• No results found

Uit dit onderzoek is gebleken dat er nog behoorlijk wat haken en ogen kleven aan de juiste inzet en het gebruik van (de getuigenverklaringen) van criminele burgerinfiltranten. Naast de vraag of we überhaupt willen samenwerken met criminele burgerinfiltranten, is tevens niet met zekerheid te zeggen of met de inzet hiervan een eerlijk proces voor de verdachte kan worden gewaarborgd in het licht van artikel 6 EVRM.

Om te beginnen kom ik tot de conclusie dat de waarborgen waaronder de inzet van criminele burgerinfiltranten plaats dient te hebben vooralsnog te onduidelijk zijn. Naast dat sprake moet zijn van een streng regime hiervan wordt nergens aangegeven wat deze waarborgen exact moeten inhouden. Het ontbreken van een wettelijke regeling waarin de inzet van criminele burgerinfiltranten wordt geregeld, kan daardoor strijd opleveren met artikel 1 Sv. Daarnaast hebben de onduidelijke waarborgen tot gevolg dat het OM zelf beleid gaat maken waardoor het uitgangspunt van de Trias Politica wordt verlaten. Ten slotte is vooralsnog geen sprake van rechterlijk toezicht op de inzet van criminele burgerinfiltranten, iets wat wel degelijk de voorkeur heeft van het EHRM.157

Op basis van bovenstaande bevindingen ben ik van mening dat de artikelen 126w en 126x Sv moeten worden herzien zodat duidelijke wet- en regelgeving tot stand komt. Zo zou in de wet moeten worden opgenomen dat het voor de criminele burgerinfiltrant mogelijk is om strafvermindering te krijgen in ruil voor zijn verklaringen en dat eventuele

155 Jebbink, NJB 2007/1051, p. 6

156 Idem, p. 1

157 EHRM 4 november 2010, appl. nr. 18757/06 (Bannikova/Rusland), §50

getuigenbeschermingsmaatregelen kunnen worden getroffen. Hierbij kan een voorbeeld worden genomen aan de kroongetuigenregeling, waarin zowel waarborgen voor het OM als voor de kroongetuige zijn opgenomen. Kortgezegd dient er meer inzicht te komen in de gemaakte afspraken. Wat het rechterlijk toezicht betreft, wordt het gebrek hieraan deels ondervangen door de invoering van het nieuwe Wetboek van Strafvordering, al blijft het maar de vraag welke beleidsregels door middel van een AMvB door het Ministerie van Justitie zullen worden opgemaakt.

Ten tweede merk ik op dat het gebruik van getuigenverklaringen van criminele burgerinfiltranten in strafzaken tot verschillende problemen kan leiden. Hoewel het mogelijk is om op grond van het Nederlandse bewijsrecht een verdachte te veroordelen op basis van verklaringen van criminele burgerinfiltranten, kan dit in het licht van de jurisprudentie van het EHRM strijd opleveren met het recht op een eerlijk proces voor de verdachte. Zo moeten er ten alle tijden voldoende compenserende maatregelen voor de verdachte aanwezig zijn om zijn ondervragingsrecht voldoende effectief te kunnen uitoefenen. Problematisch hieraan is echter dat er door het gebrek aan andere bewijsmiddelen niet kan worden voldaan aan het waarborgen van deze compenserende maatregelen.

Als het vervolgens gaat om anonieme getuigenverklaringen mag een veroordeling van de verdachte op grond van artikel 344a Sr niet uitsluitend of in beslissende mate gronden op een anonieme getuigenverklaring. Op dit moment voldoet ons nationale recht niet aan de jurisprudentie van het EHRM, aangezien in de zaak Ellis, Simms & Martin is bepaald dat een anonieme getuigenverklaring weliswaar het uitsluitende en beslissende bewijs mag zijn, als de verdachte maar voldoende wordt gecompenseerd. Ook in deze gevallen is geen sprake van steunbewijs en is de kans groot dat de verdediging in zijn belangen wordt geschaad. Hiermee wordt het beginsel van equality of arms geschonden, dat een belangrijke voorwaarde is om een recht op het eerlijk proces te waarborgen.

