• No results found

Een reële wisselkoers die sterk afwijkt van de nominale wisselkoers heeft gevolgen voor zowel de binnenlandse als de buitenlandse economie. Hieronder zullen aan de hand van de drie hierboven genoemde methoden de binnenlandse gevolgen van de onderwaardering uiteengezet worden. De drie methoden concentreren zich elk op verschillende aspecten van de economie en laten daardoor geheel andere consequenties van de onderwaardering zien.

150 Idem. 19. 151 Idem. 18.

152 Yin-Wong Cheung, Menzie D. Chinn en Eiji Fujii ‘Pitfalls in measuring exchange rate misallignment. The Yuan and other currencies’ Open Economies Review 20 (2009) 183-206, aldaar 203.

153 Idem. 190 en 192.

Purchasing Power Parity

Bij de zojuist uiteengezette onderwaardering van de renminbi werd eerst naar de PPP-vergelijking gekeken. Hierbij werd geconstateerd dat een Chinees in het buitenland minder hamburgers kan kopen dan in Amerika, mocht hij zijn yuan in US dollars omzetten. Importeren wordt dus ontmoedigd door het Chinese wisselkoersbeleid. De Chinezen worden hiermee internationaal ‘arm’ gehouden – door de onderwaardering kunnen zij in dollars 30 tot 50% minder kopen. In feite voert China daarmee een importbelasting van 30 tot 50%.155 Dit zet een rem op de Chinese consumptie. Expliciete importbelastingen en exportsubsidies zijn niet toegestaan door de Wereld Handelsorganisatie (WTO) waartoe China in 2001 toetrad.156

Vanwege die toetreding schafte China veel handelsbelemmeringen af, maar Beijing heeft dit in feite opgevangen door de (toenemende) onderwaardering van de eigen munt in stand te houden.157 Vóór het WTO-lidmaatschap stond de gemiddelde importbelasting in China op 14%, een percentage dat veel lager was dan de de facto belasting die nu wordt opgelegd door de reële onderwaardering van de renminbi.158

Een reële onderwaardering van de nationale munt doet echter meer dan alleen importen ontmoedigen. Met het Chinese wisselkoersbeleid wordt de Chinese exportsector gestimuleerd en wordt binnenlandse consumptie (via importen) ontmoedigd.159 Particuliere consumptie is in China als percentage van het BBP al erg laag en zelfs dalende, (hoewel de consumptie in absolute termen wel groeit).160 In 2005 maakte binnenlandse consumptie 38% van de Chinese economie uit, tegenover bijvoorbeeld 70% in de Verenigde Staten.161 In 2008 was dit cijfer voor China verder gedaald naar iets meer dan een derde van het BBP.162 Dit heeft twee gevolgen voor de Chinese economie. Ten eerste zorgt het wisselkoersbeleid ervoor dat de markt wordt verstoord: geld zal eerder geïnvesteerd worden in de kunstmatig bevoordeelde exportsector dan in de

155 Aaditya Mattoo en Arvind Subramanian, ‘Currency undervaluation and sovereign wealth funds: a new role for the world trade organization’, Peterson Institute for International Economics Working paper 08-2 (januari 2008). Via http://www.iie.com/publications/wp/wp08-2.pdf Gezien op 24 februari 2011.

156 Idem.

157 Dani Rodrik, ‘Making room for China in the world economy’, American Economic Review: Papers & proceedings 100 (mei 2010) 89-93, aldaar 91.

158 Kevin Honglin Zhang, China as the world factory (Londen 2006) 160.

159 Arslan Razmi, ‘Is the Chinese investment- and export-led growth model sustainable? Some rising concerns’ University of Massachusetts Amherst Working paper (2008-09), aldaar 4.

160 Tussen 2000 en 2009 groeide de consumptie gemiddeld 7,1% per jaar. Uit: Morrison en Labonte ‘China’s currency: an analysis’, aldaar 32 en China Balance Sheet. China’s need for consumption-led growth. A need to rebalance. CSIS en PIIE, Via http://csis.org/files/publication/091019_china-bal_4-Chinas-Need-for-Consumption-Led-Growth.pdf Gezien op 24 februari 2011.

