In die vragenlijst wordt met betrekking tot één specifiek probleem in detail nagevraagd welke

12 We noemen een probleem triviaal, zie paragraaf 3.2.1, wanneer er geen enkele actie is ondernomen omdat

de betrokkene: (1) het probleem niet erg belangrijk vond, of (2) geen meningsverschil had met de andere partij / vond dat de andere partij gelijk had.

stappen de respondent heeft ondernomen om tot een oplossing van het probleem te komen. Verder wordt gevraagd naar de inzet en de kosten, naar de bereikte resultaten en naar de mate van tevredenheid terzake. Diepte-interviews

Bij de diepte-interviews gaat het om individuele gesprekken met een beperkt aantal deelnemers aan de probleemoplossingsenquête. Met deze interviews wordt beoogd kwalitatieve informatie te verwerven over het gedrag, de beslissingen en de motivaties van de betrokkenen, om aldus meer inzicht te krijgen in de factoren en de afwegingen die in het proces van geschiloplossing meespelen.

1.4.3 Internetpanel

Het veldwerk voor het bevolkingsonderzoek, dat wil zeggen: zowel de scree-nings- als de probleemoplossingsenquête, is uitbesteed aan het NIPO (thans TNS NIPO). Na afweging van de voor- en nadelen is ervoor gekozen om bij het bevolkingsonderzoek gebruik te maken van het internetpanel van het NIPO (op dat moment ruim 75.000 personen in 30.000 huishoudens groot). De methode houdt in dat de vragenlijst via het internet wordt toegestuurd aan een steekproef uit het totale beschikbare panel. De respondenten beantwoorden de vragen thuis achter hun pc op een moment dat het hen schikt, en sturen na voltooiing de antwoorden weer terug via het internet. Na afloop ontvangen de deelnemers een kleine beloning, die afhankelijk is van de lengte van de vragenlijst.

De methode heeft enkele belangrijke voordelen boven de alternatieven: – Met de methode kunnen in korte tijd grote aantallen interviews worden

uitgezet, zodat de gegevens voor het onderzoek snel beschikbaar zijn. – De respondenten kunnen de vragen beantwoorden op een moment dat

dat hun goed uitkomt. Ze zullen over het algemeen dus de tijd hebben en gemotiveerd zijn, wat de kwaliteit van de antwoorden zeer ten goede komt.

– De respons ligt gemiddeld op circa 75-80%, duidelijk hoger dan de gemiddelde respons bij andere methoden van onderzoek.

– Het invullen van de vragenlijsten vindt plaats in de eigen omgeving en zonder tussenkomst van een enquêteur, wat de methode zeer geschikt maakt om (privacy)gevoelige onderwerpen aan de orde te stellen. – Doordat gebruikgemaakt wordt van een panel, is een groot aantal

achter-grondkenmerken van de respondenten bekend.

– Het gegeven dat de computer de routing bewaakt, maakt het gemakkelijk om naar aanleiding van bepaalde antwoorden gericht door te vragen en zorgt ervoor dat de respondent geen vragen overslaat die voor hem of haar bedoeld zijn.

– De methode laat ruimte voor open antwoorden. Omdat de antwoorden worden ingetypt, ontstaan daarbij geen problemen met leesbaarheid. – De methode is (relatief ) goedkoop.

Meer in het bijzonder moet worden vastgesteld dat een face-to-face-benadering zoals Genn die heeft toegepast in Engeland, Wales en Schotland, in Nederland vanwege een aanzienlijk geringere en nog immer afnemende bereidheid onder de bevolking om mee te doen, niet goed haalbaar en in ieder geval zeer kostbaar is.

Tegelijk moet worden onderkend dat tegenover de voordelen van een inter-netpanel ook nadelen kunnen staan vanwege een – mogelijk – gebrek aan representativiteit. Pc-bezit en internetgebruik zijn inmiddels behoorlijk ingeburgerd. Volgens CBS-gegevens had in 2002 79% van de Nederlanders thuis de beschikking over een pc en 65% toegang tot internet. Maar pc-bezit en internetgebruik zijn nog niet algemeen.

Een eerste punt van aandacht in dat verband is het gegeven dat het pc- en internetgebruik (nog) niet evenredig is gespreid over de sociale groepen: lager opgeleiden en – vooral – (vrouwelijke) 65-plussers blijven in dezen achter. Het NIPO heeft ons echter verzekerd dat de omvang van het inter-netpanel zodanig groot is dat het trekken van een steekproef die represen-tatief is naar algemene sociaal-economische achtergrondkenmerken, voor het onderhavige onderzoek geen probleem zou vormen.

In de tweede plaats zou het zo kunnen zijn, dat – bij overigens gelijke achtergrondkenmerken – de pc- en internetgebruikers meer dan gemiddeld degenen zijn die (1) maatschappelijk actief zijn en (2) in staat zijn om de eigen boontjes te doppen. Die persoonlijke kenmerken zouden kunnen samenhangen (1) met de mate waarin men met (potentieel) juridische problemen te maken krijgt en (2) met de manier waarop men daar vervol-gens mee omgaat. De tijd en de middelen lieten het helaas niet toe om in samenhang met de eigenlijke enquête een pilot uit te voeren om na te gaan of deze mogelijke vorm van niet-representativiteit zich in de praktijk voordoet en om een indruk te krijgen van de richting. Daarbij zij meteen aangetekend dat geen enkele vorm van steekproefonderzoek uiteindelijk een 100% garantie van representativiteit kan bieden. Immers, er bestaat altijd de mogelijkheid dat diegenen die geen respons geven, op niet-waar-genomen kenmerken verschillen van diegenen die wel respons geven. Als de genoemde pilot zou hebben uitgewezen dat de niet-pc/internet-gebruikers in bepaalde opzichten afwijken van de deelnemers aan het internetpanel, zou dat dan ook geen reden zijn geweest om de onderzoeksresultaten terzijde te schuiven. Er bestaat namelijk geen enkele zekerheid dat een alternatieve methode een betrouwbaarder uitkomst zou hebben opgeleverd. Wel moeten vanzelfsprekend de beperkingen van het onderzoek goed onder ogen worden gezien.

In document Geschilbeslechtingsdelta 2003 (pagina 33-36)