• No results found

De afgeleide vertrouwensregel: partijpolitieke koorden

De parlementaire vertrouwensregel; de actuele situatie

4.7 De afgeleide vertrouwensregel: partijpolitieke koorden

Een partijpolitieke vertrouwensregel?

De vertrouwensregel betreft de relatie tussen de volksvertegenwoordiging en de minister(s). Zoals eerder aangegeven gaat het daarbij om het algemene politieke oordeel van de (meerderheid van de) Kamer over één of meer ministers. Staats-rechtelijk is essentieel de vraag of een minister voldoende vertrouwen van de meerderheid van de Kamer heeft. Door wie die meerderheid wordt gevormd is vanuit staatsrechtelijke optiek niet van belang. Deze situatie van volstrekt dualisme lijkt in de Nederlandse context niet voorstelbaar. Slechts een extra-parlementair zakenkabinet zou een dergelijke benadering kunnen kiezen, maar zelfs zo’n kabinet zal behoefte hebben aan een minimum aan vaste basis in het parlement. Per onder-werp steeds met onzekere en wisselende meerderheden werken, zal niet een kabinet van voldoende stabiliteit opleveren. Een vorm van bestendige binding met een deel van de volksvertegenwoordiging wordt daarom als wenselijk en noodzakelijk gezien.

Nederland kent een lange praktijk van parlementaire coalitiekabinetten, dat wil zeggen kabinetten die steunen op een coalitie van partijen die in de Tweede Kamer de meerderheid heeft. Ministers plegen uit één van die partijen te worden gezocht en zullen met die partij derhalve een bijzondere verwantschap voelen. Die bijzon-dere verwantschap leidt ertoe dat een minister naast het algemene vertrouwen van

de meerderheid van de Kamer, ook het vertrouwen van zijn verwante Kamerfractie moet hebben. Er zou hier gesproken kunnen worden van een afgeleide vertrou-wensregel, of van een partijpolitieke vertrouwensregel.

De parlementaire geschiedenis laat verschillende voorbeelden van deze regel zien. Zo trad minister van Overzeese Gebiedsdelen Sassen in1949 af in verband met een verschil van mening met zijn geestverwante fractie over het Indonesië-beleid.62In1951 leidde deze regel zelfs tot een kabinetscrisis. Fractievoorzitter van devvd Oud diende een motie in die inging tegen het beleid van de geestverwante minister van Buitenlandse Zaken Stikker. Hoewel de motie werd verworpen, trad Stikker af wegens gebrek aan vertrouwen bij zijn geestverwante fractie. Het kabinet bood daarop zijn ontslag aan wegens het ontvallen van de politieke basis aan het kabinet. Na een aantal weken werd het kabinet weer hersteld. Stikker bleef aan als minister.63

Naar aanleiding van de parlementaire enquête bouwsubsidies in1986 schreef de toenmaligecda-fractievoorzitter De Vries aan minister-president Lubbers in een persoonlijke brief dat de eerstverantwoordelijke bewindsman ruimte voor de parlementaire enquête zou moeten bieden en zou moeten aftreden. Toen deze brief uitlekte en in de pers werd gepubliceerd, trad de staatssecretaris van Volks-huisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu Brokx af, omdat ‘inmiddels (is)

gebleken, dat de cda-fractie in de Tweede Kamer het vertrouwen in mij heeft

opgezegd.’64

Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken Van der Linden trad in1988 af naar aanleiding van de parlementaire enquête paspoortproject. In de persoonlijke brief in verband met zijn ontslagverzoek zegt hij: ‘Voornaamste reden echter om thans mijn ontslag te vragen is het feit dat ik de stellige indruk gekregen heb dat de vertrouwensbasis met de geestverwante fractie zodanig verminderd is, dat deze in politieke zin als onvoldoende moet worden beschouwd.’65

In1993 trad staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Ter Veld af

wegens gebrek aan vertrouwen van depvda-fractie in de Tweede Kamer in haar

politieke functioneren en haar beleid. pvda-fractievoorzitter Wöltgens zei ter toelichting onder meer: ‘… dat in een langdurig proces een situatie was ontstaan,

62 P.J. Oud, Honderd jaren. Een eeuw van staatkundige vormgeving in Nederland1840-1940. bewerkt en voor de periode na1940 aangevuld door J. Bosmans, 7edruk. Assen,1979, blz. 338.

63 P.J. Oud, Honderd jaren. Een eeuw van staatkundige vormgeving in Nederland1840-1940. bewerkt en voor de periode na1940 aangevuld door J. Bosmans, 7edruk. Assen,1979, blz. 344-347; J.L. Vonhoff, Bewegend verleden. Een biografische visie op prof.mr. P.J. Oud. Alphen aan den Rijn,1969, blz. 115-128; A. Visser, Alleen bij uiterste noodzaak? De rooms-rode samenwerking en het einde van de brede basis1949-1958. Amsterdam,1986, blz. 75-117.

64Kamerstukkenii 1986-1987, 19 623 nr. 13 (brief van het lid B. de Vries, 22 oktober 1986); Kamerstukken ii 1986-1987, 19 623 nr. 14 (brief van de minister-president met afschrift van de brief van staatssecretaris Brokx over zijn ontslagaanvrage,23 oktober 1986); Hand. ii 1986-1987, blz. 767-805 (debat over het ontslag van de staatssecretaris vanvrom, 23 oktober 1986).

65 Kamerstukkenii 1987-1988, 20 559, nr. 17 (brief van de minister-president over het ontslag van staats-secretaris Van der Linden,9 september 1988).

waarvan je zou moeten constateren dat de basis aan de vertrouwensrelatie, zoals die tussen een staatssecretaris van depvda en de pvda-fractie zou moeten bestaan – een redelijke en ook werkbare situatie – geleidelijkaan ontvallen was.’66

In ’t Veld die de daardoor opengevallen plaats in het kabinet moest opvullen als staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen67, werd door zijn partij binnengehaald als een ‘kwaliteitsimpuls’ vanwege zijn grote ervaring op het gebied van de relatie tussen universiteit en maatschappij. Toen er te veel publiciteit ontstond over zijn commerciële nevenactiviteiten uit de tijd dat hij hoogleraar was, werd enkele dagen later om juist diezelfde reden bij monde van zijn minister en partijgenoot Ritzen na een ‘risicoanalyse’ het vertrouwen van depvda in hem opgezegd.68

§

casus

Aftreden minister Van Eekelen

Wat de doorslag heeft gegeven in een besluit om af te treden wordt niet altijd pre-cies aangegeven. Tussen de regels door valt echter vaak veel op te maken.

Op6 september 1988 legt minister van Defensie Van Eekelen in de Tweede Ka-mer een verklaring af naar aanleiding van het verschijnen van het rapport van de parlementaire enquêtecommissie paspoortproject.69Hij kondigt daarin zijn aftre-den aan. Als staatssecretaris van Buitenlandse Zaken was hij in de vorige kabi-netsperiode onder meer verantwoordelijk geweest voor het paspoortproject.

Reden voor zijn aftreden is gelegen in de conclusies van het rapport, hoewel hij er niet door overtuigd is. Hij stelt: ‘Besluiten konden in redelijkheid zo worden nomen als zij zijn genomen.’ En dat de keuzen ‘(…) op goede gronden zijn ge-maakt en qua inhoud de toets der kritiek kunnen doorstaan.’

Er waren kennelijk andere factoren die hem ertoe brachten om toch af te treden. Van Eekelen zegt in zijn verklaring: ‘Ik heb kennelijk velen in deze Kamer, onder wie mijn politieke vrienden, tot dusver niet kunnen overtuigen.’ Daarom heeft hij zich: ‘beraden op de betekenis daarvan voor mijn functioneren als minister van De-fensie.’ Zijn conclusie is: ‘dat voortzetting van de discussie rondom mijn persoon, ook al heeft die betrekking op een vorige functie, niet in het belang van Defensie

66Interview innova (Nederland 3, 4 juni 1993); zie ook Kamerstukken ii 1992-1993, 23 191 nr. 1 (brief van de minister-president over het ontslag van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 4juni1993) en Hand.ii1992-1993,blz.5419-5443 (debatnaaraanleiding van het ontslag van destaatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,8 juni 1993).

67Staatssecretaris Wallage was vano&w naar szw overgegaan.

68 Hand.ii 1992-1993, blz. 5968-5973 (debat over het aftreden van staatssecretaris In ’t Veld, 23 juni 1993). In de brief van de minister-president over het ontslag van staatssecretaris In ’t Veld staat: ‘De heer In ’t Veld heeft ontslag gevraagd omdat gebleken is dat er onvoldoende vertrouwen is, met name van de Minister van Onderwijs en Wetenschappen, in zijn functioneren als Staatssecretaris.’ (Kamerstukkenii 1992-1993, 23 212 nr. 2 (brief van de minister-president, 18 juni 1992).

69Hand.ii 1987-1988, blz. 5589-5591 (verklaring van minister van Defensie Van Eekelen, 6 september 1988).

is.’ Hij zegt daarbij: ‘De afweging van die verantwoordelijkheid blijft een persoon-lijke zaak. Die afweging heb ik dan ook persoonlijk gemaakt, waarbij ik nimmer enige koppeling met andere personen of andere onderwerpen heb aangebracht.’

In het debat dat later op die dag over het aftreden van Van Eekelen wordt ge-houden, wordt geprobeerd verdere helderheid te krijgen van de fractieleider van de vvd, Voorhoeve. Voorhoeve geeft zijn kant van het verhaal:70‘Na lezing van het enquêterapport heb ik contact opgenomen met de heer Van Eekelen en met hem gesproken over hetgeen in dat rapport naar voren wordt gebracht over de periode waarin hij verantwoordelijkheid droeg voor het paspoortproject. Dit is ernstige kri-tiek. Ik heb hem, gezien de ernst van deze kritiek, gevraagd zich te beraden over de vraag of het voortduren van kritiek op aspecten van de zakelijke leiding die hij aan dit project heeft gegeven, maar die ook eerder in dit huis ter sprake is gekomen, hem niet ernstig gingen bemoeilijken in zijn functioneren als minister van Defen-sie. De minister heeft mij toen geantwoord, hierover te willen nadenken. Hij heeft hierover een aantal dagen nagedacht en mij toen gemeld dat hij inderdaad over-woog, zijn ambt neer te leggen.’ Vervolgens levert Van Eekelen nog een bijdrage aan de kabinetsreactie op het rapport en neemt dan het definitieve besluit. ‘Dit de-finitieve besluit heeft hij vanochtend genomen.’

Op een vervolgvraag van de fractieleider vand66, Van Mierlo, of het juist is dat devvd-fractie het vertrouwen in Van Eekelen heeft opgezegd, antwoordt Voorhoe-ve: ‘Ik heb in de afgelopen week, tijdens de gesprekken die ik met de heer Van Eekelen heb gehad, hem niet namens mijn fractie kunnen verzekeren van onvoor-waardelijk vertrouwen. Dat gegeven heeft de heer Van Eekelen meegewogen in het uiteindelijk door hem persoonlijk genomen besluit.’

§