• No results found

Aanbeveling voor vervolgonderzoek

6 Wenselijkheid van het dienstverleningslichaam

7.4 Aanbeveling voor vervolgonderzoek

Voor het nemen van adequate maatregelen verdient het naar mijn mening aanbeveling positieve en negatieve effecten van dienstverleningslichamen juist in kaart te brengen, zodat deze effecten objectief – ondersteund met cijfers – tegen elkaar kunnen worden afgewogen. Zoals blijkt uit paragraaf 5.6 is dat momenteel niet goed mogelijk. Dit kan worden onderzocht in een vervolgonderzoek.

240 Allereerst moet in de preambule worden verklaard dat belastingverdragen zijn bedoeld om dubbele heffing, dubbele niet-heffing en

belastingontwijking te voorkomen. Daarnaast moeten anti-misbruikbepalingen in het belastingverdrag worden opgenomen. Hierbij zijn drie mogelijkheden (“the minimum standard):

 Het opnemen van een principal purpose test in het belastingverdragen. Dit is een bepaling waarmee verdragsvoordelen worden geweigerd indien het verkrijgen van verdragsvoordelen een van de hoofddoelen van de transactie is.

 Het opnemen van een principal purpose in combinatie met een limitation-on-benefits bepaling (zie paragraaf 4.6) in het belastingverdrag.

 Het opnemen van een limitation-on-benefits bepaling in combinatie met een anti-doorstroombepaling in het belastingverdrag. OECD/G20 BEPS project. (2015). Preventing the Granting of Treaty Benefits in Inappropriate Circumstances. Actiepunt 6. Pp. 19, 91 & 92.

241

OECD/G20 BEPS project. (2015). Aligning transfer pricing outcomes with value creation. Actiepunt 9 maakt onderdeel uit van de actiepunten 8 – 10.

Bijlagen

Bijlage 1: definities

Definities.243

BFI’s zijn ondernemingen of instellingen die zich in belangrijke mate bezighouden met het:

 hoofdzakelijk in het buitenland aanhouden van activa en passiva en/of

 doorgeven van omzet bestaande uit in het buitenland verkregen royalty- en licentieopbrengsten aan buitenlandse groepsmaatschappijen en/of

 het genereren van omzet en kosten die hoofdzakelijk afkomstig zijn uit herfacturering van en naar buitenlandse groepsmaatschappijen

Brievenbusmaatschappijen zijn vennootschappen die met vele op één adres zijn gevestigd en/of waarbij het bestuur van veel vennootschappen bij één natuurlijk persoon of één rechtspersoon berust.

Dienstverleningslichamen zijn lichamen waarvan de werkzaamheden hoofdzakelijk bestaan uit het op basis van samenhangende transacties rechtens, dan wel in feite direct of indirect binnen concernverband ontvangen en (door)betalen van rente en/of royalty's, onder welke naam en in welke vorm dan ook.

Doelvennootschappen zijn rechtspersonen of vennootschappen waaraan een trustkantoor diensten verleent.

Doorstroomvennootschappen zijn vennootschappen waarvan de activiteiten voornamelijk bestaan uit het, binnen concernverband, ontvangen en uitbetalen van rente, royalty of dividenden.

Trustkantoren zijn rechtspersonen, vennootschappen of natuurlijke personen die, al dan niet tezamen met andere rechtspersonen, vennootschappen of natuurlijke personen, beroeps- of bedrijfsmatig een of meer van de volgende diensten verleent:

 het zijn van bestuurder of vennoot van een rechtspersoon of vennootschap;

 het (onder voorwaarden) ter beschikking stellen van het adres of het postadres aan een andere rechtspersoon of vennootschap.

 het verkopen van rechtspersonen;

 het zijn van een trustee; of

 andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen diensten.

Bijlage 2: minimum vereisten

Lijst van minimum vereisten.244

 Ten minste de helft van het totaal aantal beslissingsbevoegde en statutaire bestuursleden woont of is feitelijk gevestigd in Nederland.

 De in Nederland wonende of gevestigde bestuursleden beschikken over de benodigde professionele kennis om hun taken naar behoren uit te voeren. Tot deze taken behoort ten minste de besluitvorming over door het lichaam af te sluiten transacties en het zorg dragen voor een goede afhandeling van de afgesloten transacties.

