• No results found

Broeikasgasemissies en landgebruik (LULUCF)

In document Nationale Energieverkenning 2017 (pagina 113-119)

Variant zonder nieuwe SDE+ toekenningen

Artikel 7: onduidelijkheid over wat meetelt

3.4 Emissies van broeikasgassen

3.4.5 Broeikasgasemissies en landgebruik (LULUCF)

In deze NEV besteden we voor het eerst aandacht aan de broei- kasgasemissies die zijn gerelateerd aan het landgebruik (LULUCF). Voorbeelden van landgebruik met netto broeikasgasemissies zijn de akkerbouw (emissies uit bodemverstoring), graslanden (waarbij vooral in de veenweidegebieden door grondwaterbeheer oxidatie in de bodem optreedt, leidend tot CO2-uitstoot) en ontbossing. Voorbeelden waarbij koolstof netto wordt vastgelegd (= negatieve emissies in Figuur 3.11) zijn bestaande bossen of uitbreiding van het areaal bos. De LULUCF-emissies bestaan hoofdzakelijk uit CO2-emissies maar omvatten ook kleine hoeveelheden lachgas en methaan10.

De LULUCF-sector wordt beleidsmatig relevanter omdat de Europese Commissie in juli 2016 een voorstel heeft gedaan om de bijbehorende emissies en/of opnames van broeikasgassen op te nemen in het energie- en klimaatbeleid voor 2030 (EC 2016). Daarbij is een eerste voorwaarde de zogenaamde no-debit rule, die inhoudt

10 Het gaat in 2015 om 0,12 megaton CO2-equivalenten aan lachgas afkomstig van direct landgebruik en 0,01 megaton CO2-equivalenten aan methaan uit bosbranden.

dat de klimaatprestaties van de LULUCF-emissies gezamenlijk niet mogen verslechteren. Met andere woorden, er mag netto niet minder worden vastgelegd of meer worden uitgestoten dan in de referentieperiode. Hierbij worden de verschillende categorieën van landgebruik op verschillende manieren afgerekend. Als een land aan de no-debit rule voldoet, kan het de extra emissiereducties door LULUCF-maatregelen tot een bepaald maximum en onder bepaalde voorwaarden11 inzetten om te voldoen aan het niet-ETS-doel in

2030. Deze reducties door LULUCF-maatregelen worden zogeheten LULUCF-credits genoemd. Voor Nederland ligt het voorgestelde maximum van in te zetten LULUCF-credits op 13,4 megaton CO2-equivalenten.

Een tekort bij LULUCF, door het niet voldoen aan de no-debit rule, vergroot de opgave van een land. Er moeten dan richting 2030 aanvullende maatregelen genomen worden om de emissietoe- name van de LULUCF-sector te compenseren. Dat kan zowel door maatregelen in de LULUCF-sector zelf, als door maatregelen in de niet-ETS-sectoren (zie ECN & PBL (2016) voor details).

Constant beeld tot 2015

De netto LULUCF-emissie voor Nederland schommelt in de periode 1990-2015 tussen 6,0 en 6,4 megaton CO2 per jaar (Figuur

3.11). Algemeen moet gesteld worden dat de onzekerheid van LULUCF-emissies groot is (Olivier et al. 2009). Kijken we naar de onderliggende categorieën, dan zien we een aantal trends. Bossen

11 Vooralsnog zijn eventuele credits uit beheerd bos uitgesloten

leggen tussen 2005 en 2014 geleidelijk meer CO2 vast. Deze trend is het gevolg van de grotere vastlegging door bestaande bossen, zowel in ondergrondse en bovengrondse biomassa als bosbodem en aanplant van nieuw bos.

De emissie van graslanden daalt van 5,5 megaton CO2 (1990) naar 4,4 megaton CO2 in 2014. Een groot deel van de emissies van grasland

is afkomstig van graslanden op veengronden waar als gevolg van ontwatering CO2 vrijkomt. De afname na 1990 komt voor een belangrijk deel doordat grasland is omgezet in akkerbouwland. De emissies van akkerland nemen dan ook toe. Dit wordt verklaard door de areaaltoename (omzetting van grasland) en doordat de omzetting van grasland in akkerbouw tot een verlaagde CO2-opslag in de bodem leidt.

Door nieuwe bebouwing en aanleg van infrastructuur is de emissie van de categorie bebouwd gebied toegenomen van 0,9 megaton CO2 naar 1,6 megaton. De veranderingen hebben te maken met ontbossing van gebieden en verandering van agrarisch landgebruik naar stedelijke bestemming, waarbij CO2 die is opgeslagen in de bodem (en bomen) vrijkomt.

Figuur 3.11 Gerealiseerde (tot en met 2014) en verwachte (na 2014) emissies in Nederland als gevolg van landgebruik, landgebruiksveranderingen en bosbouw, periode 1990–2035 (in megaton CO2). Bron realisaties: RIVM 2016.

