• No results found

Aantal unieke betrokkenen

In document Evaluatie Wvggz-Wzd deel 1 (pagina 120-123)

Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg: uitvoering in de praktijk in cijfers

3.2.7 Vergelijking met situatie ten tijde van Wet Bopz

3.2.7.1 Aantal unieke betrokkenen

Als wordt gekeken naar de aantallen unieke betrokkenen voor wie de rechter op jaarbasis ten minste één uitspraak heeft gedaan omtrent een verzoek voor een machtiging op grond van de Wet Bopz, de Wvggz of de Wzd, is in de periode 2016 t/m 2020 een vergelijkbare ontwikkeling te zien als bij de aantallen beschikkingen (zie Tabel 3.2.11 en Figuur 3.2.14). Wel is de piek qua aantallen unieke betrokkenen in 2019 verhoudingsgewijs wat minder hoog. Bovendien is er in 2020 geen sprake van een daling ten opzichte van 2019, maar van een duidelijke afvlakking van de sterke stijging in 2019.

Ook hier geldt dat het nog te vroeg is om conclusies te kunnen trekken over de ontwikkeling van het aantal unieke betrokkenen dat te maken heeft met gedwongen zorg op grond van een Wvvz- of een Wzd-machtiging, in vergelijking met de situatie ten tijde van de Wet Bopz. Hiervoor is monitoring over een langere periode na 2020 nodig.

0 200 400 600 800 1.000 1.200 1.400 1.600 1.800 2.000 2.200 2.400 2.600

jan-19 feb-19 mrt-19 apr-19 mei-19 jun-19 jul-19 aug-19 sep-19 okt-19 nov-19 dec-19 jan-20 feb-20 mrt-20 apr-20 mei-20 jun-20 jul-20 aug-20 sep-20 okt-20 nov-20 dec-20 jan-21 feb-21 mrt-21 apr-21 mei-21 jun-21

RM (Wet Bopz) ZM (Wvggz) RM (Wzd)

Tabel 3.2.11 Aantal unieke betrokkenen voor wie ten minste één beschikking is afgegeven inzake een rechterlijke machtiging (RM) op grond van de Wet Bopz*, een zorgmachtiging (ZM) op grond van de Wvggz en/of een RM op grond van de Wzd, op jaarbasis

2016 2017 2018 2019 2020

RM (Wet Bopz) 13.816 14.232 14.621 15.970 2.145

ZM (Wvggz)a 11.039

RM (Wzd)b 3.030

Totaal 13.816 14.232 14.621 15.970 16.214

% verandering t.o.v. voorgaande jaar N.v.t. 3,0% 2,7% 9,2% 1,5%

* Geen onderscheid tussen de psychiatrie, de verstandelijk gehandicaptenzorg en de psychogeriatrische zorg.

a Exclusief beschikkingen inzake een initiële ZM op grond van art. 2.3 Wfz.

b Exclusief beschikkingen inzake een initiële RM op grond van art. 2.3 Wfz; inclusief beschikkingen inzake een voorwaardelijke machtiging.

Bron: Raad voor de Rechtspraak

Figuur 3.2.14 Aantal unieke betrokkenen voor wie ten minste één beschikking is afgegeven inzake een rechterlijke machtiging (RM) op grond van de Wet Bopz*, een zorgmachtiging (ZM) op grond van de Wvggz en/of een RM op grond van de Wzd, op jaarbasis

* Geen onderscheid tussen de psychiatrie, de verstandelijk gehandicaptenzorg en de psychogeriatrische zorg.

Bron: Raad voor de Rechtspraak

3.2.8 Samenvatting

In deze paragraaf is een groot aantal gegevens uit verschillende bronnen besproken over de uitvoering van de opeenvolgende stappen binnen de procedure voor een ZM. Een aantal bevindingen die opvielen worden hier nog eens op een rij gezet.

Het gegeven dat in het overgangsjaar 2020 de nieuwe wetgeving moest worden doorgevoerd komt duidelijk tot uitdrukking in de waargenomen ontwikkeling van het aantal door de officier van justitie in voorbereiding genomen verzoeken om een ZM, het aantal bij de rechter ingediende

0 2.000 4.000 6.000 8.000 10.000 12.000 14.000 16.000 18.000

2016 2017 2018 2019 2020

Wzd Wvggz Wet Bopz

verzoekschriften, en het aantal rechterlijke uitspraken ten aanzien van ingediende verzoekschriften.

