• No results found

Beantwoording hoofdvraag

6 Wenselijkheid van het dienstverleningslichaam

7.2 Beantwoording hoofdvraag

In deze paragraaf geef ik met behulp van de resultaten van de deelvragen antwoord op de hoofdvraag. Allereerst heb ik onderzocht wat dienstverleningslichamen zijn en wat hun functie is. In dit onderzoek heb ik mij beperkt tot financieringsdienstverleningslichamen. Dit zijn ondernemingen die groepsmaatschappijen voorzien in hun financieringsbehoefte door een (obligatie)lening bij andere groepsmaatschappijen of derden aan te gaan. Het dienstverleningslichaam fungeert als tussenschakel om de bronbelasting op de rentebetaling te verminderen. De groepsmaatschappij die moet worden voorzien in haar financieringsbehoefte betaalt rente aan het dienstverleningslichaam. Op grond van het belastingverdrag kan de bronbelasting op deze rentebetaling worden verlaagd.237 Vervolgens betaalt het dienstverleningslichaam rente aan de uiteindelijke verstrekker van de (obligatie)lening. Nederland houdt op grond van de nationale wet geen bronbelasting in op rentebetalingen. Op die manier kan het dienstverleningslichaam ervoor zorgen dat per saldo minder belasting wordt betaald dan wanneer de rente rechtstreeks aan de uiteindelijke verstrekker van de lening zou zijn betaald.

Vervolgens heb ik onderzocht hoe de belastbare winst van een dienstverleningslichaam wordt bepaald. Binnen concernverband moet zakelijk worden gehandeld. Aan de hand van het arm’s length principle worden de voorwaarden van intercompany transacties bepaald. De rente die wordt betaald binnen concernverband moet overeenkomen met hetgeen bij een vergelijkbare situatie tussen onafhankelijke partijen gebruikelijk is. Doordat het percentage waartegen het dienstverleningslichaam het bedrag inleent – bij gelijke looptijden en valuta – lager is dan het percentage waartegen het

dienstverleningslichaam het bedrag uitleent, ontvangt het dienstverleningslichaam een beloning (de rentespread) voor de verrichte dienst. De hoogte van deze beloning is afhankelijk van de activiteiten, de daarmee gepaard gaande risico’s en de gebruikte activa van het dienstverleningslichaam. De belastbare winst van het dienstverleningslichaam kan worden bepaald door de rentespread te verminderen met de overige kosten.

Verder heb ik onderzocht in hoeverre een dienstverleningslichaam een beroep kan doen op de vermindering van de bronheffing op rente in zin van artikel 11 van het OESO-Modelverdrag. Als een dienstverleningslichaam kwalificeert als persoon, als inwoner en als uiteindelijk gerechtigde in de zin van het verdrag, kan het een beroep doen op de verlaging van de bronbelasting op rente. Dienstverleningslichamen die gebruik maken van een BV, een NV of een coöperatie als rechtsvorm, kwalificeren als persoon in de zin van het verdrag en voldoen daarmee aan het eerste vereiste. Om te voldoen aan het tweede vereiste, het kwalificeren als inwoner van een van de verdragsstaten, moet het dienstverleningslichaam onbeperkt belastingplichtig zijn. Dienstverleningslichamen die binnenlands belastingplichtig zijn en op basis van de gebruikte rechtsvorm onbeperkt belastingplichtig zijn, worden aangemerkt als inwoner van Nederland. Een dienstverleningslichaam voldoet aan het derde vereiste, het kwalificeren als uiteindelijk gerechtigde tot de renteopbrengsten, als het gebruik en genot van het inkomen niet wordt beperkt door een verplichting om de rente (na inhouding van een bepaalde marge) door te betalen. Om te kunnen voldoen aan het derde vereiste is tevens vereist dat geen sprake is van verdragsmisbruik. In sommige belastingverdragen zijn aanvullende anti- misbruikbepalingen opgenomen. In dat geval moet zijn voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld in deze bepalingen, voordat de bronbelasting op de rente kan worden verlaagd.

Daarna heb ik onderzocht wat het effect van dienstverleningslichamen op de Nederlandse economie is. Dienstverleningslichamen zorgen voor belastinginkomsten, indirecte omzeteffecten, (in)directe werkgelegenheid en toename van het aantal bedrijven in Nederland. Daarentegen zorgen dienstverleningslichamen voor reputatierisico’s, systeemrisico’s, integriteitsrisico’s en terughoudendheid bij andere landen in het sluiten van belastingverdragen met Nederland. Deze positieve en negatieve effecten kunnen niet objectief tegen elkaar worden afgewogen. Zo speelt in de discussie omtrent dienstverleningslichamen het element moraliteit een belangrijke rol en wordt dit element niet meegenomen in de afweging van de positieve en negatieve effecten.

Vervolgens heb ik onderzocht wat de visie op dienstverleningslichamen in Nederland is. De houding ten aanzien van tax planning is door de financiële crisis en de toegenomen tax competition veranderd. Burgers vinden het oneerlijk dat wordt bezuinigd en belastingen worden verhoogd, terwijl voor grote internationale concerns uitzonderingen blijven bestaan. De fiscale voordelen die kunnen worden verkregen met behulp van dienstverleningslichamen zijn daardoor onder druk komen te staan. In het algemeen is men het er over eens dat vennootschappen die geen substance hebben niet in Nederland thuis horen. De vraag is hoe deze vennootschappen moeten worden geweerd. Moet Nederland eenzijdige maatregelen treffen of moet internationaal overeenstemming worden gezocht om substance-arme vennootschappen te weren? De linkse partijen pleiten voor meer eenzijdige maatregelen. De rechtse partijen hechten meer belang aan het Nederlandse vestigingsklimaat en pleiten daarom voor een internationale aanpak. Op die manier ontstaat een gelijk speelveld, waardoor

de bedrijven niet uit Nederland verdwijnen. In de toekomst wordt een parlementaire ondervraging gehouden. Het doel hiervan is informatie te verkrijgen over fiscale constructies, waardoor passende maatregelen worden genomen bij het bestrijden van ongewenste belastingontwijking. Mogelijk verschaft dit meer duidelijkheid omtrent de toekomst van dienstverleningslichamen in Nederland.

Aan de hand van de resultaten van de deelvragen kan worden onderzocht wat de toekomst van dienstverleningslichamen in Nederland is. Door de toenemende kritiek op ongewenste belastingontwijking met dienstverleningslichamen en de (voorstellen van) wijzigingen in de wetgeving is het aannemelijk dat in de toekomst substance-arme dienstverleningslichamen verdwijnen. Of deze dienstverleningslichamen ophouden te bestaan of naar het buitenland gaan, is afhankelijk van de maatregelen die worden genomen. De linkse en rechtse partijen verschillen van mening over de te nemen maatregelen om substance-arme dienstverleningslichamen te weren. De linkse partijen pleiten voor meer eenzijdige maatregelen. In dat geval verplaatsen dienstverleningslichamen zich naar het buitenland. Rechtse partijen pleiten voor internationale maatregelen. In dat geval kunnen dienstverleningslichamen met weinig substance in alle landen worden voorkomen. Voor een passende aanpak van ongewenste belastingontwijking (met behulp van dienstverleningslichamen) biedt de parlementaire ondervraging mogelijk uitkomst.