 Het lichaam beschikt over gekwalificeerd personeel voor de adequate uitvoering en registratie van de transacties die door de rechtspersoon worden afgesloten.

 De bestuursbesluiten worden in Nederland genomen.

 De belangrijkste bankrekeningen van de rechtspersoon worden in Nederland aangehouden.

 De boekhouding wordt in Nederland gevoerd.

 Het lichaam heeft op correcte wijze aan al zijn aangifteverplichtingen voldaan.

 Het vestigingsadres van het lichaam is in Nederland. De rechtspersoon wordt niet (tevens) in een ander land als fiscaal inwoner beschouwd.

 De rechtspersoon heeft minimaal een bij de door de rechtspersoon verrichte functies passend eigen vermogen. Hierbij wordt rekening gehouden met de gebruikte activa en gelopen risico’s.

Bijlage 3: uitgaande en inkomende DBI

Uitgaande en inkomende DBI met en zonder BFI’s in 2009 – 2011 (als factor van het BBP).245

Bijlage 4: top 10 wereldwijde inkomende en uitgaande DBI

Top 10 Wereldwijde inkomende en uitgaande DBI in 2014.246

Top 10 landen inkomende investeringen (x miljoen dollar)

Nederland 4.013.479

Verenigde Staten 2.901.059

Luxemburg 2.345.920

China (“China Mainland”) 2.331.755

Verenigd Koninkrijk 1.744.718

China (“Hong Kong”) 1.333.687

Duitsland 830.662

Singapore 806.768

Zwitserland 798.624

Frankrijk 729.147

Top 10 landen uitgaande investeringen (x miljoen dollar)

Verenigde Staten 4.920.653

Nederland 4.833.186

Luxemburg 2.979.976

Verenigd Koninkrijk 1.513.125

Duitsland 1.415.863

China (“Hong Kong”) 1.310.133

Frankrijk 1.279.089

Japan 1.169.075

Zwitserland 1.064.130

Canada 714.555

Bijlage 5: top 5 herkomst en bestemmingen DBI

Top 5 herkomst en bestemmingen van de Nederlandse DBI in 2014.247

Inkomende investeringen Nederland (x miljoen dollar) Verenigde Staten 818.337 Luxemburg 712.172 Verenigd Koninkrijk 407.733 Bermuda 227.283 Duitsland 225.933

Uitgaande investeringen Nederland (x miljoen dollar) Verenigd Koninkrijk 686.888 Luxemburg 652.359 Verenigde Staten 476.352 Zwitserland 295.224 Duitsland 264.044 247 http://data.imf.org/?sk=40313609-F037-48C1-84B1-E1F1CE54D6D5&sid=1390030109571&ss=1424365654133. Geraadpleegd op 28 oktober 2016.

Bijlage 6: splitsing materiële onderneming en BFI

Top 25 bestemmingen DBI in 2011.248

Land Totaal (x miljard euro) Materiële onderneming (x miljard euro) BFI (x miljard euro) % BFI/totaal Verenigd Koninkrijk 441,8 102,9 338,9 76,7 Verenigde Staten 358,2 74,9 283,3 79,1 Luxemburg 277,6 57,7 219,9 79,2 Duitsland 195,6 58,2 137,4 70,2 Zwitserland 190,9 70,9 120 62,8 Spanje 155,3 18,9 136,3 87,8 Frankrijk 130 34,4 95,6 73,6 België 123 72,4 50,6 41,1 Canada 102,4 25,9 76,5 74,7 Ierland 99,1 12,9 86,2 87 Bermuda 91,2* Italië 91 19,7 71,3 78,3 Brazilië 88,7 10,7 78 88 Hongkong 55,8 5,9 49,9 89,5 Singapore 49,1 15,9 33,3 67,7 Rusland 48,1 6,5 41,6 86,5 Zweden 44,1 4,2 39,8 90,4 Australië 34,9 9,9 25 71,6 Japan 33 7,6 25,3 76,8 Kazachstan 25,6* Zuid-Afrika 25,6 1,6 24,1 93,9 Portugal 25,3 2,6 22,8 89,9 Mexico 25,31 8,4 16,9 66,8 Kaaimaneilanden 23,5 2,5 21 89,4 Tsjechië 21,3 5,1 16,2 75,9

*Voor deze landen kan geen uitsplitsing worden gemaakt voor investeringen zonder BFI.