161 Nicholas R. Lardy, ‘China: toward a consumption-driven growth path’ Peterson institute for international economics Policy briefs 6 (2006), aldaar 2. Via http://www.iie.com/publications/pb/pb06-6.pdf Gezien op 24 februari 2011. 162 China Balance Sheet. China’s need for consumption-led growth. CSIS en PIIE.

afgeknepen binnenlandse consumptiesector.163 Dit zorgt voor een inefficiënte verdeling van de beschikbare middelen in de Chinese economie en remt daarmee de potentiële economische groei.164 Ten tweede zorgt het ervoor dat China extreem gevoelig is voor schommelingen in de buitenlandse vraag (via zijn gestimuleerde exportsector) ten opzichte van de binnenlandse vraag (die krimpt als percentage van het BBP).165 China wordt hiermee afhankelijker van het buitenland en dat is volgens de theorie van het Realisme in de Internationale Betrekkingen een bron van kwetsbaarheid.166 Het gaat ook in tegen het idee van de Beijing Consensus waarbij de staat zoveel mogelijk controle op de economie wil kunnen uitoefenen en zoveel mogelijk onzekerheden wil uitbannen. In het vorige hoofdstuk zagen we al dat een eventueel einde van de bestaande internationale monetaire orde grote gevolgen heeft voor landen met een exportgeleide groei en in het bijzonder voor China, dat als geen ander met deze orde verweven is geraakt.

Naast de stimulering van de export en het ontmoedigingen van consumptie toont onderzoek aan de Harvarduniversiteit aan dat een onderwaardering van de nationale munt ook grote gevolgen heeft voor de investeringen van een land.167 De economie van een land bestaat uit de optelsom van consumptie (C), investeringen (I) en het resultaat op de lopende rekening (X – M). Het Harvardonderzoek toont aan dat landen met een ondergewaardeerde munt hun investeringen sterk zien stijgen. 168 Ook in China is dit te zien. Met het dalen van het aandeel van de consumptie in de Chinese economie, stijgen de besparingen tot 52% van het BBP in 2008 (vergeleken met 8% in Amerika).169 Investeringen zijn nu dusdanig belangrijk voor de Chinese economie, dat ze voor meer dan de helft van de economische groei van China zorgen (C zorgt voor 25% van de groei, X-M voor 20%).170 Bill Emmott, oud-hoofdredacteur van The Economist, wijst in dit kader op een zorgelijke trend: de economische groei van China is al jaren constant rond de 10%, maar het aandeel van besparingen in de economie stijgt. Met andere woorden, er is steeds meer kapitaal nodig voor dezelfde groei: Een eenheid kapitaal levert in China steeds

163 Wayne M. Morrison en Marc Labonte, ‘China’s currency: a summary of the economic issues’ Congressional Research Service Report for Congress (07 december 2009), aldaar 5.

164 Idem.

165 Subramanian, ‘New PPP-based estimates of Renminbi undervaluation’, aldaar 4. 166 Viotti en Kauppi, International Relations Theory, 76.

167 Eduardo Levy-Yeyati en Federico Sturzenegger, ‘Fear of appreciation’, Harvard University. KSG Faculty Research Working Paper Series 047 (oktober 2007).

168 Idem. Hoewel Levy-Yeyati en Sturzenegger geen sluitende verklaring geven voor deze ontwikkeling, komt dit wellicht doordat de ondergewaardeerde wisselkoers ervoor zorgt dat arbeid relatief goedkoop is. Dit zorgt voor een lage toegevoegde waarde van arbeid en daarmee een relatieve stijging van de toegevoegde waarde van kapitaal (Dunn en Mutti, International Economics, 78). Als kapitaal meer op gaat leveren, wordt sparen (I) gestimuleerd ten koste van consumtie (C).

169 Wayne M. Morrison, ‘China’s economic conditions’ Congressional Research Service Report for Congress (11 december 2009), aldaar 6.

minder op; de wet van de verminderende opbrengsten.171 Het feit dat investeringen, zoals op de

vorige pagina besproken, overmatig in de exportsector terecht komen, vergroot dit effect wellicht.

Door naar de PPP-onderwaardering van de renminbi te kijken is te zien dat het Chinese wisselkoersbeleid ertoe heeft geleidt dat de Chinese economie wordt gedragen door investeringen, investeringen die steeds meer moeite hebben om voor economische groei te zorgen. Het is dan ook niet zo vreemd dat China een ‘herbalansering’ van de eigen economie nastreeft door het aanwakkeren van de binnenlandse consumptie.172 Diezelfde consumptie wordt echter gemarginaliseerd door het gevoerde wisselkoersbeleid. Daarnaast is China extreem afhankelijk gemaakt van buitenlandse vraag en daarmee werkt het wisselkoersbeleid in feite contra de Beijing consensus – ondanks de schijnstabiliteit die een vast wisselkoersbeleid moet brengen.

