• No results found

Conclusie: hypothesen en resultaten

6 Kansen en keuzen: toetsing van de hypothesen In dit hoofdstuk wordt de kans op (potentieel) juridische problemen en de keuze

6.4 Conclusie: hypothesen en resultaten

Na de bovenstaande analyses is het zaak om de balans op te maken: welke hypo-thesen werden door de resultaten ondersteund en welke niet? We zullen daarom de factoren die de wil, capaciteiten en gelegenheid van de bedrijfsleiders om intentio-neel te handelen in de delta van geschilbeslechting hieronder in het licht van de uitkomsten bespreken.

6.4.1 De wil van de bedrijfsleider

Wat de wil van de bedrijfsleider betreft, onderscheiden we hier vier factoren waar-van in het voorgaande werd voorondersteld dat deze op de wil invloed hadden. Dat zijn achtereenvolgens de zelfstandigheid van het bedrijf; de vraag of het om een familiebedrijf gaat of niet; de omvang van het bedrijf en reputatie-effecten.

De zelfstandigheid werd geacht zowel de kans op (potentieel) juridische problemen, de keuze voor het zelf oplossen van (potentieel) juridische problemen als de keuze voor het inschakelen van advocaten en/of juridische adviseurs te beïnvloeden. Niet in alle gevallen was daarbij op voorhand duidelijk hoe verwacht werd dat de invloed zou uitpakken. Van leiders van bedrijven die minder zelfstandig waren, werd ver-ondersteld dat zij minder invloed konden uitoefenen op de keuzes die voor het be-drijf werden gemaakt. Van protocollering en bureaucratisering van het gedrag van de bedrijfsleider in de delta van geschilbeslechting werd verondersteld dat dit zou leiden tot het in mindere mate zelf oplossen van deze problemen en tot het in hogere mate inschakelen van advocaten en/of juridische adviseurs (hypothesen 1, 2 en 3). Bivariaat werd voor de invloed van de mate van zelfstandigheid van het bedrijf op de keuzen (incidentie en frequentie) voor het zelf oplossen van (poten-tieel) juridische problemen en het inschakelen van advocaten en/of adviseurs wan-neer dergelijke (potentieel) juridische problemen zich voordoen geen aanwijzingen gevonden. De resultaten van de multivariate analyse weken hier niet van af: de mate van zelfstandigheid lijkt de keuzen van bedrijfsleiders in de omgang met (potentieel) juridische problemen niet te beïnvloeden. Deze laatste conclusie geldt ook voor de kans (incidentie en frequentie) op (potentieel) juridische problemen. Terwijl er bivariaat aanwijzingen werden gevonden dat de kans op (potentieel) juridische problemen samenhangt met de mate van zelfstandigheid van het bedrijf, gaven de multivariate analyses geen aanwijzingen voor het bestaan van een derge-lijk verband. We concluderen daarom dat in het midden- en klein bedrijf de mate van zelfstandigheid geen invloed lijkt uit te oefenen op de mate waarin bedrijfslei-ders met (potentieel) juridische problemen worden geconfronteerd en de wijzen waarop zij met dergelijke problemen omgaan. Een kanttekening die daarbij dient te worden gemaakt, betreft de omvang van de groepen waarop deze conclusie is gebaseerd. De groep niet-zelfstandige bedrijven in het panel was klein, wellicht dat een herhaling van de analyses met grotere aantallen andere resultaten te zien zal geven. Of de bedrijfsleider leiding gaf aan een familiebedrijf of niet, werd alleen geacht invloed uit te oefenen op de kans om met (potentieel) juridische problemen te worden geconfronteerd en de mate waarin dat gebeurde. Voorondersteld werd dat dit verband negatief zou zijn: leiders van familiebedrijven zouden minder risico nemen en als gevolg hiervan met minder (potentieel) juridische problemen worden geconfronteerd. De uitkomsten van zowel de bivariate als de multivariate analyses ondersteunden deze hypothese ten dele: familiebedrijven hebben statistisch signifi-cant minder (potentieel) juridische problemen, maar hebben niet minder kans met deze soort problemen in aanraking te komen.

