vanzelfsprekend als snert en pulp. Ik las natuurlijk een heleboel dingen die ik niet
verteerde. Zo ontdekte ik op de zolder bij mijn grootouders het boek ‘De Valschaard’.
Ik las het en piekerde mij suf over het waarom van die titel... Jaren later kwam ik tot
de ontdekking dat ik toen ‘De Vlaschaard’ van Stijn Streuvels gelezen had. In die
tijd trok grootvader Meeusen bij ons in. Hij was een grote, nogal stuurse, maar uiterst
rechtvaardige vent. Alhoewel hij pruimde en geregeld het overtollige sap in de kachel
spuwde, was hij zeer gesteld op hygiëne. Hem zag ik ooit met de blote handen een
reusachtige zwarte rat doodknijpen, die tot op de trap in de gang geraakt was. In die
jaren werkte hij nog in de melkfabriek te Grobbendonk, vanwaar hij geregeld slobber
meebracht voor het varken, dat in een met beschotten afgesloten ruimte in de
achterbouw zat. Naast het varkenshok was ons sekreet. Bij elk bezoek eraan 's avonds
sliertten de zwarte ratten langs een stut naar boven om tussen het triplexbeschot en
de eternieten golfplaten te ontkomen. Hun staarten wiebelden dan zichtbaar langs
de schraagbalken. Grootvader hakte ooit die
staarten af en beweerde dat de ratten zouden doodbloeden. De stoutmoedigste ratten
achteraf echter waren die zonder staart. Hoeveel ijskoude uren bracht ik niet door in
het achterhuis omdat mijn zusjes niet alleen naar het huisje durfden gaan? Grootvader
Meeusen was de eerste die poogde mij vertrouwd te maken met handenarbeid. Hij
leerde me omgaan met de beerlepel en de beerton, met de spade en de riek... Toen
hij me op een keer wilde bijbrengen hoe je mutserds bindt en een houtmijt maakt,
moet hij tot de konklusie gekomen zijn dat ik twee linkerhanden had, want van toen
af aan liet hij me met rust. De absolute pieken in die jaren dat schraalhans
keukenmeester was, beleefden we als het varken geslacht werd. Een varken dat
krijste, daagde toen de wereld uit. Chel van Nele deed zijn werk zo keurig dat het
slachtoffer ten hoogste een gilletje van verrassing slaakte. Wij kregen de blaas niet
om ermee te voetballen, want grootvader gebruikte ze als tabaksbuil. Akelig vond
ik het wanneer wij 's avonds langs het op een ladder gespalkte varken in de gang
naar boven moesten. Maar des te heerlijker was het als wij 's ochtends naar beneden
gelokt werden door de geuren van gebakken lever of pensen. Op een keer liet moeder
onze geit slachten. Om de een of andere reden lustte ik het vlees ervan niet. Ik kreeg
toen van moeder een drastische schrobbering. Ik weet niet of daar de oorzaak lag,
maar ik heb in mijn hele leven nooit geitevlees gelust, zelfs geen geitemelk of -kaas.
Grootvader Meeusen had trouwens een eigenaardige manier om konijnen, ganzen
en kippen te slachten... Hij deed het eerlijk, maar het gebeurde met zijn pennemes:
er mocht geen vezel vlees verloren gaan.
10.
Eind september 1944 werd Pulle bevrijd. Het gebeurde zonder slag of stoot. Ik
herinner me nog steeds de Kanadezen in
battle dress, die tussen hagen van blije mensen op hun fietsen over de keien van de
Dorpsstraat hobbelden. Zij werden verwezen naar Krabbels, naar het kasteel, waar
- naar men vermoedde - nog enkele Duitsers zaten. En toen waren eensklaps de
helden daar, die wij nooit gekend hadden: de mannen van de Witte Brigade. Zij liepen
rond met geweren en pistolen, op zoek naar de kollaborateurs, die wij eigenlijk ook
nooit hadden kunnen aanwijzen. Er werden wel liedjes gezongen van holderdebolder
en op zolder en over Fientje Louws, maar Fientje was tijdens de oorlog het enige
mooie meisje in Pulle dat achter de tapkast stond en dat hadden de Duitsers natuurlijk
ook gezien. En dan was er nog meneer Boenders van de villawijk, die in zijn
textielfabriek in Turnhout Duitse uniformen zou vervaardigd hebben, maar meneer
Boenders had er via zijn konnekties voor gezorgd dat tientallen Pulse huisvaders,
die gevorderd waren om in Duitsland te gaan werken, ongemoeid gelaten werden.
En wat te zeggen over madame Leysen, de vliegenierster, die door haar pionierswerk
in het vliegwezen al sinds mensenheugenis goede vrienden onder de Duitsers had?
Natuurlijk was er de Witte Verelst, die door iedereen een zwarte genoemd werd...