Top 25 herkomstlanden DBI in 2011.249 Land Totaal (x miljard euro) Materiële onderneming (x miljard euro) BFI (x miljard euro) % BFI/totaal Verenigde staten 536,2 62,8 473,4 88,3 Luxemburg 359,4 58 301,4 83,9 Verenigd Koninkrijk 354,7 45,7 309 87,1 Zwitserland 135,8 36,6 99,2 73 Bermuda 124,3 13,7 110,6 89 Frankrijk 106,4 33,5 72,9 68,5 Ierland 106,2 22,6 83,5 78,7 België 105,1 42,6 62,5 59,5 Duitsland 103,7 39,7 64 61,8 Italië 75,7 3,6 72 95,2 Nederlandse Antillen & Curaçao

63 9,5 53,5 85 Japan 54,3 10,9 41,4 79,1 Zweden 46,9 7,6 39,3 83,8 Kaaiman eilanden 35,5 3,9 31,6 89 Israël 23,1 2,3 20,8 90,1 Noorwegen 19,8 3,6 16,2 81,8 Brazilië 19,7 0 19,7 99,9 Britse Maagden 18,7 0,1 18,6 99,5 Singapore 18,1 1,1 17 93,7 Finland 17,1 2,2 14,9 87,3 Canada 16,7 3,3 13,4 80,3 Portugal 16,5 0,6 15,9 96,6 Rusland 14,2 0,4 13,8 96,9 Cyprus 13,6 0 13,6 100 Oostenrijk 13,2 2,3 11 82,8

Bijlage 7: door BFI’s in Nederland afgedragen belasting en sociale lasten

Door BFI’s in Nederland afgedragen belasting en sociale lasten in 2012.250

Belastingcategorie Afgedragen belasting

(x miljoen euro)*** Vennootschapsbelasting over regulier en buitengewoon resultaat 1.215

Belastingen inzake werknemers*

Pensioen- en overige sociale lasten werkgevers

30

Bronbelasting over uitgekeerd dividend** 199 – 1.269

Totaal 1.444 – 2.513

* Loonheffing is hier niet opgenomen. De loonheffing bedroeg in 2012 ongeveer 76 miljoen euro. ** Bronbelasting over dividend kan niet rechtstreeks uit de detailgegevens van DNB worden afgeleid. *** Alle bedragen hebben betrekking op de grootste BFI’s. Behalve de dividendbelasting. Voor die laatste categorie is het mogelijk een inschatting te maken voor alle BFI’s gezamenlijk.

Bijlage 8: inkoop van dienstverlening in Nederland

Inkoop van dienstverlening in Nederland in 2012. Op basis van de grootste BFI’s.251

Inkoop dienstverlening Omzet (x miljoen euro)

Zakelijke diensten* 400 – 600

Relevante algemene kosten 0 – 100

Totaal 400 – 700

* Interne inschattingen van DNB op basis van microdata BFI’s en contacten met rapporterende BFI’s.

Bijlage 9: geschatte kosten voor het opzetten van een BFI

Geschatte kosten voor het opzetten van een BFI. Op basis van alle BFI’s op basis van de gemiddelde jaarlijkse instroom tussen 2007 en 2012.252

Omvang reguliere BFI

Kosten per opzet* Nieuw BFI’s per jaar*

Omzet per jaar Lage inschatting Hoge inschatting Kleine tot middelgrote BFI 10.000 30.000 1.300** 13 miljoen euro 39 miljoen euro Middelgrote tot grote BFI 30.000 75.000 110*** 3,3 miljoen euro 8,3 miljoen euro Zeer grote BFI 500.000 500.000 10**** 5 miljoen

euro

5 miljoen euro Totaal reguliere

BFI’s

1.420 21,3 tot 52,3 miljoen euro

BFI-SPV 1.500.000 3.000.000 30***** 45 miljoen euro 90 miljoen euro Totaal reguliere BFI’s

1450 66,3 tot 142,3 miljoen euro

* Doordat de kosten niet rechtstreeks aan de BFI’s worden gefactureerd, zijn de cijfers niet opgenomen in de cijfers van DNB en daardoor is het slechts een schatting.253 Deze schattingen zijn afkomstig van de interviews met zakelijke dienstverleners afgenomen voor het boek “Brievenbusmaatschappijen”.

