• No results found

Bestrijding van terrorisme, georganiseerde én ondermijnende criminaliteit

Hoofdstuk 2 De ontstaansgeschiedenis en de wettelijke regeling

2.6 Bestrijding van terrorisme, georganiseerde én ondermijnende criminaliteit

Sinds de motie van het lid Kalsbeek-Jasperse is het de Nederlandse politie sinds 19 november 1998 niet langer toegestaan om criminele burgerinfiltranten in te zetten. Later, in maart 2003,

31 Aanwijzing Opsporingsbevoegdheden, Stcrt. 2011, nr. 3240

32 Idem, p. 19

33 Pluimer 2015, p. 8

34 Kamerstukken II 1995-96, 24 072, nrs. 10-11, p. 207

35 Pluimer 2015, p. 26

36 Zie hiervoor art. 126j Sv

37 Idem

werd hier echter een nuancering op aangebracht. In een brief van voormalig Minister van Justitie Donner brengt hij zijn zienswijze naar voren over de inzet van de criminele burgerinfiltrant. Hij is van mening dat in dergelijke gevallen een uitzondering moet worden gemaakt op het verbod. Zo vindt hij dat naar aanleiding van de aanslagen op 11 september 2001 een uitzondering moet worden gemaakt voor de opsporingsonderzoeken die betrekking hebben op de bestrijding van terrorisme.38 Volgens hem is het noodzakelijk dat landen beschikken over de juiste middelen om aan dreigingen van terroristische aard het hoofd te bieden. Daarnaast acht hij het van belang om in zulke gevallen nauw met elkaar samen te kunnen werken.

Internationale opsporingsonderzoeken, gericht op het voor de rechter brengen van hen die terroristische misdrijven beramen of plegen, verdienen onze volledige medewerkingen, zo zegt hij. Ondanks de erkenning van de grote risico’s die gepaard gaan met de inzet van criminele burgerinfiltranten is hij van mening dat het in omstandigheden zoals hierboven geschetst mogelijk moet zijn om tot een afweging te komen waarbij toch gebruik gemaakt kan worden van criminele burgerinfiltranten.39

Zo’n tien jaren na de eerste nuancering op het verbod heeft voormalig minister van Veiligheid en Justitie Opstelten in zijn brief op 5 juli 2013 aangekondigd het verbod in haar geheel op te willen heffen.40 Staatsrechtelijk gezien betekent het aannemen van een motie omtrent het opheffen van het verbod dat van de destijds ingevoerde wetsartikelen 126x en 126w Sv weer

‘normaal’ gebruik kan worden gemaakt. De vraag rijst hierbij of de huidige wetsartikelen inhoudelijk dan nog voldoen aan wat de wetgever destijds met de invoering van de Wet BOB voor ogen heeft gehad. De wetsartikelen zijn namelijk ingevoerd met de gedachte dat slechts in uitzonderingsgevallen gebruik mocht worden gemaakt van criminele burgerinfiltranten. Deze regeling is niet bestand tegen het veelvuldig gebruik van deze bijzondere opsporingsbevoegdheid. Hierover volgt in het volgende hoofdstuk meer.

Volgens de minister zijn er verschillende redenen om de inzet van criminele burgerinfiltranten weer mogelijk te maken. Primair heeft het opheffen van het verbod te maken met het feit dat de huidige opsporingsmethoden tekort schieten bij de opsporing naar strafbare feiten. Waar allereerst slechts sprake was van georganiseerde criminaliteit is daar nu ook ondermijnende criminaliteit bij gekomen. De term georganiseerde criminaliteit is al langere tijd bekend, maar

38 Kamerstukken II 2002-2003, 27 834, nr. 28, p. 3

39 Idem

40 Kamerstukken II 2012-13, 29 911, nr. 83

de term ondermijnende criminaliteit is relatief nieuw. Volgens de PEO is van georganiseerde criminaliteit sprake wanneer groepen van personen primair gericht zijn op illegaal gewin, systematisch misdaden plegen met ernstige gevolgen voor de samenleving en in staat zijn deze misdrijven op betrekkelijk effectieve wijze af te schermen, in het bijzonder door de bereidheid te tonen fysiek geweld te gebruiken of personen door corruptie uit te schakelen.41 In het jaarverslag 2012 van het OM is te lezen dat ondermijnende criminaliteit bestaat uit alle vormen van misdaad die een bedreiging zijn voor de integriteit van de samenleving. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het witwassen van crimineel geld. Vormen van ondermijnende criminaliteit tasten de integriteit van het maatschappelijk en het economisch verkeer aan, waardoor de strafrechtelijke aanpak hiervan tevens een speerpunt van het OM is geworden.42

Dat de huidige opsporingsmethoden tekort schieten, is te wijten aan het feit dat de subjecten die in het criminele milieu actief zijn, gebruik maken van geavanceerde afschermingstechnieken. Er zijn twee soorten afschermingstactieken te onderscheiden, te weten de defensieve strategieën en de offensieve contrastrategieën.

Om te beginnen valt onder de defensieve strategieën bijvoorbeeld het gebruik van tientallen telefoons om tappen en afluisteren door het OM onmogelijk te maken of het gebruik van PGP-telefoons waarbij de berichten naar elkaar worden verstuurd in een soort codetaal. Dit draagt bij aan het verborgen houden van de eigen betrokkenheid. Daarnaast valt onder de offensieve contrastrategieën bijvoorbeeld het intimideren en bedreigen van personen die van de criminele handelingen van de personen afweten of het omkopen en onder druk zetten van ambtenaren.43

Als gevolg van de gebruikte afschermingstactieken ontstaat onvoldoende zicht op de criminele activiteiten. In een Algemeen Overleg van 12 februari 2014 heeft minister Opstelten gezegd dat het gaat om “schier ongrijpbare criminelen, die werken met ongelooflijk geavanceerde afschermingstechnieken”.44 Daarnaast is het problematisch dat de meest afgeschermde criminelen tevens voor de meeste dreiging zorgen. Hierdoor acht de minister het van belang om de mogelijkheden voor het werken met criminele burgers uit te breiden. De minister stelt dat

41 Kamerstukken II 1996-97, 25 403, nr. 3, p. 4

42 Openbaar Ministerie 2012, p. 9

43 Kamerstukken II 2012-13, 29 911, nr. 83, p. 2

44 Kamerstukken II 2013-14, 29 279, nr. 195, p. 14

criminele burgerinfiltranten juist degenen zijn die bewijs kunnen leveren dat anders onbereikbaar blijft. Daarnaast werkt het in het voordeel dat de criminele burgerinfiltrant allereerst zelf getuige is geweest van concrete strafbare feiten, maar ook directe toegang heeft tot de kern van een criminele groepering.45 Concluderend heeft de minister in zijn brief van 5 juli 2013 aangegeven het wenselijk te vinden dat het verbod op de inzet van criminele burgerinfiltranten wordt opgeheven. Door in uitzonderlijke gevallen en onder strenge voorwaarden de criminele burgerinfiltrant toch weer in te zetten, verwacht de minister dat het OM beter in staat is om de georganiseerde en ondermijnende criminaliteit aan te pakken.46