• No results found

Daardoor meer kansen voor MRDH-verzorgende specialisaties dan voor algemene centrumfuncties

 Gevaar: gebrek aan samenhang binnen de stad. Marktkrachten kunnen

snel tot fragmentatie leiden; extra grote opgaven voor fysiek en sociaal

verbindend beleid

Nieuwe steden worden geen echte steden door Martin van der Maas

17 feb 2018 - In verschillende beschouwingen over de toekomst van nieuwe steden wordt voorspeld dat zij langzaam echte steden zullen worden. Martin van der Maas, planoloog bij de gemeente Amsterdam, zet vraagtekens bij deze beweringen en geeft daarvoor vier redenen.

Nieuwe steden als Zoetermeer, Nieuwegein of Almere lijken een groeiende professionele belangstelling te genieten, maar wel vaak vanuit enige zorg. Hun aantrekkingskracht op bewoners, bedrijven en bezoekers blijft achter bij die van oude steden, het aantal problemen neemt er toe. Toch roepen sommigen ook op tot geduld en vertrouwen. Nieuwe steden krijgen vanzelf een stedelijke gelaagdheid en een eigen identiteit die groeien met de tijd. Dat klopt natuurlijk, als met ‘gelaagdheid’ wordt bedoeld dat zij evolueren van monoculturele gezinssteden in het groen naar steden met meer leefstijlen en bevolkingsgroepen door elkaar: alleenstaanden, ouderen, migranten, eenoudergezinnen, hangjongeren. Deze ontwikkeling is al volop gaande, maar juist dat wordt door veel zittende bewoners niet bijzonder op prijs gesteld.

Hoewel ik graag een optimist ben, denk ik dat nieuwe steden geen echte steden zullen worden. Zij kunnen zich niet goed staande houden tussen oude steden, omdat hun

groeiende sociale diversiteit niet kan floreren op een vruchtbare fysieke bodem. Dat heeft te maken met vier punten:

Eenvormigheid. Nieuwbouwwijken zijn doorgaans eenvormig, grootschalig en inflexibel ontworpen. De eindeloze stempels rijtjeswoningen met voortuinen lenen zich niet

gemakkelijk voor veranderingen in functie, economie en huishoudenssamenstellingen. Het is confectie, waar niet zomaar maatkleding van kan worden gemaakt. In oudere steden gaat dat vaak beter.

Eenzijdigheid. Nieuwe steden zijn vooral ontwikkeld voor startende gezinnen, met veel groen, veilige hofjes en speeltoestellen. Fijn voor peuters, maar minder appellerend aan de behoeften van pubers, jongvolwassenen en ouderen. Terwijl stellen met kinderen in aantal afnemen, kan de gemiddelde groeikernwijk zich maar moeilijk aanpassen aan de wensen en neigingen van de nieuwe demografie.

Dichtheid. De bevolkingsdichtheid van nieuwe steden is veel lager dan van oude steden.

Dus: minder besloten, minder druk, minder voorzieningen, minder gezellig. Omdat vaak sprake is van een totaalontwerp, kan die dichtheid niet gemakkelijk worden verhoogd. De nieuwe stad als een te grote huiskamer voor een alleenstaande.

Parkeernormen. Het ontwerp van vrijwel elke nieuwe stad laat veel automobiliteit toe, met hogere parkeernormen dan in oude steden. Dat uit zich in wijde, ongeborgen straten met veel wind en blik, en minder voetgangers en fietsers – dus minder gezelligheid - dan in oude steden.

Dit zijn vrijwel onlosmakelijke eigenschappen die besloten liggen in het basisontwerp van vrijwel elke nieuwe stad. Hoe die stad zich verder ook ontwikkelt, met deze kenmerken zal zij het moeten doen. Pogingen tot omvorming van deze eigenschappen leiden in het beste geval tot vlees-noch-vis-uitkomsten en in het slechtste (doch meest waarschijnlijke) geval tot Nimby-discussies over verworven rechten waar arrogante planologen in verhitte

buurtavonden op worden afgestraft.

‘De enige plekken waar stedelijkheidsoffensieven kans van slagen maken, zijn de randen van de echte stad, waar echte stedelijkheid dus al aan de voeten ligt.’

