• No results found

dat achter mijn rug luidop gefluisterd werd dat studeren en vrijen twee uiteenlopende en tijdrovende bezigheden waren én dat ik flink op weg was een losbol en een

flierefluiter te worden... Ach, wat was het in die jaren goed in Pulle! In het begin van

de jaren vijftig nochtans werd de bolle kasseiweg met het zanderige of slijkerige

fietspad ernaast, die het dorp doormidden sneed, gemakadamizeerd. Toch zagen wij

daar hoegenaamd geen verstoring, zelfs geen bedreiging van de landelijke rust in.

Ik herinner mij dat Jan Rijmen toen zelfs zijn graanoogst nog kon dorsen op die

makadam, zonder dat iemand daar aanstoot aan nam. In die tijd kocht Fons Peers het

huis van Celine van Bettekes, vlakbij de kerk. Toen het kaarsje uitgewalmd was,

stapte hij doodgemoedereerd op de notaris toe, met een netzak in de hand. ‘Hier is

het geld, meneer,’ zei hij. De notaris kleeg een appelflauwte, en moest weer bij zijn

positieven gebracht worden met een grote borrel jenever. In die dagen leefden in

Pulle bijna uitsluitend ongekompliceerde naturen. Het verbaast mij nog altijd waarom

Pulle nooit de bakermat werd van een groot wielrenner. Rik van Looy kwam van het

aan Pulle palende Eisterlee, maar dat is een gehucht van Grobbendonk. In de eerste

helft van de jaren vijftig ging er geen dag voorbij of er werd op de prachtige makadam

een wielerwedsrtijd voor de jeugd ingericht. De enige obstakels waren soms een boer

met paard en kar of de een of andere zwoeger met een handkar. Tijdens één van die

wedstrijden viel ik over een hoop straatstenen. De fiets van oom Don, waarmee ik

bij voorkeur reed omdat hij toegerust was met een versnellingsapparaat, was

opgestuikt en ik zat onder de builen en de schrammen. Het moet nochtans geweest

zijn dat ik het postuur van een echte coureur had, want de ‘velomaker’ Frans Corthout

verklaarde zich bereid mij een racefiets ter beschikking te stellen indien ik wilde

deelnemen aan de wedstrijden voor ‘onderbeginnelingen’. Ik zaagde mijn moeder

de oren van het hoofd, maar ze bleef onwrikbaar op haar standpunt dat

coureurs onmogelijk fatsoenlijke mensen konden zijn. Als ik voetballer wilde worden,

gaf zij mij graag haar zegen, maar coureur... Hoe durfde ik het haar voorstellen?

Intussen was ik tot de ontdekking gekomen dat ik in de Tekenschool weinig kon

gaan uitrichten. Met mijn studies had ik nog nooit problemen gehad, maar van tekenen

had ik geen kaas gegeten. Als ik een hond schetste, leek die meer op een konijn of

een paard... Ik hield trouwens meer van levende honden, en ik was niet de enige.

Samen met enkele vrienden begon ik te spijbelen. In plaats van naar Zandhoven

reden wij naar Schilde, waar op de zondagvoormiddagen prijskampen voor afgerichte

Mechelse en Duitse schepers doorgingen. Toen moeder dat vernam, was ze

allesbehalve gelukkig... Haar droom, die ook die van vader geweest was, ging in

rook op: architekt zou ik wel nooit worden. Gelukkig kwam omtrent die tijd aan het

licht dat mijn broer Karel een meer dan begaafd tekenaar was, zodat alles nog niet

verloren was. Toen reeds kon mijn broer een pasfotootje uittekenen tot een portret

naar ware grootte. Nadat hij dat bewezen had met het portret van Alice van Laer

-zij was een docher van Gust van Laer, die verongelukte toen een paard dat ze naar

de weide bracht, op hol sloeg en haar meesleepte door de prikkeldraad - werd hij

zowat de ‘nekrograaf’ van Pulle: elke familie wilde haar dierbare afgestorvenen door

hem naar dat voorbeeld laten vereeuwigen.

22.

In 1952 trotseerde ik het verbod van het Kollege en werd ik officieel lid van F.C.

Pulle. Vooralsnog hadden de bestuursleden van de klub oogluikend toegestaan dat

ik deelnam aan de trainingen, maar toen achtten ze het ogenblik gekomen om mij

op te stellen in het elftal van de scholieren. Kadet ben ik dus nooit geweest. En

bijgevolg maakte ik het niet

mee dat de Pulse kadetten verloren van... een trein. Dat gebeurde toen ze tegen de

kadetten van Nijlen speelden op een voetbalveld naast de spoorweg. De jongens van

Pulle hadden nog nooit een trein gezien, en toen dat monster daar tijdens de match

plotseling aangestoomd kwam, stonden ze zo perplex... dat de tegenstrevers rustig

de winning goal konden scoren. Ik was ook nog geen lid van de klub toen Jules van

Beirendonck met zijn wagen een kwal van een scheidsrechter tot aan de Molenbeek

bracht en hem daar gewoon op de keien zette, omdat hij - naar hij beweerde - nooit

oneerlijke mensen vervoerde. Wèl was ik bij het elftal dat Sander Corthout met zijn

vrachtwagen naar Olen bracht... tot aan de Lindekens. Toen hij voor het kruispunt

aan de Lindekens moest stoppen, kipte hij door een onhandig maneuver - denk ik

toch, want met Sander wist je maar nooit - de laadbak op, zodat wij met de banken

waarop we zaten naar beneden gleden en met een smak op de straatstenen

terechtkwamen. De Olenaars wonnen vanzelfsprekend met de vingers in de neusgaten

van een elftal dat uitsluitend uit invaliden bestond. Toen ik een tijdje geleden naar

de wedstrijd F.C. Pulle-'s Gravenwezel ging kijken, kwamen Robert Boes en Walter

Dillen, twee leden van het huidige bestuur, mij aan de mouw trekken. Of ik niet even

naar de receptie kwam, die zij aanboden aan de bestuursleden van de bezoekende

klub? Het volgende kwartier mocht ik volop genieten van de puurste jenever die ik

ooit dronk. En toen kwam de aap uit de mouw... F.C. Pulle bestond vijfendertig jaar,

en zij waren van zins dat luisterrijk te vieren. Was het niet mogelijk dat ik tijdens de

eucharistieviering in de kerk een... toespraak hield? In plaats van te vragen waarom

precies het einde van het zevende lustrum van het bestaan van de klub aangegrepen

werd om te fuiven, stemde ik dadelijk toe. Toen de jenever uitgewerkt was, vervloekte

ik mijn onbesuisdheid... maar het was te laat. Alleen pastoor R. Hermans kon mij

nog redden met een voorbehoud of een weigering. Helaas... de goeie man had de

hele bijbel

uitgeplozen op zoek naar een tekst over sport en had alleen maar in de brieven van

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN