• No results found

Barrières in de toegang tot rechtshulp

In document Geschilbeslechtingsdelta 2009 (pagina 127-131)

3.5 Barrières bij het inschakelen van deskundigen

3.7.3 Barrières in de toegang tot rechtshulp

Ten slotte proberen we na te gaan of niet-westerse allochtonen en sociaal kwetsbaren meer moeite hebben om rechtshulp te vinden dan anderen. In dat verband is allereerst aan de respondenten gevraagd of zij wellicht overwogen hebben om advies in te winnen, maar vervolgens niet de stap hebben genomen om daadwerkelijk contact te zoeken met de desbetref-fende instantie. 20 van de 77 respondenten in de controlegroep, 26 van de 125 niet-westerse allochtonen en 16 van de 43 sociaal kwetsbaren heb-ben op deze vraag bevestigend geantwoord. Gevraagd naar de redenen waarom men ondanks de overwegingen geen contact heeft gezocht met de instanties in kwestie, wordt door niemand met een beschuldigende vinger naar de instanties gewezen. Dat het probleem eigenhandig is opgelost of zichzelf heeft opgelost, zijn binnen elk van de drie groepen de belangrijk-ste redenen. Als verschil valt hooguit op dat men binnen de groep sociaal kwetsbaren enkele malen de verwachting had dat de betreffende deskun-dige hen niet zou kunnen helpen, en om die reden van contact heeft afge-zien.

Er is ook gevraagd of er wellicht feitelijke pogingen zijn ondernomen om met deskundigen contact te leggen die zonder resultaat zijn gebleven. Binnen de controlegroep maken 6 respondenten gezamenlijk gewag van 6 pogingen die op niets uitliepen. In de groep niet-westerse allochtonen rapporteren 9 respondenten 12 vruchteloze pogingen en binnen de groep sociaal kwetsbaren is 1 poging bekend. Als reden voor het niet tot stand komen van contact worden bij de controlegroep in 2 van de 6 gevallen problemen met de bereikbaarheid en beschikbaarheid van de instanties genoemd. De niet-westerse allochtonen maken iets vaker – in ongeveer de helft van de gevallen – melding van onvoldoende bereikbaarheid en be-schikbaarheid van deskundigen. Van de sociaal kwetsbaren zijn te weinig gevallen bekend om een indruk te kunnen geven.

Dan zijn er nog de passieven en rechtshulpverleners die helemaal geen hulp hebben overwogen. Het relatieve aandeel van deze groep is onder de

sociaal kwetsbaren groot in vergelijking met de controlegroep en de niet-westerse allochtonen. In alle groepen zijn de redenen divers. In ongeveer de helft van de door allochtonen en andere sociaal kwetsbaren genoemde redenen zegt men zelf het probleem te hebben aangepakt, of is het pro-bleem alsnog verdwenen. Binnen de controlegroep is dat aandeel kleiner. Opnieuw wordt niet of nauwelijks gerept over barrières bij de instanties. Vermeldenswaard is nog dat volgens onze gegevens 41,7% van de niet-wes-terse allochtonen en 40,5% van de sociaal kwetsbaren een rechtsbijstand-verzekering heeft, tegen 69,8% in de controlegroep.

3.8 Samenvatting en conclusies

In dit hoofdstuk hebben we de eerste fase van het geschiloplossingstraject onder de loep genomen: nemen betrokkenen contact op met de wederpar-tij en/of benaderen ze deskundige personen en organisaties voor advies en hulp bij het aanpakken van het probleem?

Van de mensen die met een (potentieel) juridisch probleem te maken krij-gen, blijkt uit de huidige meting 6,0% geen enkele actie te ondernemen; dit zijn de ‘passieven’. Een groep van 52,0% wendt zich tot een of meer des-kundige adviseurs, de ‘rechtshulpgebruikers’, terwijl de resterende 42,0% het probleem zelf ter hand neemt, de ‘doe-het-zelvers’. Voordat verdere stappen werden ondernomen, heeft ruim driekwart van het totaal, 76,1%, eerst contact gelegd met de wederpartij.

Er zijn minder passieven en doe-het-zelvers en meer rechtshulpgebruikers dan zes jaar geleden. Het aandeel respondenten dat eerst contact op heeft genomen met de wederpartij is gelijk gebleven.

De gevolgde oplossingsstrategie – passief blijven, doe-het-zelven of rechts-hulp zoeken – blijkt sterker samen te hangen met het type probleem dan met sociale achtergrondkenmerken. Net als in 2003 gaat men met name consumentenproblemen zelf te lijf, terwijl bij problemen in de relatie- en familiesfeer, met gezondheid vanwege werk of ongeluk en op het werk al gauw een beroep op rechtshulp wordt gedaan. Veel belangrijker nog zijn een aantal specifieke kenmerken van het probleem en de respondent: de ernst, de complexiteit en de verwachte opbrengst van het probleem, de aard van de wederpartij en het bezit van een gezinspolis van een rechts-bijstandverzekering. Dat vormt een duidelijke aanwijzing dat rechtzoe-kenden, al was het maar tot op zekere hoogte, de baten en de kosten van de verschillende oplossingsstrategieën tegen elkaar afwegen.