Fundamental Equilibrium Exchange Rate

De tweede manier waarop naar de reële onderwaardering van de Renminbi is gekeken, was aan de hand van de lopende- en kapitaalrekeningbalansen (zoals de FEER-methode). Als gevolg van deze onevenwichtigheden in vraag en aanbod aan yuans op de lopende- en kapitaalrekening moet de Chinese centrale bank interveniëren. De interventies die de People’s Bank of China pleegt om de onderwaardering in stand te houden zorgen ervoor dat de Chinese overheid veel buitenlandse valuta opkoopt en daarmee officiële buitenlandse reserves opbouwt. Halverwege 2011 stonden deze reserves volgens de Chinese overheid op 3.271 miljard dollar en de reserves groeien met grofweg één tot twee miljard dollar per dag.173 Hieronder is in figuur 2.5 de ontwikkeling van China’s officiële reserves te zien. Buitenlandse reserves zijn van belang om een vast wisselkoersregime te kunnen garanderen (zonder officiële reserves kan een centrale bank immers niet interveniëren om een prijsdaling van de eigen munt te voorkomen), maar voor dit doel zijn geen reserves ter grootte van 50% van het eigen BBP nodig, zoals China die heeft.174

171 Bill Emmott, ‘The coming crunch in China’ (juni 2007). Via http://www.billemmott.com/article.php?id=82 . Gezien op 24 februari 2011.

172 Morrison, ‘China’s economic conditions’, aldaar 20.

173 China’s international investment position (2011Q2). SAFE. Via

http://www.safe.gov.cn/model_safe_en/tjsj_en/tjsj_list_en.jsp?ID=30307000000000000&id=4 Gezien op 25 oktober 2011 en C. Fred Bergsten, ‘An action plan for the G-20’ Congressional Testimony Before the hearing on the G-20 and Global Economic and Financial Risks, Committee on Banking,

Housing, and Urban Affairs Subcommittee on Security and International Trade and Finance, United

States Senate (20 oktober 2011), aldaar 2. Via http://www.piie.com/publications/testimony/bergsten20111020.pdf Gezien op 25 oktober 2011.

China heeft minimaal 1.137 miljard dollar van zijn reserves geïnvesteerd in Amerikaanse staatsobligaties en heeft daarmee volgens velen de mogelijkheid om de VS in een recessie te storten als ze deze zouden verkopen.175 Dit levert China politieke beinvloedingsmacht op in zijn betrekkingen met de Verenigde Staten. Daarnaast gebruikt China de reserves om een zogeheten Sovereign Wealth Fund (China Investment Corporation) te vullen met $200 miljard om buitenlandse bedrijven op te kopen.176 China kan hiermee bedrijven kopen in sectoren die voor het land van strategisch belang zijn (energie), of bedrijven met belangrijke technologische kennis, bedrijven die veel winst opleveren, of om de (economische) banden te versterken met voor China belangrijke landen. Hoewel niet alle aspecten van de officiële reserves hier besproken zijn (meer volgt in volgende hoofdstukken), zorgt de onderwaardering van de renminbi voor een goed gevulde Chinese ‘war chest.’177

Arbeidsproductiviteitsgroei

De laatste methode waarmee naar de onderwaardering van de renminbi is gekeken was de sterke Chinese arbeidsproductiviteitsgroei. Deze productiviteitsgroei (na verrekening van de gestegen arbeidskosten) viel niet terug te zien in een stijgende wisselkoers. Een dergelijke

175 Cijfer voor augustus 2011. Major foreign holders of treasury securities, U.S. department of the treasury (15 februari 2011). en C. Fred Bergsten e.a. China: the balance sheet. What the world needs to know now about the emerging superpower (New York 2006) 109.

176 Morrison, ‘China’s economic conditions’, aldaar 18. 177 Ferguson, Schularick, ‘The end of Chimerica’, aldaar 5.

Officiële Chinese buitenlandse reserves in miljoenen dollars

0 500.000 1.000.000 1.500.000 2.000.000 2.500.000 3.000.000 3.500.000 2 0 0 2 2 0 0 3 2 0 0 4 2 0 0 5 2 0 0 6 2 0 0 7 2 0 0 8 2 0 0 9 2 0 1 0 2 0 1 1 Jaren M il jo e n e n U S d o ll a r Officiële Chinese buitenlandse reserves

Figuur 2.5. Officiële Chinese buitenlandse reserves. In miljoenen dollars. Meetmoment telkens in juni,

behalve voor 2011, waar – bij gebrek aan de juni gegevens – het tweede kwartaalcijfer van 2011 is gebruikt. Gebaseerd op gegevens State Administration of Foreign Exchange, www.safe.gov.cn, geconsulteerd op 26 februari 2011 en 25 oktober 2011. Bron achtergrond: Star tribune.