** Op basis van de gemiddelde instroom bij de groep kleinere BFI’s.

*** Op basis van 95 procent van de gemiddelde instroom bij de groep grootste BFI’s. **** Op basis van 5 procent van de gemiddelde instroom bij de groep grootste BFI’s. ***** Op basis van de gemiddelde instroom BFI-SPV’s.

252

Baarsma, B. et al. (2014). Brievenbusmaatschappijen. P. 193.

Bijlage 10: directe werkgelegenheid BFI’s

Directe werkgelegenheid BFI’s in 2011.254

In 2011 maakten de grootste BFI’s 266 tot 306 miljoen euro aan loonkosten. In het smalle loonbegrip (266 miljoen euro) zitten alleen salariskosten en kosten voor uitzendkrachten. In het brede loonbegrip (306 miljoen euro) zijn daarbij loon in natura en overige loonkosten opgeteld.

Smal loonbegrip: aantal voltijdbanen

Breed loonbegrip: Aantal voltijdbanen Lage schatting (1 voltijdbaan

verdient 70.000 euro per jaar)

3.796 4.377

Midden schatting (1 voltijdbaan verdient 62.500 euro per jaar)

4.251 4.902

Hoge schatting (1 voltijdbaan verdient 55.000 euro per jaar)

4.831 5.570

Bijlage 11: indirecte werkgelegenheid BFI’s

Indirecte werkgelegenheid BFI’s in 2011.255

Ondergrens* zakelijke dienstverlening: aantal voltijdbanen Bovengrens* zakelijke dienstverlening: aantal voltijdbanen

Lage schatting (1 voltijdbaan verdient 90.000 euro per jaar)

4.444 6.667

Midden schatting (1 voltijdbaan verdient 80.000 euro per jaar)

5.000 7.500

Hoge schatting (1 voltijdbaan verdient 70.000 euro per jaar).

5.714 8.571

* De ondergrens en bovengrens hebben betrekking op de door de BFI’s ingekochte zakelijke diensten. Dit bedrag is gebaseerd op een interne schatting van DNB en bedraagt 400 miljoen euro voor de ondergrens en 600 miljoen euro voor de bovengrens (zie Bijlage 8).

De inkoop van diensten met betrekking tot de algemene kosten als huisvestings- en reiskosten zijn bij de berekeningen niet meegenomen, omdat niet aannemelijk is dat dit zorgt voor werkgelegenheid.256

De oprichtingskosten van de BFI’s worden gefactureerd aan de moedermaatschappij. Als rekening wordt gehouden met de werkgelegenheid die wordt gecreëerd door BFI’s op te richten stijgt het aantal voltijdbanen met ongeveer 6 tot 10 procent.

255

Kerste, M. et al. (juni 2013). Uit de schaduw van het bankwezen. SEO. Pp. 116 – 117.

Bijlage 12: overzicht economisch belang BFI's

Overzicht economisch belang BFI’s in 2011.257

Effect In euro (x miljoen euro) In voltijdbanen

Betaalde belasting BFI’s* 2.303

Loonkosten 266 – 306 3.796 – 5.570

Omzet zakelijke dienstverlening t.b.v. BFI’s

400 – 700 4.444 – 8.571

Omzet zakelijke dienstverlening opstartkosten

25 – 60 **

Totaal 2.994 – 3.369 8.240 – 14.141

* Dit betreft de vennootschapsbelasting en de dividendbelasting. Loonheffing is niet opgenomen in de betaalde belastingen. Loonheffing is opgenomen in de bruto loonkosten.

** Indien de opstartkosten mee worden genomen in de berekening van voltijdbanen uit dienstverlening, stijgt het aantal voltijdbanen met ongeveer 6 tot 10 procent.

Bijlage 13: overzicht misgelopen belasting ontwikkelingslanden.