De omvang van het bedrijf werd geacht op zowel de kans op (potentieel) juridische problemen, de keuze voor het zelf oplossen van deze problemen als de keuze voor het inschakelen van advocaten en/of juridische adviseurs invloed uit te oefenen. Deze invloed werd verondersteld te worden uitgeoefend via de wil van de bedrijfs-leider. Van leiders van grotere bedrijven werd verwacht dat zij zich meer door hun eigenbelang zouden laten leiden en daardoor meer risico zouden nemen en met meer (potentieel) juridische problemen zouden worden geconfronteerd. Bovendien werden zij verondersteld in de omgang met leveranciers en afnemers van het bedrijf meer formele en materiële vormen van sanctionering te zullen kiezen met als gevolg dat zij minder vaak zouden kiezen voor het zelf oplossen van (potentieel) juridische problemen en vaker voor het inschakelen van advocaten en/of juridische adviseurs. Deze verwachtingen werden ondersteund door de resultaten van de bivariate analy-ses, maar dit geldt niet voor de multivariate analyses. De conclusie is daarmee dat de grootte van het bedrijf geen samenhang vertoont met de incidentie en frequentie van het geconfronteerd worden met (potentieel) juridische problemen, het door-gaans zelf oplossen of daadwerkelijk zelf hebben opgelost van (potentieel) juridische

problemen en de incidentie en relatieve frequentie van het inschakelen van advoca-ten en/of juridische adviseurs.

Reputatie-effecten als gevolg van openbaarmaking van het probleem werden geacht effect uit te oefenen op de wil van de bedrijfsleider bij de kans op (potentieel) juri-dische problemen en bij de eventuele keuze voor het zelf oplossen van dergelijke problemen. In dit onderzoek zijn zij op verschillende wijze geoperationaliseerd. In de eerste plaats met variabelen die verwijzen naar de ‘infrastructuur’ waarbinnen reputatie-effecten een rol kunnen spelen omdat zij daar meer schade kunnen berokkenen (dit geldt voor de bedrijven die lid zijn van een brancheorganisatie of gebruik maken van een transactiefaciliteit en hiervan uitgesloten kunnen worden). In de tweede plaats met behulp van enquêtevragen waarmee de bedrijfsleider werd gevraagd naar de veronderstelde werkzaamheid van het zoeken van openbaarheid, wanneer dat tegen of door hem zou worden gebruikt, en of hij bij problemen in 2006 daadwerkelijk de openbaarheid had gezocht. Verondersteld werd dat het an-ticiperen op eventuele reputatie-effecten in hogere mate zou worden gedaan door die bedrijfsleiders die effecten van openbaarmaking vooronderstellen en door die bedrijfsleiders die kwetsbaarder zijn voor de gevolgen van deze eventuele reputatie-effecten. Het vooronderstellen van effecten van het hebben van een bepaalde repu-tatie en het kwetsbaar zijn voor de gevolgen van repurepu-tatie-effecten zou leiden tot een verhoogde inzet en per saldo meer succes om (potentieel) juridische problemen te voorkomen en toch gerezen (potentieel) juridische problemen zelf op te lossen. Bivariaat werden soms statistisch significante resultaten gevonden die een andere richting hadden dan verwacht en de hypothesen (nummers 8 en 9) weerspraken. De multivariate resultaten van de analyse van de incidentie van potentieel juridische problemen gaven geen aanwijzingen voor een samenhang tussen (het anticiperen op) reputatie-effecten en de kans (incidentie) op (potentieel) juridische problemen. Wat de (potentieel) juridische probleemfrequentie betreft, blijkt dit verband echter wel te bestaan. Dat geldt niet voor de ‘infrastructuur’ die de werking van reputatie-effecten vergemakkelijkt, het gebruikmaken van een transactiefaciliteit of het lid zijn van een branchevereniging, maar wel voor andere operationaliseringen. Be-drijfsleiders die aangaven bij openbaarmaking van een (potentieel) juridisch pro-bleem door de wederpartij zich onder druk gezet te voelen of sneller naar een oplossing te zullen werken, hadden met statistisch significant meer problemen te maken dan de bedrijfsleiders die deze uitspraken niet onderschreven. Anders dan verwacht is het effect dus positief en druist daarmee tegen de hypothese in. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat de grotere ervaring met (potentieel) juridische problemen en wellicht ook reputatie-effecten hier ten grondslag ligt aan het feit dat de bedrijfs-leiders die aangaven gevoelig te zijn voor druk meer problemen hadden. De causa-liteit van de relatie loopt in dat geval andersom.

