• No results found

C2.2.3 Landschappelijke weerslag: Het agrarisch landgebruik in de beekdalen

In document HANDBOEK BEKEN EN ERFGOED (pagina 151-155)

Graslanden, bosjes, houtwallen en sloten zijn belangrijke landschapselementen in beekdalen. In het onderstaande wordt ingegaan op deze vormen van landgebruik.

Hoofdstuk C3 gaat in op de landschapsbeelden die ontstaan door de wijze waarop deze elementen zijn gestructureerd.

Graslanden

De beekdalen waren voornamelijk in gebruik als grasland. Vaak werd er één of twee keer per jaar gehooid in combinatie met beweiding (voor- of naweide). Op de hoger gelegen graslanden werd soms alleen geweid. Soms werd op deze gronden ook haver (voor veevoer) verbouwd.

De graslanden van de beekdalen hadden een zeer rijke flora, die varieerde met de grondwaterstanden, de bodem en de mate van aanvoer van beek- en al dan niet gebufferd kwelwater. De onderstaande tekeningen gaan uit van een gradiënt van hoog naar laag (van bovenloop naar benedenloop of van hoog naar laag op de dalhelling). Naar mate de aanvoer van gebufferd kwel- of overstromingswater groter is, gaat de natte heide via schraalgraslanden over in blauwgraslanden. Meer stroomafwaarts, of meer naar het centrum van het dal, waar de bovengrond venig en meer permanent nat is, ligt dotterbloemhooiland en nog lager, meestal in de benedenloop, ligt grote zeggenmoeras.

Sloten en greppels

Sloten en greppels in het beekdal dienden als perceelsgrens, als veekering en als middel om het beekdal te ontwateren. In het geval van weidebevloeiing kunnen ze ook een watertoevoerende functie hebben gehad. Het patroon van sloten en greppels geeft inzicht in de wijze waarop de beekdalen zijn ontgonnen en de wijze waarop het watersysteem ooit heeft gefunctioneerd. Op terreinen die worden om-gevormd naar natuur zit de belangrijkste natuurwaarde vaak in de sloten. Ook de randen van de sloten zijn van belang. Het talud van een sloot of greppel vormt een droog-nat gradiënt, en kan daardoor een grote variatie aan planten herbergen. In het kader van vernatting van het beekdal kunnen sloten of greppels tegen-woordig worden gedempt of afgedamd. Dat laatste geniet vanuit behoud van het erfgoed de voorkeur, omdat dan de oude verkavelings- en ontwateringsstructuur

Droge heide Natte heide Veenmos heide Pijpenstrootje Heischraal grasland Blauwgrasland Dotterbloemhooiland Grote zeggenmoeras Veenpakket Minerale ondergrond Ontkalkte dekzandruggen +10 m 6 2 0 -50 -100 Kalkrijke rivierzanden

Niet bemest gasland

Bemest gasland Heide Potklei Klein Bronkruid Dotterbloem Moeraszegge Twee modellen die het vegetatieverloop in beekdalen laten zien. De linker is gebaseerd op Schimmel (1950) die vooral uitging van beïnvloeding door overstromingswater. De rechter is van Grootjans (1980) die aantoonde dat plantengroei ook sterk wordt beïnvloed door de aard van het grondwater.

SCHA

TKAMER LANDSCHAP EN ERFGOED

C

Houtwallen en singels

In de beekdalen met boven- en middenlopen konden sloten een deel van het jaar droogvallen, waardoor ze hun veekerende functie verloren. Hier namen houtwal-len en singels (die vaak langs de sloot / greppel stonden) de veekerende functie over. Hierdoor kreeg het beekdallandschap een veel beslotener aanzien (zie hoofd-stuk C3).

Singels zijn boomstroken zonder wal. Singels, met name elzensingels, konden spontaan ontstaan door het kiemen van zaden in de walkant van sloten of beken. Houtwallen bestonden uit een opgeworpen wal, vaak met sloot of greppel erlangs, met daarop hakhout en vaak stekelige struiksoorten als wilde rozen, bramen, mei-doorn, wegemei-doorn, die het vee op afstand hielden. Houtwallen kunnen, behalve als perceelsscheiding of vee- en wildkering ook bedoeld zijn om water te keren of te geleiden, bijvoorbeeld in geval van weidebevloeiing. Soms wordt de beek zelf door één of twee houtwallen begeleid, bijvoorbeeld bij opgeleide beken voor watermo-lens. Deze beken worden wel als houtwalbeek aangeduid. Uit wallen en singels werd ook hout geoogst. Veel voorkomende boomsoorten waren eiken, essen, elzen en wilgen. De bomen werden meestal afgezet of geknot.

Houtwallen en singels dragen, voor zover nog bestaand, bij aan het fraaie land-schap van beekdalen. Daarnaast bieden ze een keur aan bijzondere flora en fauna. Maes (2009) beschrijft de botanische rijkdom van deze wallen langs het Anlooër Diepje in het Drentse Aa-gebied. “Elzen- en eikenhakhout en opgaande zomerei-ken bepalen hier de boomlaag. Verder zien we onder meer wilde kardinaalsmuts, es, hazelaar, gewone vogelkers, zwarte bes, geoorde wilg, kraakwilg, wegedoorn, sleedoorn, gelderse roos, hondsroos, heggenroos, beklierde heggenroos en een- en tweestijlige meidoorn. In de natte delen zijn de grote lage knotbomen van de kraakwilg opvallend. Onder de kruiden noteren we: adelaarsvaren, bosanemoon, verspreidbladig goudveil, witte klaverzuring, grote muur, dalkruid, moerasviool-tje, waterdrieblad, dotterbloem, en echte guldenroede.”

Bossen

De oerbossen in de beekdalen en broekgebieden waren in de loop van de middel-eeuwen en de nieuwe tijd verdwenen. Toch kwam er nog bos in deze lage gebieden voor, vaak juist op de laagste plekken. Meestal was dat wel anders van aard dan de

de hogere plekken ook eiken, werden vooral gebruikt als hak en knothout. Anders dan de natuurbossen op niet ontgonnen terreinen waren deze bossen meestal per-ceelsgewijs ingericht en hadden ze dus rechthoekige omtrekken, die pasten in de sloten- en wallenstructuur van het beekdal.

De Gulp bij Slenaken. Door hooien en door begrazing, vaak met runderen, wordt het land-schap open gehouden. Ook tegenwoordig worden runderen vaak ingezet in het natuurbeheer. Foto Poldi Rijke Wikimedia Commons.

2.2.4 Tegenwoordig beheer

De botanische rijkdom die de beekdalen hadden in historische tijd, dus onder in-vloed van menselijk gebruik, wordt vaak nagestreefd door het vroegere agrarische beheer voort te zetten. Het gaat om vernatting, maaien en beweiden, vaak in com-binatie met het verwijderen van de bemeste bovengrond. Veel waterschappen en terreinbeheerders hebben ervaring met het inschakelen van boeren, die met

koei-SCHA

TKAMER LANDSCHAP EN ERFGOED

C

In document HANDBOEK BEKEN EN ERFGOED (pagina 151-155)