• No results found

Beoordeling van verzoekschrift door rechter; afgifte van ZM

In document Evaluatie Wvggz-Wzd deel 1 (pagina 69-72)

Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

2.4.7 Positie van familieleden

2.4.8.3 Beoordeling van verzoekschrift door rechter; afgifte van ZM

Het laatste onderdeel van de procedure die leidt tot een ZM is beoordeling van het verzoekschrift door de rechter die al dan niet tot afgifte besluit.

Z i t t i n g ; h o o r p l i c h t

De zitting speelt daarbij een belangrijke rol die vanwege het belang van de bescherming van de privacy van de betrokkene achter gesloten deuren plaatsvindt. Tijdens die zitting die meestal buiten het gerechtsgebouw wordt gehouden en die bij voorkeur mondeling is, wordt het verzoekschrift in aanwezigheid van betrokkene en diens advocaat behandeld. Een belangrijk onderdeel van de zitting is het horen van de betrokkene (art. 6:1 lid 1): de rechter hoort de patiënt voordat hij beslist, tenzij hij vaststelt dat betrokkene niet in staat is of niet bereid is te worden gehoord.228 Duidelijk is de situatie waarin de advocaat namens de betrokkene schriftelijk verklaart geen hoorzitting te willen

(‘referteverklaring); dan blijft deze normaalgesproken achterwege; er zijn echter situaties waarin de wens van de betrokkene op dit punt minder duidelijk naar voren komt. Dan dient de rechter aan de hand van criteria als ondubbelzinnigheid, bewustheid en vrijwilligheid een (in de uitspraak goed gemotiveerd) besluit over het horen van de betrokkene te nemen.229

Om het OM een meer zichtbare rol in de machtigingsprocedure te geven (het moet de OvJ – en niet de zorgverantwoordelijke of de GD – zijn die met betrokkene en diens advocaat standpunten over de aanvraag uitwisselt),230 is in de Wvggz geregeld dat hij in beginsel bij de zitting aanwezig is en alleen verstek kan laten gaan als ‘evident is dat een nadere toelichting of motivering van het verzoek door (…) [hem] niet nodig is’ (artikel 6:1 lid 4). In de praktijk is het echter precies andersom: de OvJ is doorgaans niet op de zitting aanwezig.231 Dit sluit aan bij experimenten binnen sommige

arrondissementen waaruit naar voren kwam dat de aanwezigheid van de OvJ ter zitting niet nodig is tenzij er een strafrechtelijk aspect in de zaak speelt. Volgens Keurentjes is dat niet het juiste criterium;

228 Zie in dit verband een uitspraak van de Hoge Raad waarin hij oordeelde dat het in het kader van de rechterlijke hoorplicht ‘(…) gaat om meer dan hetgeen reeds voortvloeit uit het fundamentele beginsel van een behoorlijke rechtspleging dat iedere partij de gelegenheid moet krijgen om haar standpunt naar voren te brengen voordat de rechter een beslissing neemt. Ook dient immers zoveel mogelijk gewaarborgd te zijn dat aan iemand niet zijn vrijheid kan worden ontnomen zonder dat hij, zo hij dit wenst, zelf door de rechter wordt gehoord.’ Hoge Raad 11 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2016, NJ 2021/96 m.nt. J. Legemaate.

229 Bij het ontbreken van een duidelijke verklaring van (de advocaat van) betrokkene moet de rechter verdergaand onderzoek doen en uitgebreider motiveren waarom hij (desondanks) concludeert dat betrokkene – ook als die bekend was met tijd en plaats van de door de rechtbank te houden mondelinge behandeling – niet wil worden gehoord. Zie Dijkers & Widdershoven 2021, aantek.

hoofdstuk 6 (zorgmachtiging); zie ook Hoge Raad 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1165; Hoge Raad 11 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:880.

230 Dit volgt uit het (binnen het procesrecht fundamentele) beginsel van hoor en wederhoor.

231 Dit beleid volgt uit een standaardformulering op de ZM-aanvraag dat de OvJ niet voornemens is de zitting bij te wonen; deze kan daartoe niettemin besluiten als het aan de rechtbank overgelegde dossier nog niet volledig (gemotiveerd) is. Keurentjes 2021, p.