Logisch: waarom zouden bewoners stedelijke nadelen (verlies van rust, uitzicht,

parkeerplaats of groen) in hun nevelstad accepteren, terwijl het nog maar de vraag is of ze daar uiteindelijk de voordelen van echte stedelijkheid voor terugkrijgen? Halfslachtige strategieën lopen het risico op het slechtste van twee werelden, met gettovorming als resultaat. Daarom wordt soms beweerd dat veel nieuwe wijken niet een te lage dichtheid hebben, maar juist een te hoge. De enige plekken waar stedelijkheidsoffensieven kans van slagen maken, zijn de randen van de echte stad, waar echte stedelijkheid dus al aan de voeten ligt. Dus wel in de Amsterdamse Ringzone, maar niet in Zoetermeer.

Al met al staan nieuwe steden op 4-0 achterstand ten opzichte van oude steden, en dan tel ik de ongrijpbare maar voor velen belangrijke historische sferen nog niet eens mee. Nieuwe steden schieten fundamenteel tekort op juist het oer-Nederlandse gevoel van ‘gezelligheid’.

Ga er maar aan staan. Hun populariteitsprobleem komt ondertussen flink tot uitdrukking in de vierkantemeterprijzen die voor woningen en kantoren worden betaald. Bij makelaars zijn nieuwe steden goedkoop, juist omdat mensen er niet voor in de rij staan.

‘Nieuwe steden schieten fundamenteel tekort op juist het oer-Nederlandse gevoel van

‘gezelligheid’’

We hebben kortom de luxe niet om rustig af te wachten tot nieuwe steden echte steden worden. Nee, ik vrees dat er veel beheerenergie nodig zal zijn om ze de komende decennia op orde te houden. Dat wordt een belangrijke opgave waar niet hard genoeg voor kan worden gepleit. En laten we er daarnaast van leren. Dus, planologen: erken dat de vier genoemde basiskenmerken zich al overvloedig genoeg over Nederland hebben verspreid en bouw voort op concepten die wel succesvol blijken. Werk aan veelvormige, gemengde, gezellige stedelijke wijken voor diverse leefstijlen en doelgroepen, met lage parkeernormen en een hoge dichtheid.

Dit item verscheen eerder op Stadszaken.nl

Cover: ”IJburg, Amsterdam (7)” (CC BY-SA 2.0) by TijsB

Auteur

Martin van der Maas

Ergens daartussenin Lezing Zoetermeer door Joris van Casteren

Er is iets vreemds aan de hand in Nederland. Met Bangladesh en Zuid-Korea behoort het tot de dichtstbevolkte landen ter wereld, terwijl hier nooit een echte metropool is ontstaan.

Tegelijkertijd kampt het platteland met leegloop: dorpen vergrijzen en dreigen te worden afgebroken; wie weg kan vertrekt.

Nederlanders wonen niet echt in hun steden, ze wonen niet echt in hun dorpen. Waar wonen de meeste van die zeventien miljoen Nederlanders dan wel? Ze wonen, heel juist, ergens daartussenin.

Zelf ben ik opgegroeid in het ultieme ergens-daartussenin-gebied. Het heet Lelystad en het was niet verstandig om te vertellen dat je er vandaan kwam, zo is mijn ervaring althans. Wat Gerard Reve zei over Betondorp – ‘Laat elke hoop varen, gij die hier opgroeit’ – was zeker ook van toepassing op Lelystad.

Ik heb over mijn jeugd in Lelystad een boek geschreven dat tien jaar geleden is verschenen.

Dat boek is lovend ontvangen. Overal, behalve in Lelystad zelf, waar boze

gemeenteambtenaren het uit de etalage van de plaatselijke boekhandel wilden halen, om het te verbranden op het stadhuisplein.

Van alles heb ik naar mijn hoofd geslingerd gekregen. Ik zou ‘een gefrustreerd persoon’ zijn,

‘geen lekkere jongen’, en ‘iemand die geld verdient aan een ander zijn leed’.

Terwijl het boek, zo is gebleken, ook een economische impuls aan de stad heeft gegeven. Er kwam een vorm van toerisme op gang – lezers stapten in de auto om onder meer het

spookstation en de gevangenis in het echt te gaan bekijken – waar de plaatselijke middenstand flink van heeft geprofiteerd.

Feitelijk heb ik Lelystad gepromoot waar ik maar kon. Door het hele land, maar ook in Parijs, Londen en Berlijn, heb ik lezingen gegeven, zoals nu vandaag ook hier weer, waarbij ik vertelde over de stad uit mijn boek.

Ik heb ook bustours door Lelystad gegeven. Mensen uit binnen- en buitenland heb ik langs plekken gevoerd die voorkomen in mijn boek, en langs historische locaties in de stad, want ja die zijn er, zelfs in Lelystad, voor zover ze nog niet gesloopt zijn, want ook dat gebeurt, juist in Lelystad.