Nog onduidelijkheid rond extra opgave tot 2030

De totale LULUCF-emissies nemen met het vastgestelde beleid toe van 6,0 megaton CO2 in 2015 tot 6,3 megaton in 2020, 6,8 megaton in 2030 en 6,7 megaton in 2035 (Figuur 3.11). Onder het vastgesteld beleid is verondersteld dat bebouwing en infrastructuur, meer dan

in het verleden, via stedelijke verdichting zal plaatsvinden en dat daardoor de uitleg van nieuwe woongebieden beperkter zal zijn. Hierdoor zullen de emissies van bebouwd gebied naar verwachting wel toenemen, maar minder sterk dan in de periode daarvoor. Daarnaast veronderstellen we dat het agrarische gebruik niet zal afwijken van het beheer zoals dat in de afgelopen tien jaar heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat de emissies voor grasland en akkerbouw samen over de periode 2015-2035 min of meer gelijk zullen blijven.

Kijkend naar de bossen is de verwachting dat deze ook de komende decennia koolstof zullen opnemen en vastleggen. Hierbij moet vermeld worden dat uitgegaan wordt van een voortzetting van het bestaand bosbeheer en aanplant van bossen. Dus, bijvoorbeeld, geen extra bosaanplant vanwege klimaatbeleid. Kijkend alleen naar het huidige bossenareaal (371.000 ha) dan neemt naar verwachting de jaarlijkse CO2-opname over de periode 2015-2035 af van 2,6 megaton CO2 naar 1,8 megaton, onder meer door het ouder worden van de bossen. Als ook de opname in autonoom geplande nieuwe bossen wordt meegenomen, dan daalt de jaarlijkse opname van bijna 3 megaton CO2 in 2015 naar 2,2 megaton CO2 in 2035 (Figuur 3.11). Deze trend is bepalend voor de ontwikkeling van de totale LULUCF-emissies en dus voor de mate waarin aanvullende maatregelen nodig zijn. Wat betekenen deze trends nu voor het beleid in Nederland? Dat hangt uiteindelijk sterk af van de definitieve boekhoudregels die worden afgesproken binnen Europa. Uitgaande van het voorstel van de Europese Commissie en de verwachte ontbossing in de -4 -2 0 2 4 6 8 1990 1995 2000 2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 LULUCF-emissies (megaton CO2) Totaal LULUCF Graslanden Akkerbouw Bebouwd gebied Veengebieden Overig Bosbouwproducten Bos

periode 2021-2030 is er sprake van een cumulatieve toename van de LULUCF-emissies ten opzichte van 2020. De verwachting is dat Nederland daarmee niet zal voldoen aan de no-debit rule. In dat geval zullen aanvullende maatregelen nodig zijn om een tekort vanuit de LULUCF-sector te compenseren. Dat kan door maatregelen in de LULUCF-sector zelf en/of door maatregelen in de niet-ETS- sectoren. Voor het ramen van de extra opgave is vooralsnog niet alle informatie voorhanden. Ook kunnen de boekhoudregels uit het Commissievoorstel tijdens de besluitvorming daarover in de komende periode nog wijzigen.

• Door de toename van hernieuwbare energie uit zon en wind in Europa in de elektriciteitsproductie blijven de elek- triciteitsprijzen ook op de langere termijn onder de 50 euro per megawattuur in het achtergrondscenario van de NEV. • Andere aannames over ontwikkelingen in het buitenland

leiden tot grote verschillen in de productie van de Nederlandse gas- en kolencentrales met substantiële gevolgen voor de CO2-uitstoot.

• In 2030 zal naar verwachting ongeveer twee-derde van de elektriciteitsopwekking in Nederland afkomstig zijn uit hernieuwbare energiebronnen zoals zon en wind. • Door de beperking van de aardgaswinning zal Nederland

naar verwachting vanaf ongeveer 2025 een netto-impor- teur van aardgas worden.

• De rol van warmtenetten in de warmtelevering blijft klein omdat uitbreiding van warmtenetten voornamelijk plaats vindt via aansluiting van nieuwbouw.

Ontwikkelingen in

de energiesector

4

4.1 Elektriciteitsvoorziening

In deze paragraaf geven we inzicht in de ontwikkeling van de elek- triciteitsvoorziening in de afgelopen jaren en in de verwachtingen voor de periode tot en met 2035, uitgaande van de aannames die zijn beschreven in het achtergrondscenario in Hoofdstuk 2. Deze aannames spelen een grote rol in de ramingen over de toekomstige ontwikkeling van de elektriciteitsopwekking in Nederland. De aannames betreffen onder andere ontwikkelingen in het buitenland, zoals de vraag naar elektriciteit, het opgestelde vermogen en het beleid voor hernieuwbare energie. Deze ontwikkelingen zijn beschreven in paragrafen 2.2 en 2.3. Het Nederlandse beleid voor hernieuwbare energie heeft ook directe gevolgen voor de elektriciteitsproductie in Nederland. In Hoofdstuk 3 is dit beleid beschreven, evenals de gevolgen daarvan voor de productie van elektriciteit uit zon, wind en het meestoken van biomassa.

4.1.1 Capaciteit en productie in de

In document Nationale Energieverkenning 2017 (pagina 113-119)