Maar werd er niet gefluisterd dat de Witte nogal veel wist over minder fraaie daden
van enkele weerstanders? De Witte werd trouwens gearresteerd en zelfs ter dood
veroordeeld, maar hij was verbazingwekkend vlug weer thuis. Eén beeld staat me
nog haarscherp voor de geest... Oom War, de echtgenoot van tante Leonie, was
politieagent in Schoten. De dag van de bevrijding was hij in Pulie, en zoals iedereen
verwelkomde hij de Kanadezen. Dat was echter buiten de waard, in casu: de Witte
Brigade, gerekend. In het midden van de Beurs plantte Bernus Nevelsteen hem zijn
mitraillette op de borst. Oom War werd zonder boe of ba naar het gemeentehuis
geleid, en pas daar kreeg hij de gelegenheid zich te legitimeren. Het gekke van de
geschiedenis was dat Bernus jarenlang een goed oogje op tante Leonie gehad had en
dat hij eindelijk meende te kunnen
kenen met zijn aartsrivaal. Ook Charel Steurs, beeldhouwer en haarkapper én
dorpsfilozoof, schijnt toen hachelijke dagen beleefd te hebben. Ik geloof echter niet
dat iemand in Pulle Charel een kwaad hart toedroeg. Charel, die met een grote wissen
mand van voren op zijn fiets brood bestelde en als dusdanig de boodschapper van
het dorp was, voelde zich een Vlaming. In Pulle beschouwde iedereen dat als de
normaalste zaak van de wereld, maar elders deelde men die mening blijkbaar niet...
Overigens beperkten de bevrijdingsfeesten in Pulle zich tot een volkstoeloop op het
voetbalveld, dat zich toen op Krabbels bevond, en tot wat fanfaremuziek en gezwaai
met de Belgische driekleur. Iedereen immers wist dat de oorlog nog niet gedaan was
en dat het vooroorlogse wittebrood nog geruime tijd een droombeeld zou blijven.
De Duitsers lieten in Pulle één ding achter: het graf van een jongen die, naar ik
vermoed, over zijn toeren was. Dat burggraaf Van de Werve even na hun vertrek
zijn kasteel in de lucht liet blazen omdat een Duitse kolonie er huisgehouden had,
kan men moeilijk op hun conto schrijven. Eigenlijk moest voor Pulle de oorlog nog
beginnen... Een duivels toeval immers zorgde ervoor dat het dorp in het schootsveld
lag van de Vergeltungswaffen die de Duitsers op Antwerpen begonnen af te vuren.
Tegen Vergeltungswaffe 1 had je in zekere zin nog verhaal... Het was een sputterend
vliegtuigje met een vlammend staartje. Pas als het geronk onregelmatig werd en
ophield, werd het gevaarlijk: dan begon dat tuig eensklaps te tollen, om vervolgens
als een vreselijke bom in te slaan. Vergeltungswaffe 2 gunde niemand respijt: het
was een door merg en been snijdend gieren, gevolgd door twee gruwelijke explosies.
Om zoveel mogelijk te voorkomen dat de Vergeltungswaffen 1 in de Antwerpse
agglomeratie dood en vernieling zaaiden, stelden de geallieerden nogal wat zware
artillerie op in de dunbevolkte Kempense dorpen. Dat geschut moest dan pogen de
vliegende bommen uit de lucht te plukken. Nooit zal ik de winter van 1944 op 1945
vergeten. Er stond toen bij ons water in de kelder. Moeder
had er met bakstenen eilandjes in gebouwd en die met planken verbonden. Als 's
nachts de sirene loeide, maakte ze ons wakker en leidde ze ons, vaak met een kaars,
naar dat kille ziltige onderkomen. Ik herinner mij dat er raketten neerkwamen in de
Groenstraat (naast de boerderij van Charel Cavens), op Krabbels (vlakbij de
pachthoeve van Jef Schutter), op het Vroegeinde (in de Molenbeek, zodat wij jarenlang
in de Raketput zouden kunnen zwemmen)... Waar Pulle eigenlijk weinig soldateska
gezien had tijdens de Duitse bezetting, zag het nu grauwgeel van de kakiuniformen.
De eerste kauwgom die ik ooit at, kreeg ik op Krabbels van een Engelsman in ruil
voor een ei dat ik gekregen had van tante Lisa, de vrouw van oom Jos, die daar toen
in het conciërgehuis woonde. Mijn eerste reep chocolade kreeg ik zo maar van een
Engelsman die op het erf van de boerderij van Bet Wagenman op het Vroegeinde in
een tent zat. De gierigsten of onverschilligsten waren de Amerikanen die hun
kanonnen hadden opgesteld langs de boomgaard bij de boerderij van Sooi Vervoort.
Als ze goed gezind waren, konden we hun ten hoogste enkele kardoeshulzen
aftroggelen. In een minimum van tijd geraakten die kardoeshulzen als siervoorwerpen
in de mode. De vrouwen blonken het messing op tot het de hele wereld weerspiegelde,
en dan werden die van hun moordlading verloste tien- of twintigponders naast het
Lievevrouwebeeld op de schoorsteenmantel geplaatst. Een betere bestemming kregen
ze, zo dacht ik er althans over, waar ze als pispot gebruikt werden...
11.
Toen ik in het tweede leerjaar zat, stond op een keer pastoor Dom bij ons in de
huiskamer. Of ik geen misdienaar wilde worden? De familie Obbels had sinds
mensenheugenis in het dorp misdienaars geleverd, en nu was het mijn beurt. Eigenlijk
was het een voorrecht. Mijn leeftijdgenootjes
ten immers zondags naar de kindermis gaan en ik mocht in de vroegmis en in de
In document
Robin Hannelore, Pulse frambozen · dbnl
(pagina 28-33)