Naast met de frequentie waarmee bedrijfsleiders met problemen worden geconfron-teerd, vertonen reputatie-effecten ook samenhang met de incidentie van het door-gaans zelf oplossen van (potentieel) juridische problemen. Anders dan verwacht gaan het lidmaatschap van de brancheorganisatie en het gebruik van de transactie-faciliteit echter statistisch significant samen met het minder vaak zelf oplossen van problemen. Wellicht wijst dit erop dat de infrastructuur die de werking van reputa-tie-effecten bevordert een aan twee kanten snijdend mes is: het kan ook tegen de wederpartij worden gebruikt.

Met de incidentie van het daadwerkelijk zelf hebben opgelost van (potentieel) juri-dische problemen lieten de ‘infrastructurele’ operationaliseringen van reputatie-effecten geen samenhang zien terwijl het daadwerkelijk hebben toegepast van repu-tatie-effecten dat wel deed. Het effect was ook in dit geval negatief: het toepassen van reputatie-effecten gaat samen met het minder vaak zelf oplossen van

(poten-tieel) juridische problemen. Dit zou het gevolg kunnen zijn van de escalatie van het probleem waarvan openbaarmaking deel uitmaakt.

6.4.2 De capaciteiten van de bedrijfsleider

Onder de capaciteiten van de bedrijfsleider worden in dit onderzoek diens intelligen-tie en de omvang van diens sociaal kapitaal verstaan. Bivariaat zijn er in hoofdstuk 5 aanwijzingen gevonden dat de capaciteiten van de bedrijfsleider ertoe deden voor wat betreft het zelf oplossen van (potentieel) juridische problemen en het inschake-len van advocaten en juridische adviseurs, al was de richting van de effecten anders dan verwacht. De multivariate analyses weken hiervan niet af. Er werden geen aan-wijzingen gevonden dat de intelligentie van de bedrijfsleider ertoe deed voor wat de incidentie en frequentie van (potentieel) juridische problemen betreft.

Voor het doorgaans zelf oplossen of daadwerkelijk zelf hebben opgelost van (poten-tieel) juridische problemen deed de intelligentie van de bedrijfsleider er evenmin toe. Dit was echter anders met de incidentie en relatieve frequentie van het be- roep op advocaten en/of juridisch adviseurs: middelbaar opgeleiden schakelen deze juridische dienstverleners statistisch significant minder vaak in. Dat ondersteunt de hypothese.

Wat het sociaal kapitaal van de bedrijfsleider betreft, werd in geen van de modellen een statistisch significante samenhang gevonden tussen deze factor en de afhan-kelijke variabelen. Wellicht is de operationalisering van sociaal kapitaal hier debet aan. Een meer directe vaststelling van de omvang van het sociaal kapitaal van de bedrijfsleider geeft wellicht andere resultaten.

6.4.3 De gelegenheid van de bedrijfsleider

Wat de gelegenheid van de bedrijfsleider betreft, gaat het in dit onderzoek om de leeftijd van de bedrijfsleider; de financiële middelen waarover hij kon beschikken; de buitengerechtelijke geschilprocedures en geschillencommissies waarop hij een beroep kon doen; de stabiliteit van de sector; de machtsverdeling tussen afnemers en aanbieders in de sector en het aantal transacties dat het bedrijf pleegde.