Overzicht misgelopen belasting ontwikkelingslanden.258

Organisatie Misgelopen belasting

Oxfam Novib259 460 miljoen euro*

SEO260 145 miljoen euro**

Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO)261

550 miljoen euro***

Boek “Brievenbusmaatschappijen”262 210 – 770 miljoen euro****

Francis Weyzig263 640 miljoen euro*****

* Dit is een gemiddelde per jaar over de periode 2009 – 2011. Deze schatting is gebaseerd op de totaalcijfers van DNB, het CBS, het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de OESO. Dit onderzoek is uitgevoerd door SOMO in opdracht van Oxfam Novib. De werkelijke schade is volgens Oxfam Novib hoger, maar doordat transparantie ontbreekt, is de werkelijke schade moeilijk te berekenen.

** Dit is berekend over 2011. Deze schatting is gebaseerd op geanonimiseerde databestanden van DNB. Dit bedrag heeft alleen betrekking op de dividendbelasting. Er is geen rekening gehouden met de bronbelasting die wordt misgelopen op rente- en royaltybetalingen. Het is een onderschatting.

De conclusies van het SEO-rapport zijn bekritiseerd. Zo blijkt uit het bericht van de Volkskrant op 25 januari 2013264 dat het CDA, de SP en GroenLinks vinden dat het onderzoek niet onafhankelijk kan zijn. Oxfam Novib stelt dat het een eenzijdig positief rapport oplevert.265 Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Holland Financial Centre. Holland Financial Centre wordt gezien als de lobbyclub voor de financiële sector. De voordelen van BFI’s in Nederland worden benadrukt en de nadelen voor ontwikkelingslanden worden onderschat.

*** Dit is berekend over 2011. Deze schatting is gebaseerd op totaalcijfers van DNB, het CBS, het IMF en de OESO.

**** Dit is berekend over 2011. Afhankelijk van wat als ontwikkelingsland kan worden beschouwd, is de misgelopen belasting door ontwikkelingslanden tussen de 210 en 770 miljoen euro per jaar. Daarvan heeft ongeveer 47 tot 183 miljoen euro betrekking op de bronbelasting op rente.

****Dit is berekend over 2005.

258

IBFD. (30 augustus 2013). Onderzoek belastingverdragen met ontwikkelingslanden. Pp. 48, 50 – 54.

259

Berkhout, E. (21 mei 2013). De Nederlandse Route. P. 7.

260 Kerste, M. et al. (juni 2013). Uit de schaduw van het bankwezen. SEO. P. 132. 261

McGauran, K. (juni 2013). Should the Netherlands Sign Tax Treaties with Developing Countries? Pp. 40 & 46.

262 Baarsma, B. et al. (2014). Brievenbusmaatschappijen. Pp. 142, 150, 155 & 156. 263

Weyzig, F. (2013). Taxation and development. Effects of Dutch tax policy on taxation of multinationals in developing countries. P. 84.

264

Giebels, R. (25 januari 2013). Alles onthullende onderzoek naar brievenbusfirma’s ‘gekleurd’. Volkskrant.

De verschillen tussen de diverse onderzoeken zijn te verklaren vanwege het gebrek aan voldoende informatie. Daardoor verschillen de aannames. Zo verschillen de aannames over de hoogte van het bedrag dat van het ontwikkelingsland naar Nederland stroomt en wanneer een land als ontwikkelingsland kwalificeert.266 Daarnaast wordt niet door alle onderzoeken hetzelfde onderzocht; sommige onderzoeken nemen in hun onderzoek bijvoorbeeld alleen de misgelopen dividendbelasting mee en niet de misgelopen bronbelasting op rente- en royaltystromen.

Nederland stelt dat zij uit morele overwegingen niet per se een zo laag mogelijk tarief wil hanteren bij belastingverdragen met ontwikkelingslanden. Nederland is, eerder dan in belastingverdragen met andere landen, bereid in te stemmen met bronheffingen door de ontwikkelingslanden.267 Uit de belastingverdragen blijkt dat in praktijk het omgekeerde gebeurt. Ruim 60 procent van de verdragstarieven die in het belastingverdrag met ontwikkelingslanden zijn afgesproken, is lager dan het nationale tarief.268 Daarnaast is deze stelling ook tegenstrijdig met het beleid dat Nederland omtrent bronheffingen hanteert. Nederland kent geen bronheffing op rente en royalty’s en streeft ernaar om in de belastingverdragen een exclusieve woonstaatheffing op te nemen. Indien de verdragspartner vasthoudt aan de bronbelasting, streeft Nederland ernaar zoveel mogelijk uitzonderingen voor dit bronheffingsrecht op te nemen.269

Bij de uitkomsten van de onderzoeken dienen drie opmerkingen te worden geplaatst.