Een stuk of vijftien van die bustours heb ik gedaan, toen durfde de organisatie het niet meer aan. Twee mensen uit het hofje waar ik opgroeide dreigden mij en de inzittenden van de bus iets aan te doen als ik nog eenmaal langs durfde te komen.

Maar dit alles terzijde.

We kunnen Lelystad niet helemaal vergelijken met Zoetermeer – hoewel er qua

kunstmatigheid, vandalisme, werkloosheid en criminaliteit zeker overeenkomsten hebben bestaan – want daarvoor is de geschiedenis van Lelystad eenvoudigweg te grotesk en absurdistisch.

Over deze geschiedenis kunt u meer lezen in het boek – er is nu een luxe-editie van 12,50 euro in de handel, een leuk geschenk voor met Pasen – maar het komt er kort gezegd op neer dat er eerst, eind negentiende eeuw, in de tijd van ingenieur Cornelis Lely en auteur

Frederik van Eeden, utopische, zeg maar gerust megalomane plannen werden ontwikkeld:

een nieuwe stad op nieuw land waar met een nieuwe ideologie, nieuwe en vooral ook betere mensen zouden opgroeien; iets wat Zoetermeer met de aanstaande Grote Sprong

Voorwaarts waarschijnlijk ook wel zal willen.

De stedenbouwkundige plannen van de gerenommeerde ingenieur Cornelis van Eesteren, die werd ingehuurd om de utopie te verwezenlijken, werden vervolgens vakkundig om zeep geholpen door de autocratische Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders, onderdeel van het toenmalige ministerie van Waterstaat, die besloot met hulp van goedkope, geprefabriceerde materialen die stad zelf aan te gaan leggen, niet gehinderd door kennis, visie, expertise of wat dan ook.

Het Nederlands Instituut voor Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting merkte treffend op dat ‘een stelletje boerenhufters steden ging bouwen’.

Samen met de komst van duizenden laagopgeleide, werkloze en criminele

probleemgevallen, waar de stad Amsterdam dankzij Lelystad op een handige manier van af kwam, zorgde dit voor een in de vaderlandse geschiedenis niet eerder vertoonde

opeenhoping van sociale ellende, misdaad en uitzichtloosheid, waar het Lelystad van nu nog steeds niet helemaal van hersteld is.

In het Zoetermeer van 2030 zal het allemaal zo’n vaart niet lopen, al was het maar omdat je hier redelijk snel de beschaafde wereld kunt bereiken; anders dan destijds in de Flevopolder, waar de eerste twintig jaar na oplevering van de eerste huizen geen trein reed en geen snelweg was aangelegd en je dus min of meer gevangen zat.

Een gevaar dat in Zoetermeer wel op de loer ligt – en daarom ben ik hier waarschijnlijk ook uitgenodigd – is visieloosheid, bestuurlijk onvermogen en het gebrek aan lef om een iconisch totaalconcept te ontwikkelen.

Ik vrees daar een klein beetje voor, na in de rapporten van het Team Samenspraak Schaalsprong te hebben gelezen dat het Zoetermeer van de toekomst toch vooral ook

‘praktisch’ moet zijn, dat het niet erg is als de boel er ‘incompleet’ blijft, omdat er in de omgeving – Rotterdam, Den Haag, Leiden – al genoeg valt te beleven.

Dat klinkt te veel als ergens-daartussenin.

Tot 2030 worden hier meer dan tienduizend woningen bijgebouwd. Wat moet er van die huizen, de leefomgeving en van de toekomstige bewoners terecht komen, als van tevoren al weinig zuinigjes op matigheid wordt ingezet?

Ik heb aan den lijve ondervonden wat het betekent om op te groeien in een gebied dat is ontwikkeld door bekrompenen en angstvalligen. Een gebied dat niet meer dan rechtlijnig, uniform en wetmatig mag zijn. Een reservaat voor eendimensionale en pragmatisten, voor mensen die niet getroffen zijn door mooie vormpjes.

In de loop van mijn jeugd begon ik mij te ergeren aan het simpele stadsontwerp waar geen enkele bevlogenheid van uitging. Het was alleen maar functioneel, niets was aan het toeval overgelaten.

Over elke grasspriet was nagedacht, maar niks sprak tot de verbeelding. Ik had het idee dat ik rondjes liep door het inspiratieloze hoofd van een Rijksdienstmedewerker. Voor mij was Lelystad een soort Truman-show. Op een gegeven raakte ik het doek aan van het decor en kon ik niet meer terug.