Wat de leeftijd betreft, werd verondersteld dat de groep bedrijfsleiders in de leeftijd tot 45 jaar vanwege de fase in hun leven te maken zou hebben met een groter be-roep van hun omgeving op hen (gezinsvorming). Als gevolg hiervan zouden ze uit gebrek aan tijd en aandacht ervoor kiezen zakelijke risico’s zoveel mogelijk te ver-mijden, met als gevolg dat ze uiteindelijk minder (potentieel) juridische problemen zouden hebben. Wanneer dat toch zou gebeuren, zouden zij om dezelfde reden eer-der dan bedrijfsleieer-ders uit de hogere leeftijdgroepen zijn geneigd deze problemen snel zelf op te lossen: dat kost minder tijd en aandacht. Vergeleken met bedrijfslei-ders uit de hogere leeftijdgroepen zouden zij om dezelfde reden minder geneigd zijn de hulp van juridische adviseurs en/of advocaten in te roepen. De inschakeling van deze dienstverleners past minder goed bij het streven problemen klein te houden en snel op te lossen.

De resultaten van de multivariate analyses gaan ten dele tegen deze verwachtin- gen in. De bedrijfsleiders tot 45 jaar bleken een statistische significant hogere kans (incidentie) te hebben op (potentieel) juridische problemen dan de 55-plussers. Voor de frequentie waarmee (potentieel) juridische problemen werden ervaren, gold dat de bedrijfsleiders van 55 jaar en ouder dat statistisch significant minder

vaak deden. Wat de incidenties van het doorgaans zelf oplossen van (potentieel)

juridische problemen en van het daadwerkelijk zelf hebben opgelost van problemen betreft, vertoonde de factor leeftijd geen effect. De incidentie en relatieve frequentie

van het inschakelen van advocaten en/of juridische adviseurs bleek echter hoger bij een hogere leeftijd. Alleen dit effect ondersteunt de hypothese.

De omvang van de financiële middelen waarover de bedrijfsleider kon beschikken, was een andere factor waarvan effecten werden verwacht. Meer financiële middelen, zo was de vooronderstelling, zou de incidentie en frequentie van (potentieel) juri-dische problemen verhogen omdat meer middelen minder reden betekent om deze problemen uit de weg te gaan. Om dezelfde reden werd verwacht dat de incidentie van het doorgaans zelf oplossen of daadwerkelijk zelf hebben opgelost van (poten-tieel) juridische problemen zou afnemen wanneer de financiële middelen waarover de bedrijfsleider kon beschikken zouden toenemen. Ook op de incidentie en rela-tieve frequentie van het inschakelen van advocaten en/of juridische adviseurs werd een effect verwacht. Aangezien de kosten van hun inschakeling bij meer financiële middelen relatief minder zwaar zouden wegen, zouden er minder obstakels zijn om een beroep op hen te doen.

Wat de incidentie en frequentie van (potentieel) juridische problemen betreft, bleek dit op te gaan voor een wisselend aantal categorieën van het nettoresultaat. Tege-lijkertijd druiste wat de frequentie betreft voor één categorie van het netto resultaat het effect tegen de verwachting in. Wat het doorgaans zelf oplossen van (potentieel) juridische problemen betreft, was dit ook het geval: twee netto resultaatcategorieën onder de modus losten statistisch significant doorgaans minder vaak zelf problemen op. Op de incidentie van het daadwerkelijk zelf hebben opgelost van (potentieel) juridische problemen werd een statistisch significant effect echter niet gevonden. Op de incidentie van de inschakeling van advocaten en/of juridische adviseurs had de omvang van de financiële middelen eveneens invloed, al was niet duidelijk welk richting dit effect had. Wat de relatieve frequentie betreft, daarop bleek een netto resultaatcategorie lager dan de referentiecategorie vergeleken met deze referentie-categorie een positief effect te vertonen. Dit druist tegen de verwachting in. Een volgende factor die van belang werd geacht, was het aanbod van alternatieve wegen tot geschilbeslechting. Wanneer bedrijfsleiders op dergelijke buitengerechte-lijke geschilprocedures een beroep konden doen, zo was de gedachte, hebben zij meer manieren om het (potentieel) juridische probleem op een andere wijze dan met een gang naar de rechter op te lossen en hebben zij minder reden deze pro-blemen uit de weg te gaan. Bovendien hebben zij vanwege het grotere pallet aan oplossingsrichtingen minder reden de ontstane problemen zelf op te lossen en ook minder reden om een beroep op advocaten en of juridische adviseurs te doen. De resultaten van de multivariate analyse ondersteunen deze hypothesen echter niet. De aanwezigheid van buitengerechtelijke geschilprocedures en/of een geschillen-commissie in de sector vertonen geen statistisch significant effect op de incidentie en frequentie van (potentieel) juridische problemen, en dat geldt ook voor de inci-dentie van het doorgaans zelf oplossen van (potentieel) juridische problemen en de incidentie en relatieve frequentie van het inschakelen van advocaten en/of juridische adviseurs. Wat de incidentie van het daadwerkelijk zelf hebben opgelost van pro-blemen betreft, blijkt er een positieve samenhang te bestaan. Het bestaan van geschilprocedures in de sector gaat samen met het meer zelf oplossen van pro-blemen. Wellicht is dit terug te voeren op het feit dat partijen elkaar soms tijdens procedures vinden. Meer procedures zou dan een grotere kans op het alsnog vinden van overeenstemming kunnen betekenen, zeker wanneer daar in het kader van die alternatieve geschilbeslechtingsprocedures actief naartoe wordt gewerkt.

Een verdere factor die van belang werd geacht, was de mate van stabiliteit van de bedrijfssector. De gedachte was hier dat een hogere mate van instabiliteit van de sector leidt tot meer (potentieel) juridische problemen en een lagere mate van het zelf oplossen van deze problemen. De resultaten van de multivariate analyses zijn statistisch significant in het geval van de incidentie van (potentieel) juridische

pro-blemen, maar niet op de frequentie daarvan. Het verband is positief, dit resultaat ondersteunt daarmee de hypothese ten dele. Op de incidentie van het doorgaans zelf oplossen of daadwerkelijk zelf hebben opgelost van (potentieel) juridische problemen werd echter geen statistisch significant effect gevonden. De hypothese wordt in dit geval niet ondersteund.

De volgende factor die van belang werd geacht, was de afhankelijkheid van de aan-bieder van de afnemer in de bedrijfssector. Verondersteld werd dat naarmate de aanbieder afhankelijker is van de afnemer en de laatste meer macht heeft, de incidentie en frequentie van (potentieel) juridische problemen per saldo geringer zouden zijn omdat de aanbieder zich meer moeite zou getroosten om problemen te voorkomen. Een grotere afhankelijkheid van de afnemer, oftewel meer macht voor de aanbieder, zou bovendien een stimulerende werking hebben op de mate waarin dergelijke problemen zelf worden opgelost. Als maten voor de afhankelijkheid van de afnemer zijn de gepercipieerde mate van macht van de afnemer en de leveran-cier in de bedrijfssector gebruikt. In geen van de modellen vertoonde de macht van de aanbieder een statistisch significant effect, maar de macht van de afnemer deed dat wel. Naarmate in een bedrijfssector afnemers in het algemeen meer macht wordt toegedicht, neemt de incidentie en frequentie van de (potentieel) juridische problemen voor bedrijven echter juist toe. Dit druist tegen de verwachting in. Wel-licht is de mate waarin afnemers geneigd zijn problemen te veroorzaken groter wanneer zij meer macht hebben dan de geneigdheid van de aanbieder om met deze macht van de afnemer rekening te houden en conflicten uit de weg te gaan. Wat de probleemfrequentie betreft, verdwijnt dit effect wanneer de reputatie-effecten in de modellen worden opgenomen. Wellicht is er sprake van overlappende effencten. Wat de incidentie van het doorgaans zelf oplossen van (potentieel) juridische problemen betreft, is het verband ook statistisch significant. Meer macht voor de afnemer gaat samen met het vaker doorgaans zelf oplossen van (potentieel) juridische proble-men. De gevonden verbanden ondersteunen de hypothese.

De laatste factor die van belang werd geacht, was het aantal transacties. Naarmate bedrijven meer transacties plegen, neemt hun kans op (potentieel) juridische pro-blemen en de mate waarin zij hierdoor worden getroffen toe, zo was de vooronder-stelling. De maat voor het aantal transacties is de omzet. De resultaten van de multivariate analyses voor de incidentie en frequentie van (potentieel) juridische problemen ondersteunen de hypothese ten dele, voor verschillende categorieën van de omzet.