 Allereerst dient rekening te worden gehouden met verplaatsingseffecten. Indien het concern geen gebruik meer van de tariefsverlaging met het desbetreffende land mag maken, bestaat de mogelijkheid dat in een ander land – een land waar de bronbelasting wel wordt verlaagd op grond van het belastingverdrag – wordt geïnvesteerd. Het wegblijven van de investeringen in het eerste bronland, heeft een negatief effect op de werkgelegenheid en belastingopbrengsten van dat land.270

 Daarnaast dient rekening te worden gehouden met vervangingseffecten. Indien het concern geen gebruik meer van de tariefsverlaging met het desbetreffende land mag maken, bestaat de mogelijkheid dat het dienstverleningslichaam zich in een land gaat vestigen waarmee het ontwikkelingsland een belastingverdrag heeft gesloten en waarin een bepaling is opgenomen op basis waarvan de bronbelasting kan worden verlaagd. Dit betekent dat het bronland er alsnog niet op vooruit gaat.

 Tot slot kunnen ontwikkelingslanden ook baat hebben bij belastingverdragen. Door een verlaging van de bronbelasting op grond van het belastingverdrag kunnen ontwikkelingslanden investeringen van internationale concerns aantrekken die zich zonder

266

Baarsma, B. et al. (2014). Brievenbusmaatschappijen. P. 150.

267 De staatssecretaris van Financiën. (25 juni 2012). Uitvoering motie leden Braakhuis en Groot. P. 2. 268

Baarsma, B. et al. (2014). Brievenbusmaatschappijen. P. 146.

269

Ministerie van Financiën. (11 februari 2011). Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011. P. 47.

die vermindering van de bronbelasting wellicht niet in dat land hadden gevestigd. Dit kan leiden tot werkgelegenheid en belastingopbrengsten.271

De gevolgen van de verplaatsings- en vervangingseffecten zijn niet goed in te schatten en worden daarom niet meegenomen in de schattingen van misgelopen belastingopbrengsten. De berekende bedragen voor misgelopen belastingopbrengsten vormen de bovengrens.272

Empirisch bewijs ontbreekt voor de stelling dat een belastingverdrag nodig is om investeringen aan te trekken.273 Deze effecten bestaan mogelijk wel, maar daar is geen bewijs voor. Dat concludeert Francis Weyzig in de studie voor het ministerie van Buitenlandse zaken.274 Uit de studie van het CPB blijkt dat

een positief verband bestaat tussen belastingverdragen en lagere bronbelasting en investeringen.275 De studie van het CPB richt zich niet specifiek op de investeringen in ontwikkelingslanden. Het richt zich op meerdere landen. Daardoor kan de conclusie van Francis Weyzig niet worden ontkracht.276

Tot slot vindt de staatssecretaris van Financiën dat de afwegingen van de voor- en nadelen van het belastingverdragen moeten worden overgelaten aan het ontwikkelingsland. Nederland draagt actief bij aan internationale initiatieven om de kwaliteit van het ambtelijk apparaat in ontwikkelingslanden te verbeteren, zodat het ambtelijk apparaat dat die afweging moet maken wordt verbeterd.277 Daarnaast zal Nederland de ontwikkelingslanden waarmee het een belastingverdrag heeft benaderen om mogelijk anti-misbruikbepalingen aan het belastingverdrag toe te voegen.278

271 Baarsma, B. et al. (2014). Brievenbusmaatschappijen. P. 143.

Kerste, M. et al. (juni 2013). Uit de schaduw van het bankwezen. SEO. P. 123.

272

Baarsma, B. et al. (2014). Brievenbusmaatschappijen. Pp. 157 – 158.

273 McGauran, K. (juni 2013). Should the Netherlands Sign Tax Treaties with Developing Countries? P. 46. 274

Weyzig, F. (november 2013). Evaluation issues in financing for development. Analysing effect of Dutch Corporate tax policy on developing countries. P. 64.