Zo werden meteen in het begin van 2020 veel aanvragen voor een initiële ZM in voorbereiding genomen, wat aanhield tot najaar 2020, om daarna af te nemen, en in het eerste halfjaar van 2021 betrekkelijk stabiel te blijven. Een ander voorbeeld is dat de aanvragen voor een ZM aansluitend op een ZM logischerwijs pas vanaf medio 2020 goed op gang kwamen, op het moment dat de looptijd van de eerste afgegeven initiële machtigingen verliep. Ook het overgangsrecht Wet Bopz had invloed.

Enerzijds omdat in december 2019 nog een hoog aantal verzoeken voor een rechterlijke machtiging op grond van de Wet Bopz werd gedaan. Anderzijds omdat vóór 1 januari 2020 ZM’en werden aangevraagd voor nog lopende Bopz-machtigingen om te voorkómen dat deze zouden komen te vervallen. Tot slot kunnen knelpunten in het inregelen van de nieuwe procedure en de

coronapandemie hebben bijgedragen aan het verhoudingsgewijs minder vaak aanvragen van een ZM.

Bij elkaar genomen geven de gegevens vooralsnog geen structureel beeld van hoe vaak ZM’en worden voorbereid en ingediend bij de rechter. Dit geldt ook voor het voor het aantal unieke betrokkenen dat te maken heeft met verplichte zorg op grond van een ZM. Monitoring over een langere periode na 2020 is hiervoor nodig.

Veruit het merendeel van de ZM’en werden bij de officier aangevraagd door een (ambulante) zorgverlener van betrokkene of door een GD. Een deel van de initiële ZM’en (13% in het eerste halfjaar van 2021) werd aangevraagd vanuit het college van B&W op basis van een verkennend onderzoek.

Voor verhoudingsgewijs veel van deze door de gemeente aangevraagde ZM’en werd door de officier besloten om de voorbereidingsprocedure te beëindigen, en geen verzoekschrift in te dienen bij de rechter. Blijkbaar was er in deze gevallen volgens de officier onvoldoende onderbouwing voor de noodzaak tot verplichte zorg. Ruim de helft van de verkennende onderzoeken347 leidde niet tot een aanvraag bij de officier, mede omdat onderzoeken voortijdig werden beëindigd. Deze bevindingen zijn lastig te duiden. Het is onduidelijk in hoeverre het verkennend onderzoek bijdraagt aan hetzij het voorkómen van verplichte zorg, en hetzij aan het vroegtijdig in het vizier krijgen van personen voor wie verplichte zorg nodig is.

Een andere bevinding die opvalt is dat betrokkenen nog weinig gebruikmaakten van instrumenten die beogen dat rekening wordt gehouden met hun wensen en voorkeuren. Zo werden er nauwelijks ZM’en naar aanleiding van een zelfbindingsverklaring aangevraagd. En hoewel in de anderhalf jaar na de inwerkingtreding van de Wvggz het aantal actieve zelfbindingsverklaringen wel gestaag toenam, ging het nog om zeer lage aantallen ten opzichte van aantal aanvragen voor een ZM. Ook van het eigen plan van aanpak werd nog beperkt gebruikt gemaakt. Zo werd in het eerste halfjaar van 2021 rond de 6% van de voorbereidingsprocedures voor een ZM geschorst omdat de betrokkene in de gelegenheid was gesteld om een plan van aanpak op te stellen. Circa 1% van de procedures werd definitief stopgezet vanwege een opgesteld plan van aanpak.

Voorts wijzen de bevindingen erop dat de voorbereiding van een verzoekschrift voor een ZM in het algemeen bewerkelijk is en/of kwetsbaar is voor vertraging. In het eerste halfjaar van 2021 werd namelijk bijna de helft (46%) van de verzoekschriften voor een initiële ZM niet binnen de wettelijke

347 Uitgaande van het tweede halfjaar van 2020 en het eerste halfjaar van 2021.

termijn van vier weken348 ingediend bij de rechter. Het beeld was wat positiever bij verzoekschriften voor een aansluitende ZM: in 37% van de gevallen werd de wettelijke termijn niet gehaald.

Uit de gegevens kwam verder naar voren dat officieren niet vaak aanwezig waren op de zittingen waarin verzoeken voor een ZM werden behandeld. Dit impliceert dat bij de zitting betrokken partijen in de praktijk weinig meerwaarde zien in een structurele aanwezigheid van de officier op de zitting.

Ten slotte bleken er weinig verzoeken tot wijziging van een ZM te zijn behandeld door de rechter. In de eerste helft van 2021 ging het om ruim 2% van alle beschikkingen inzake een verzoekschrift voor een ZM. Dit wijst erop dat in veruit de meeste gevallen een afgegeven ZM voorziet in voldoende vormen van verplichte zorg.

In document Evaluatie Wvggz-Wzd deel 1 (pagina 120-123)