70-71.

het ligt zijns inziens meer in de rede de aanwezigheid van de OvJ ‘(…) te verlangen wanneer de betrokkene, de zorgverantwoordelijke of de (…) [GD] dit op voorhand heeft aangegeven, of wanneer de rechter dit noodzakelijk vindt’.232

Naast de betrokkene en diens advocaat, en in uitzonderingssituaties de OvJ, is het gebruikelijk dat op de zitting ook een ‘medische informant’ wordt gehoord; dit kan de behandelaar, de

zorgverantwoordelijke, de GD of de opsteller van de medische verklaring zijn (art. 6:1 lid 6). Ook kan de rechter onderzoek door deskundigen bevelen en is hij bevoegd deze of andere deskundigen alsmede getuigen op te roepen (art. 6:1 lid 5).233

U i t s p r a a k t e r m i j n

Na de hoorzitting doet de rechter zo spoedig mogelijk uitspraak (art. 6:2), maar in elk geval binnen:

— drie weken na ontvangst van een verzoekschrift voor een ZM (nieuw; aansluitend op een CM of eerdere ZM; aangevraagd in het kader van art. 2.3 Wfz);234

— drie werkdagen na ontvangst van een verzoekschrift voor een ZM aansluitend op een zelfbindingsverklaring of een verzoek tot wijziging van een lopende machtiging.

De wetgever heeft niet voorzien in de mogelijkheid van verlenging van de beslistermijn na onderzoek door deskundigen (een omissie want via de rechtspraak van de Hoge Raad was daarin onder de Wet Bopz wel voorzien);235 deze ‘fout’ wordt via de tweede reparatiewet hersteld. Het nieuwe art. 6:2 lid 4 luidde oorspronkelijk dat de rechter dan ‘zo spoedig mogelijk’ uitspraak doet (de rechterlijke macht kon geen vaste termijn noemen),236 maar die termijn is intussen – via een met ruime meerderheid van stemmen aangenomen amendement van Van den Berg en Van de Laan – gewijzigd in een termijn van drie weken.237 Het overschrijden van die termijn heeft – anders dan bij de overschrijding van de 4-wekentermijn door de OvJ – tot gevolg dat de ZM niet kan worden afgegeven dan wel dat een lopende machtiging eindigt.

T o e t s i n g a a n c r i t e r i a ; a a n v u l l i n g Z M238

De rechter verleent de aangevraagde machtiging als naar zijn idee ten aanzien van de voorgestelde vormen van verplichte zorg en de daaraan gekoppelde termijnen is voldaan aan de wettelijke criteria en de in de aanvraag gestelde doelen van verplichte zorg (art. 6:4 lid 1). De rechter kan in het licht van

232 Keurentjes 2021, p. 70-71.

233 De rechter roept ook door de betrokkene opgegeven deskundigen en getuigen op, tenzij hij van oordeel is dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat betrokkene door het achterwege blijven daarvan niet in zijn belang wordt geschaad. De door de rechter gemaakte kosten in dit verband komen ten laste van de staat.

234 De termijn van 3 weken wordt met maximaal 2 weken verlengd als de betrokkene een eigen plan van aanpak opstelt.

235 Keurentjes 2021, p. 72-73.

236 Kamerstukken II 2020/21, 35667, nr. 6, p. 8.

237 Zie kamerstukken II 2020/21, 35667, nr. 39. Art. 6:2 lid 4 Wvggz komt daardoor te luiden: ‘Indien de rechter toepassing geeft aan het bepaalde in artikel 6:1 lid 5, kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, c of e, met drie weken worden verlengd’.

238 Zie voor vraagstuk van verlangde mate van gedetailleerdheid van de ZM ook par. 2.4.8.1, onder ‘Zorgplan’.

die toets bepaalde vormen van verplichte niet opnemen of nadere voorwaarden aan (bepaalde vormen van) verplichte zorg verbinden, dat wil zeggen dat de zorgverantwoordelijke betrokkene alleen in bepaalde omstandigheden of gedurende een bepaalde termijn tot een bepaalde vorm van zorg kan verplichten (‘voorwaardelijke fiattering verplichte zorg’).239