275 Lejour, A. (3 februari 2014). The foreign investment effects of tax treaties. Pp. 3 – 4. 276

Baarsma, B. et al. (2014). Brievenbusmaatschappijen. Pp. 143 – 144.

277 De staatssecretaris van Financiën. (25 juni 2012). Uitvoering motie leden Braakhuis en Groot. P. 10 (bijlage). 278

De staatssecretaris van Financiën & de minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. (30 augustus 2013). Kabinetsreactie op SEO-rapport Overige Financiële Instellingen en IBFD-rapport ontwikkelingslanden. Pp. 17 – 18.

Bijlage 14: overzicht standpunten omtrent dienstverleningslichamen expertmeeting

Overzicht standpunten die besproken zijn tijdens de expertmeeting op 12 september 2016 en die betrekking hebben op de (toekomst van) dienstverleningslichamen:

- Eric Kemmeren279 is voorstander van het oorsprongbeginsel. In geval van een rentebetaling aan een doorstroommaatschappij in Nederland sluit dit aan bij de BEPS discussie; belasting moet worden geheven daar waar de toegevoegde waarde wordt gecreëerd. De debiteur oefent de ondernemingsactiviteiten uit en die moeten worden belast. Momenteel is het zo dat op grond van de belastingverdragen het bronland slechts beperkt mag heffen. Volgens Eric Kemmeren moet het volledige recht om belasting te heffen toekomen aan het bronland en moet het heffingsrecht slechts beperkt toekomen aan het land waar aan wordt betaald.280

- De limitation-on-benefits bepaling is beleid geworden van de OESO. Het is daardoor niet voldoende om alleen inwoner te zijn van een land om gebruik te kunnen maken van de voordelen van de belastingverdragen. Als Nederland anti-misbruikbepalingen opneemt in belastingverdragen denkt Eric Kemmeren dat brievenbusmaatschappijen zullen verdwijnen.281

- Ivo Kuipers282 stelt dat Nederland voor een deel al maatregelen heeft genomen. Als de onderneming niet genoeg substance of onvoldoende eigen vermogen heeft, informeert Nederland het bronland. Het bronland kan vervolgens bepalen of de onderneming gerechtigd is tot de voordelen van het belastingverdrag. In dat geval ligt de beslissing bij het bronland.

Eric Kemmeren bespreekt vervolgens de andere benadering, waarin Nederland de brievenbusmaatschappijen de toegang tot belastingverdragen ontzegt. Hierbij moet een uitzondering bestaan indien de kans bestaat dat de brievenbusmaatschappij uitgroeit tot een grotere onderneming met reële activiteiten.283

- Als gevolg van de algemene anti-misbruikbepalingen van de ATAD en BEPS actiepunt 6 voorziet Ivo Kuipers dat pure doorstroommaatschappijen met weinig substance in Nederland grotendeels uit Nederland verdwijnen.284

- Stef van Weeghel285 stelt dat de impact van de ATAD en andere maatregelen die zijn genomen en worden genomen groot zal zijn, omdat de marges om de belastinggrondslag uit te hollen worden verkleind en er een boodschap van die maatregelen uitgaat; de tolerantie voor agressieve tax planning neemt af.286

- Stef van Weeghel denkt dat het bedrijfsleven te weinig doet om het beeld te ontkrachten dat internationale concerns weinig tot geen belasting betalen. Uit diverse onderzoeken blijkt dat dit beeld onjuist is. Het beeld ontstaat door de uitzonderingen. Als de bedrijven hier niet tegen in

279 Eric Kemmeren is fulltime hoogleraar internationale fiscale economie en internationaal belastingrecht aan Tilburg University. Daarnaast is

hij wetenschappelijk adviseur bij Ernst & Young in Nederland. Verder is hij raadsheer-plaatsvervanger bij het hof van Arnhem. Uit zijn position paper blijkt dat de stellingen die hij inneemt berusten op zijn persoonlijke visie als academicus.

280 Tweede Kamer der Staten-Generaal, verslag van een expertmeeting, 6 oktober 2016. Internationaal fiscaal (verdrags)beleid. P. 43.