Ten slotte zijn er situaties denkbaar waarin criminele burgerinfiltranten veel weg gaan hebben van kroongetuigen. Voor beide figuren geldt echter een gebrek aan toetsing en controle als het gaat om de afgelegde getuigenverklaringen. Zo is voor de betrokken partijen vaak niet duidelijk welke afspraken tussen het OM en de infiltrant zijn gemaakt en kan de betrouwbaarheid van afgelegde verklaringen in twijfel worden getrokken. Het ligt voor de hand dat de infiltrant

hierdoor gebruik kan maken door manipulatieve verklaringen af te leggen zodat de aan hem gedane toezeggingen worden verkregen.

Op basis van bovenstaande ben ik van mening dat meer transparantie en controle aanwezig moet zijn om de betrouwbaarheid van verklaringen na te gaan en om de rechten van de verdediging in acht te nemen. Allereerst dienen de gemaakte afspraken tussen het OM en de infiltrant voor alle partijen kenbaar te zijn zodat men op de hoogte is van de beweegredenen van de infiltrant om verklaringen af te leggen. Om vervolgens de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring te toetsen, ben ik van mening dat infiltranten moeten worden voorzien van apparatuur waarbij audiovisuele opnames worden gemaakt. Verdere waarborgen die aan de verdachte kunnen worden gegeven in het geval van anonieme getuigenverklaringen zijn bijvoorbeeld het ondervragen van de getuige in een aparte kamer met eventueel stemvervorming. Verder ben ik van mening dat artikel 344a Sr aanpassing behoeft als de overheid wenst om actiever gebruik te maken van anonieme getuigenverklaringen. Indien meer transparantie en controle wordt mogelijk gemaakt, lijkt het me positief om de deur open te zetten voor het gebruik van anonieme getuigenverklaringen.

Ten slotte is gebleken dat de Nederlandse benadering voor het behandelen van een uitlokkingsverweer afwijkt van die van het EHRM. Gelet op de Nederlandse benadering is het voor een rechter moeilijk te beoordelen of in een strafzaak inderdaad sprake is geweest van ongeoorloofde uitlokking. Door het gebrek aan bewijs dat tijdens de strafzaak voorhanden is, beland de rechter vaak in een welles-nietes discussie, waarin het woord van de criminele burgerinfiltrant lijnrecht tegenover dat van de verdachte staat. Hieruit volgt tevens dat de rechter vaak toch voor het verhaal van de criminele burgerinfiltrant kiest, terwijl men zich juist extra dient af te vragen of deze verklaring wel zo betrouwbaar is.

Op basis van bovenstaande ben ik van mening dat de Nederlandse benadering een voorbeeld moet nemen aan de benadering van de jurisprudentie van het EHRM. Zo vind ik allereerst dat pas geïnfiltreerd mag worden, naarmate meer verdenking aan de zijde van de verdachte aanwezig is om strafbare feiten te plegen. Natuurlijk moeten hierbij de proportionaliteit en subsidiariteit een rol blijven spelen, maar wat mij betreft is een strengere voorwaarde voor de inzet van criminele infiltranten nodig en dient niet slechts te worden gekeken naar het criterium opgenomen in de wet. Daarnaast acht ik het van belang dat de gesprekken tussen de criminele burgerinfiltrant enerzijds en de verdachte anderzijds auditief worden vastgelegd zoals ik eerder

aankaartte. Dit draagt bij aan de controle op de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen van de criminele burgerinfiltrant en voorkomt daarnaast dat een rechter terechtkomt in een welles-nietes discussie.

Kortgezegd ben ik van mening dat de huidige regeling omtrent criminele burgerinfiltranten op verschillende punten aanzienlijk verbeterd kan worden. Helemaal als in de toekomst de criminele burgerinfiltrant veelvuldig wordt ingezet, vraag ik mij af of het recht op een eerlijk proces voor de verdachte voldoende gewaarborgd kan worden. Als nu al blijkt dat de Nederlandse zittingsrechter voor genoeg dilemma’s staat waarbij een gebrek aan controle vaak de overhand heeft, dient de overheid zich achter de oren te krabben en zich af te vragen of het daadwerkelijk van de IRT-Affaire heeft geleerd.