Op grond van de wet kan de rechter, indien deze van oordeel is dat aan de criteria voor verplichte zorg is voldaan, maar met de in het zorgplan of de medische verklaring opgenomen vormen van verplichte zorg het ernstig nadeel niet kan worden weggenomen, kan hij in de ZM in afwijking van het zorgplan andere verplichte zorg opnemen (art. 6:4 lid 2). Deze bevoegdheid heeft de Hoge Raad in een arrest van januari 2021 echter wel ingeperkt in die zin dat het de rechter niet vrijstaat om aanvullende vormen van verplichte zorg (zoals gedwongen opname in een accommodatie) in de ZM op te nemen indien de OvJ daarom niet heeft verzocht, zelfs niet als de psychiater deze vorm in de medische verklaring heeft ‘aangekruist’ als noodzakelijke vorm van verplichte zorg. De Hoge Raad stelt dat hieraan art. 5 lid 1, aanhef en onder e EVRM, art. 15 lid 1 Grondwet en art. 23 Rechtsvordering in de weg staan.240 De regering beoogt dit probleem via de tweede reparatiewet op te lossen door art. 6:4 lid 2 zodanig te wijzigen dat de rechter in afwijking van het verzoekschrift van de OvJ andere vormen van verplichte zorg in de ZM kan opnemen dan die zijn voorgesteld. Keurentjes benadrukt dat de rechter in de uitoefening van deze bevoegdheid buiten zijn expertiseterrein treedt en dus ‘(…) goed [zal] moeten luisteren naar wat de deskundigen hierover zeggen’.241

L o o p t i j d Z M

De rechter is bij het afgeven van een machtiging gebonden aan maximumtermijnen (art. 6:5). Een nieuwe of eerste machtiging kan voor maximaal zes maanden worden afgegeven. Voor de berekening van de einddatum van de ZM wordt de dag waarop deze ingaat (de dag waarop de rechter de beschikking afgeeft) niet meegeteld. Indien op 1 februari, 15 maart of 30 juni een zorgmachtiging voor een periode van zes maanden ingaat, verstrijkt de geldigheidsduur van de zorgmachtiging op 1 augustus, 15 september, respectievelijk 30 december. De termijn eindigt dus in beginsel steeds aan het einde van de dag met hetzelfde nummer als de dag waarop de zorgmachtiging is ingegaan. De enige uitzondering hierop is het geval dat de maand waarin de termijn afloopt, niet een dag met hetzelfde nummer kent, omdat zij korter is, in welk geval de termijn eindigt aan het einde van de laatste dag van die maand.

Is na het verloop van die termijn een aansluitende machtiging nodig omdat het gestelde doel (de gestelde doelen) van verplichte zorg nog niet is (zijn) bereikt bij de betrokkene, dan kan de rechter de bevoegdheid tot verplichte zorgverlening (steeds) met maximaal 12 maanden verlengen. Via de eerste reparatiewet is bewerkstelligd dat een aansluitende ZM ook kan volgen op een eerder onder de Wet Bopz afgegeven machtiging resp. plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel

239 Dijkers & Widdershoven 2021, aantek. hoofdstuk 6 (zorgmachtiging).

240 Hoge Raad 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1012, NJ 2020/347 m.nt. J. Legemaate, JGZ 2020/45 m.nt. W.J.A.M. Dijkers; Hoge Raad 29 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:1158 (rov. 3.3 en 3.4); Hoge Raad 25 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:1004 (rov. 3.2). Zie hierover ook Plomp, TvGR 2021, p. 510.

241 Keurentjes 2021, p. 76.

37 WvSr (art. 6:5 onder b).Voor situaties van langdurige of chronische psychiatrische problematiek biedt de wet de mogelijkheid van een ZM voor maximaal twee jaar, mits aan de betrokkene gedurende vijf aaneengesloten jaren verplichte zorg is verleend (bij het berekenen van de termijn mogen ook de Wet Bopz-machtigingen of plaatsingen onder art. 37 WvSr worden meegeteld).242

W i j z i g i n g l o p e n d e Z M

In geval de zorgverantwoordelijke meent dat andere vormen van verplichte zorg noodzakelijk zijn dan waartoe hij op grond van een lopende machtiging bevoegd is en waartegen de betrokkenen zich verzet, kan wijziging van de machtiging plaatsvinden via een verzoekschrift aan de OvJ en

goedkeuring daarvan door de rechter. De wet stelt daaraan wel de eis dat een dergelijke aanpassing aansluit op het verlenen van verplichte zorg in een tijdelijke noodsituatie (art. 8:12 lid 3). De zorgverantwoordelijke zal een ZM evenwel ook buiten de situatie van tijdelijke nood willen aanpassen; de lagere rechtspraak lijkt hiervoor ruimte te laten en de Hoge Raad heeft deze jurisprudentielijn inmiddels bevestigd.243

In document Evaluatie Wvggz-Wzd deel 1 (pagina 69-72)