Om mijzelf extra te kwellen ben ik na publicatie van het boek een aantal Lelystad-achtige New Towns in andere Europese landen gaan bezoeken; een tijdschrift had gevraagd of ik vanuit die steden reportages wilde schrijven. Ik ging naar Stevenage, Cumbernauld, Toulouse-Le-Mirail, Gropiusstadt, Albertslund, Rinkeby-Tensta en Nowa Huta, en overal zag ik zo ongeveer hetzelfde.

Goede, soms ronduit utopische bedoelingen in de voorbereidende fase, lafhartigheid of juist extreme overmoed in de uitvoering, waarna het verloederde en werd wat Lelystad ook werd:

ergens-daartussenin-gebied.

In Lelystad, en in de New Towns die ik bezocht, is gebleken dat een overdaad aan stedenbouwkundige soberheid kan leiden tot planologieneurose, een syndroom waarbij bewoners die te lang zijn blootgesteld aan fantasieloosheid, zich ziek, gek of gevaarlijk gaan gedragen. Polderkolder, wordt dat syndroom ook wel genoemd.

Mensen die ogenschijnlijk zomaar anderen aanvallen, doodschieten of in brand steken.

Mensen die ogenschijnlijk om niets bushokjes en telefooncellen vernielen, die brandstichten en graffiti aanbrengen. Dit alles heeft een diepere, psychologische oorzaak: het willen verstoren van de ijzeren logica van monomane tekentafelconcepten, het doorbreken van eentonigheid met luide knallen.

Het is geen toeval dat Lelystad begin jaren tachtig de crimineelste stad van Nederland was, met het hoogste percentage echtscheidingen en zelfmoorden, een werkloosheid van twintig procent en ruim een kwart van de inwoners uitkeringsbehoeftig. In de andere Europese New Towns die ik bezocht was het met dergelijke statistieken niet veel beter gesteld.

Gebrek aan architectonische en planologische uitdaging kan de menselijke geest uithollen of zelfs geheel tot stilstand brengen. U bent verstandige mensen, dat kan ik meteen aan u zien.

Bovendien bent u in een positie om invloed uit te oefenen. Maakt u alstublieft van die invloed gebruik. Laat het Zoetermeer van 2030 geen ergens-daartussenin-gebied worden waar de planologieneurose om zich heen grijpt.

Ik zal, tot slot, een paar hoopgevend alinea’s voorlezen uit mijn Lelystad-boek. Het gaat over het moment dat ik mij realiseerde dat ik opgroeide in een soort Truman-show, dat ik het doek aanraakte en besefte dat ik niet meer terug kon. Ik was zestien en ik keek naar de televisie.

Blz 182., boek Lelystad.

Einde

donderdag 21 maart 2019

16.000 woningen erbij in Zoetermeer: volgens deze professor kan dat zo Door Marijke Helsloot - 20 maart 2019

De woningmarkt kookt over: jongeren, starters, doorstromers en ouderen kunnen bijna geen woning meer vinden. De gemeente Zoetermeer wil daarom de komende jaren 16.000 woningen bouwen. Wij vragen ons af: HOE DAN??!! Gelukkig heeft professor én Zoetermeerder Peter Boelhouwer een paar goede ideeën.

Peter Boelhouwer is hoogleraar Volkshuisvesting aan de TU Delft en voorzitter van het Architectuurpunt Zoetermeer. Boelhouwer heeft allerlei ideeën om op korte termijn meer woningen te bouwen in Zoetermeer en in de rest van Nederland. Hij besprak deze ideeën tijdens een informatieavond van het Architectuurpunt in het stadhuis een paar weken geleden.

Wij hebben de beste ideeën op een rijtje gezet en leggen je uit hoe dat in Zoetermeer zou kunnen werken.

Bouwen op nieuwe plekken

Volgens Boelhouwer moeten we gaan bouwen op plekken waar nu nog geen woningen staan. We zien dat terug in Oosterheem waar nog een aantal bouwlocaties zijn waar de komende jaren eengezinswoningen en appartementen bijgebouwd worden. Maar ook op kleinere beschikbare locaties komt nieuwbouw. Denk aan de wijk Palenstein waar flats afgebroken zijn en nieuwe woningen ervoor in de plaats komen. Of aan de Schinkelweg en de Delftsewallen waar kleine woonhofjes aangelegd worden.

Bouwen in bestaande straten

Bestaande bewoners zitten er wellicht niet echt op te wachten, maar toch: meer woningen in één straat bijbouwen. Soms zijn er stroken of plantsoentjes waarmee niet zoveel gebeurt.

Deze ruimte kan benut worden om woningzoekenden een plek te bieden.