Literatuurlijst

Wetenschappelijke bronnen (boeken en tijdschriftartikelen)

Bleichrodt & Korten, NJB 2012/1300

E. Bleichrodt & M. Korten, ‘Het onontgonnen terrein van getuigenbescherming’, Nederlands Juristenblad 2012/1300

Corstens & Borgers 2014

G.J.M. Corstens & M.J. Borgers, Het Nederlandse strafprocesrecht, Wolters Kluwer 2014

De Wilde, NJB 2012/1950

B. de Wilde, ‘Nieuwe kansen voor anonieme getuigen in strafzaken’, Nederlands Juristenblad 2012/1950

Enschedé 2017

Ch. J. Enschedé, Beginselen van strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2017

Frielink 1990

P.M. Frielink, Infiltratie in het strafrecht: een onderzoek naar de materieelrechtelijke en formeelrechtelijke aspecten van het opsporen van strafbare feiten door middel van infiltratie, Arnhem 1990

Groothoff 2019, TPWS 2019/2

B. Groothoff, ‘De kroongetuigenregeling van de toekomst: een antwoord op drie problemen’, Tijdschrift Praktijkwijzer Strafrecht 2019/2

Janssen, NJB 2014/567

S. Janssen, ‘I am the law’, Nederlands Juristenblad 2014/567

Janssen, NJB 2020/2165

S. Janssen, ‘Partner in prosecution. De terugkeer van de criminele burger in de opsporing’, Nederlands Juristenblad 2020/2165

Jebbink, NJB 2007/1051

W.H. Jebbink, ‘Beoordeling van pseudokoop kan evenwichtiger Herijking van het

Talloncriterium aan Straatsburgse rechtspraak gewenst’, Nederlands Juristenblad 2007/1051

Keulen & Knigge 2016

B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Wolters Kluwer 2016

Kruisbergen & De Jong 2010

E.W. Kruisbergen & D. de Jong, Opsporen onder dekmantel. Regulering, uitvoering en resultaten van undercovertrajecten, Meppel: Boom Juridische uitgevers 2010

Kruisbergen & De Jong, JV 2012/3

E.W. Kruisbergen & D. de Jong, ‘Undercoveroperaties: een noodzakelijk kwaad? – Heden, verleden en toekomst van een omstreden opsporingsmiddel’, Justitiële Verkenningen 2012/3, p. 50-67

Lochs, AA 2021/465

M. Lochs, ‘Over kroongetuigen, criminele burgerinfiltranten en Mr. Big: Het blijvende belang van waarborgen in de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit’, Ars Aequi 2021/465, p.

466-467

Nijboer 2017

J.F. Nijboer, Strafrechtelijk bewijsrecht, bewerkt door P.A.M. Mevis, J.S. Nan en J.H.J.

Verbaan, Nijmegen: Ars Aegui Libri 2017

Pluimer 2015

O.S. Pluimer, Criminele burgerinfiltratie. Een onderzoek naar de herintroductie van de criminele burgerinfiltrant in het Nederlandse strafproces, Amersfoort: Celsus juridische uitgeverij

Redactie Trouw, Trouw 8 augustus 1996

Redactie Trouw, ‘Haagse Kees woont met de twee miljoen van justitie gewoon in Nederland’, Trouw 8 augustus 1996

Internet artikelen

Guide on Article 6 of the European Convention on Human Rights, Right to a fair trial

(criminal limb), geraadpleegd via: https://www.echr.coe.int/documents/guide_art_6_eng.pdf

Rapporten

Eindrapport Enquête opsporingsmethoden

Parlementaire Enquêtecommissie, Inzake opsporing, Den Haag: Sdu Uitgevers 1996, Kamerstukken II 1995-96, 24 072, nrs. 10-11

Openbaar Ministerie

Openbaar Ministerie, Jaarbericht 2012, Wormerveer: DDPP Document Partners 2013

Kamerstukken

Kamerstukken II 1993-94, 23 593, nr. 9

Motie Dijkstal c.s. omtrent instellen parlementaire enquêtecommissie

Kamerstukken II 1995-96, 24 072, nr. 51

Motie Kalsbeek-Jasperse c.s. toezicht van een rechter bij deals met criminelen

Kamerstukken II 1996-97, 25 403, nr. 3

Memorie van Toelichting bij de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden

Kamerstukken II 1998-99, 25 403 en 23 251, nr. 33

Motie Kalsbeek-Jaspers c.s. behelzende het verbod op de inzet van criminele burgerinfiltranten

Kamerstukken II 2002-2003, 27 834, nr. 28

Herroeping verbod criminele burgerinfiltranten bij terroristische misdrijven

Kamerstukken II 2012-13, 29 911, nr. 83

Voorstel van de minister om het verbod op de criminele burgerinfiltrant op te heffen

Kamerstukken II 2013-14, 29 279, nr. 173

Algemeen Overleg (eerste termijn) omtrent het opheffen van het verbod op de criminele burgerinfiltrant

Kamerstukken II 2013-14, 29 279, nr. 192 Motie van het lid Recourt c.s.

Kamerstukken II 2013-14, 29 279, nr. 195

Algemeen Overleg (tweede termijn) omtrent het opheffen van het verbod op de criminele burgerinfiltrant

Kamerstukken II 2015-16, 29 279, nr. 278

Contourennota van het Nieuwe Wetboek van Strafvordering

Wetsvoorstel tot vaststelling van Boek 2 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering: Het opsporingsonderzoek

Memorie van Toelichting: Vaststellingswet Boek 2 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering: Het opsporingsonderzoek

Lagere regelgeving

Aanwijzing opsporingsbevoegdheden, Stcrt. 2014, 24442

Besluit getuigenbescherming, Stb. 2006, 21

Wetten

Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden Wet van 27 mei 1999, Stb. 2000, 32

Wet toezeggingen aan getuigen in strafzaken Wet van 12 mei 2005, Stb. 2005, 254

Jurisprudentie en annotaties

HR 20 december 1926, ECLI:NL:HR:1926:BG9435 (Testimonium de-auditu)

HR 4 december 1979, ECLI:NL:HR:1979:AB7429, NJ 1980, 356, m.nt. Van Veen (Tallon)

HR 26 juli 2001, ECLI:NL:PHR:2000:AA7233, NJ 2000, 739, m.nt. Schalken

HR 30 maart 2004, ELCI:NL:HR:2004:AM2553, NJ 2004, 376, m.nt. Buruma (Afvoerpijp)

HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0655, m.nt. Schalken

HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, m.nt. Borgers

EHRM 27 februari 1980, appl. nr. 6903/75 (Deweer/België)

EHRM 29 maart 1990, appl. nr. 11454/85 (Kostovski/Nederland)

EHRM 26 maart 1996, appl. nr. 20524/92 (Doorson/Nederland)

EHRM 23 april 1997, appl. nrs. 21363/93, 21363/93, 21427/93 en 22056/93 (Van Mechelen/Nederland)

EHRM 5 februari 2008, appl. nr. 74420/01 (Ramanauskas/Litouwe)

EHRM 4 november 2010, appl. nr. 18757/06 (Bannikova/Rusland)

EHRM 15 december 2011, appl. nrs. 26766/05 en 22228/06 (Al-Khawaja & Tahery/Verenigd Koninkrijk)

EHRM 10 april 2012, appl. nrs. 46099/06 en 46699/06 (Ellis, Simms & Martin/Verenigd Koninkrijk)

EHRM 13 september 2016, appl. nrs. 50541/08, 50571/08, 50573/08 & 40351/09 (Ibrahim and others/Verenigd Koninkrijk)

EHRM 17 januari 2017, appl. nrs. 43000/11 en 49380/11 (Habram & Dalem/België)

EHRM 23 november 2017, appl. nr. 47074/12 (Grba/Kroatië)

EHRM 12 november 2019, appl. nr. 45084/14 (Adamco/Slowakije)