structurele onderwaardering is volgens Wereldbankonderzoek veel belangrijker om de export

te stimuleren dan het wegnemen van handelsbelemmeringen (zoals bijvoorbeeld bij WTO toetreding).178 Over het algemeen leidt 10% onderwaardering tot 5% groei van de export.179 Als uitgegaan wordt van een 30 tot 50% onderwaardering van de renminbi, zou dat voor China een jaarlijkse exportgroei van 15 tot 25% betekenen. De Chinese exportgroeicijfers zijn in figuur 5.6 te zien en deze cijfers lijken inderdaad in een dergelijke bandbreedte te passen. Omdat de arbeidsproductiviteit zo snel stijgt zonder dat de kosten navenant toenemen, blijft China arbeidsintensieve producten exporteren.180 De goederen die China in 2005 exporteerde waren nog steeds net zo arbeidsintensief als in 1992.181 Ondanks de toenemende rol van investeringen in de Chinese economie slaagt het land er door de goedkope arbeid niet in om kapitaalintensievere goederen te exporteren. Met stijgende exporten en een gelijkblijvende arbeidsintensiteit van die exporten, zijn er erg veel banen gecreëerd in de exportsector. De ondergewaardeerde munt lijkt daarmee vooral een beleid om banen te scheppen voor de miljoenen mensen die jaarlijks van het platteland naar de stad trekken.182

Naar schatting werkt 32 tot 45% van de Chinese arbeidsbevolking nog op het platteland. Een sector die qua economische groei (gemiddeld 1,8% tussen 1978 en 2004) sterk achterblijft bij de rest van de economie.183 De strikte migratieregels in China tussen stad en platteland (gebaseerd op de Hukou-registratiesysteem) houden steeds minder stand; de schatting is dat 120 miljoen Chinezen dit systeem omzeilen en (illegaal) in de stad werken.184 Desondanks is het de vraag of in China de behoefte blijft bestaan aan het absorberen van rurale werkers: de migratiestromen

178 Caroline Freund en Martha Denisse Pierola, ‘Export surges. The power of a competitive currency’, The world bank development research group & poverty reduction and economic management network Policy research working paper 4750 (oktober 2008), aldaar 15.

179 Idem, 21.

180 Mary Amiti en Caroline Freund, ‘The anatomy of China’s export growth’ The world bank development research group Policy research working paper 4628 (mei 2008), aldaar 2.

181 Idem, 5-6. Amiti en Freund constateren wel dat de exporten van China minder arbeidsintensief zijn geworden, maar dit is volgens hen geheel te wijten aan de import van arbeidsarme halffabrikaten, die in China worden geassembleerd en vervolgens weer worden geëxporteerd.

182 Coudert en Couharde, ‘Real equilibrium exchange rate in China’, aldaar 586.

183 Pranab Bardhan, Awakening giants. Feet of clay. Assessing the economic rise of China and India (Princeton 2010), 43. 184 Een registratiesysteem voor huishoudens dat ongecontroleerde migratie naar de steden moet beperken. Een stadsregistratie is moeilijk te verkrijgen en met een rurale-registratie kan een burger geen beroep doen op sociale voorzieningen in de stad, zoals huisvesting, onderwijs en gezondheidszorg. Michael Dillon, Contemporary China – an introduction (Chippenham 2009) 64-65.

Chinese exportontwikkeling 2002-2009

2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 Export in mrd $ 325,6 438,2 593,3 762 969 1220,5 1430,7 1201,7 % verandering 22,40% 34,60% 35,40% 28,40% 27,20% 26,00% 17,30% -16,00%

Figuur 2.6. Chinese exportonwikkeling 2002-2009. In miljarden US dollar en procentuele verandering ten

lijken sinds 2007 af te zwakken en naar schatting zijn in driekwart van de Chinese dorpen geen mensen meer over die geschikt zijn om in de industrie te werken, die zijn al eerder naar de stad getrokken.185 Daar komt bij dat jarenlang jongeren uit babyboomgeneraties (onder andere de babyboom die volgde op de sterfte van de Grote Sprong Voorwaarts vanaf 1958) de arbeidsmarkt opkwamen, terwijl inmiddels de generatie van de één-kindpolitiek, geboren vanaf de jaren ’80 de arbeidsmarkt betreedt.186 Er komen dus steeds minder jongeren de arbeidsmarkt op. Onderzoek van Jane Golley en Rod Tyers wijst er zelfs op dat de totale Chinese beroepsbevolking al voor 2015 kan gaan dalen.187 Als het aanbod van (nieuwe) arbeidskrachten daalt en de goedkope wisselkoers houdt de vraag naar arbeid in de exportsector hoog, dan kan opwaartse druk op de lonen ontstaan.