Oud maakt plaats voor jong

Zodra de kinderen de deur uit zijn, blijven (alleenstaande) ouders vaak in hun

eengezinswoning wonen. Want waarom zou je weggaan? De huur of hypotheek is prima te betalen, je wilt niet uit je vertrouwde omgeving weg én je kunt toch geen nieuw huis vinden.

Terwijl er (jonge) gezinnen zijn die met smart op zoek zijn naar een huis met genoeg ruimte.

Een oplossing zou kunnen zijn dat er ouderenwoningen in bestaande wijken en straten bijgebouwd worden. Zo hoeven ze niet op een hele andere plek binnen of buiten de stad te gaan wonen en maken ze daarmee plek voor andere Zoetermeerders. Voorbeelden in Zoetermeer zijn nieuwe patiowoningen in de wijk Meerzicht en nieuwbouwwoningen voor een oudere doelgroep in Oosterheem

De lucht in

Is net een deel van de flats in Palenstein afgebroken, gaan we beginnen over nieuwe hoogbouw. Maar hoogbouw hoeft helemaal niet lelijk te zijn, laat Boelhouwer in zijn

presentatie zien. In steden wereldwijd worden flatgebouwen op elkaar gestapeld. Dit wordt vaak als onaantrekkelijk gezien, maar er zijn voorbeelden van hele gave woonlocaties met moderne architectuur in combinatie met groene parken.

Tijdelijke woningen

Flexwoningen zijn tijdelijke huurhuizen van rond de 700 euro per maand. Ze zijn voor eenpersoonshuishoudens en worden geplaatst op terreinen die nu leeg staan. Voordeel is dat je heel snel een tijdelijk en tof onderkomen kan neerzetten voor één persoon en dat de onbenutte ruimte gebruikt wordt. En het is nog betaalbaar ook. Van Zoetermeer zien we nog geen flexwoningen terug. Een goed voorbeeld zijn de zogenaamde Heijmans One woningen.

Tiny houses

Tiny houses zijn hele kleine woningen van nog geen 25 m2. Het is een soort luxe caravan waarmee je meestal in een groene omgeving woont en je lagen lasten hebt. Voor een tiny house betaal je ongeveer 80.000 euro. Vaak worden ze op lege (bouw)terreinen of stukken grond geplaatst. Volgens Boelhouwer een goed alternatief naast de reguliere bouw.

Friends contracten

Samen met je vrienden een huis kopen, dat is het idee achter ‘friends contracten’. Waarom zou je één huis voor jezelf houden terwijl er nog wat kamers over zijn die je prima kunt delen met anderen? Wel goed om van tevoren te bedenken met wie je dit aandurft. Maar waarom geen woningen delen en de ruimte optimaal benutten?

Kantoortorens ombouwen

Gelukkig zien we steeds vaker dat leegstaande kantoorpanden omgebouwd worden tot hele gave woontorens. Voorbeelden zijn het kantoorpand op de hoek van de Europaweg en de Luxemburglaan. Of het kantoorpand aan de Engelandlaan 270 dat verbouwd gaat worden tot een appartementencomplex.

Woongroepen

Volgens de professor neemt wonen in groepen en zorgen voor elkaar de komende jaren toe.

Woongroepen kunnen ontstaan vanuit een gedeelde interesse. Denk aan de liefde voor paarden. Op het terrein of in de buurt van een manege kunnen bewoners samen met de paarden en voor elkaar en de dieren zorgen. De bedoeling van woongroepen is dat je meer buurtgenoten opzoekt. Zowel op het gebied van gezelligheid, buurtvoorzieningen, sociale controle en hulp bij bijvoorbeeld boodschappen doen, oppassen of zorg. Waar je dit in Zoetermeer terugziet is het nieuwbouwproject Happy Days in Oosterheem.

Knarrenhofjes

Wat een grappige naam is dit: knarrenhofjes. Gezellige woonhofjes waar krasse knarren met elkaar kunnen wonen. Allemaal in een eigen woning maar er wel voor elkaar zijn. Een veilige woonplek waarbij je elkaar helpt en de gezelligheid kunt opzoeken.

Splitsen van woningen

Een huis opdelen en gebruiken voor twee alleenstaanden, stellen of gezinnen. Soms kunnen we met minder ruimte toch prettig wonen en hoeven lege kamers niet ongebruikt te blijven.

Eén adres wordt door minimaal twee gebruikt waardoor er opeens veel meer woonadressen

Eén adres wordt door minimaal twee gebruikt waardoor er opeens veel meer woonadressen