Wanneer we nader kijken naar de overwegingen van de ‘passieven’, zijn verwijzingen naar barrières in de zin van te hoge kosten of een gebrek aan kennis van hoe men het probleem zou kunnen aanpakken net als in 2003 in de minderheid. In de meeste gevallen is het probleem al opgelost, is het de moeite niet (meer) waard of is er niets (meer) aan te doen. Ook bij het inschakelen van deskundigen lijken er geen echte barrières te zijn. Gevraagd waarom ze geen contact hebben gezocht, of wel contact hebben gezocht maar niet tot stand hebben weten te brengen, noemen passieven en doe-het-zelvers slechts relatief weinig redenen die zijn terug te voeren op een gebrekkig functioneren van de instanties zelf. En voor zover ze dat doen, doen ze dat zeker niet vaker dan de rechtshulpgebruikers, die laten zien dat de eventueel aanwezige barrières heel wel overwonnen of omzeild kunnen worden door elders aan te kloppen. Wel lijkt het – in bescheiden mate – voor te komen dat tekortschietende vaardigheden aan de kant van de rechtzoekende het zoeken en tot stand brengen van contact met des-kundigen verhinderen.

Van de 1.161 rechtshulpgebruikers volstaan 583 personen (50,2%) met het raadplegen van één instantie. De overige 578 rechtshulpgebruikers (49,8%) gaan meer adressen langs, waarvan er 215 twee instanties benaderen, 53 drie instanties en 310 in vierde en volgende instantie een persoon of orga-nisatie voor advies of hulp benaderen (respectievelijk 18,5%, 4,6% en 26,7% van het totaal).

De totale intensiteit van het rechtshulpgebruik (het aantal contacten met deskundigen per rechtshulpgebruiker) is in zes jaar toegenomen van 1,73 naar 2,14.

Binnen het rechtshulpgebruik heeft de advocatuur met een marktaandeel van 11,3% de koppositie overgenomen van de vakbond, die het markt-aandeel heeft zien dalen van 11,0% naar 8,6%. Grote groeier is de rechts-bijstandverzekering (van 5,9% naar 10,9%). De Bureaus voor Rechtshulp en het Juridisch Loket (dat in 2005/6 de Bureaus heeft vervangen) komen samen tot 8,6%. Via doorverwijzing en ‘shopping’ weten hulpzoekers net als bij de vorige meting hun weg te vinden in het aanbod. Hun oordeel over de verleende rechtsbijstand is over de hele linie positief tot zeer positief, zij het iets onder het niveau van de vorige meting.

De niet-westerse allochtonen en sociaal kwetsbaren, die aan de hand van aanvullend face-to-face onderzoek zijn bevraagd, laten geen opvallend grote afwijkingen zien ten opzichte van de bevindingen voor de gemiddel-de Negemiddel-derlangemiddel-der. Ze maken in ongeveer gemiddel-dezelfgemiddel-de mate gebruik van rechts-hulp, en hun gemiddelde oordeel over de verstrekte adviezen en hulp is zeker zo positief. Populairste instantie bij de niet-westerse allochtonen is de advocatuur, gevolgd door de politie en het maatschappelijk werk. Voor de groep van sociaal kwetsbaren lijkt de politie het belangrijkste adres, op

enige afstand gevolgd door de vakbond. Wat betreft mogelijke barrières in de toegang tot rechtshulp laat het face-to-face onderzoek geen andere re-sultaten zien dan het internetonderzoek.

In dit hoofdstuk gaan we verder met de behandeling van de tweede onder-zoeksvraag: in welke mate worden bij (potentieel) juridische problemen gerechtelijke dan wel buitengerechtelijke oplossingsstrategieën aange-wend en welke omstandigheden beïnvloeden de keuze?

In hoofdstuk 3 hebben we ons beziggehouden met de eerste fase van het oplossingstraject – de aanloop. Gaan de mensen een juridisch probleem te lijf? En zo ja, doen ze dat op eigen kracht, of wenden ze zich voor advies en bijstand tot deskundigen? In dit hoofdstuk nemen we het vervolg van het oplossingstraject onder de loep – de afloop. Komen partijen in onderling overleg tot overeenstemming? Doen ze daarbij een beroep op mediation? Of laten ze een derde een beslissing nemen?

Het hoofdstuk is als volgt ingedeeld. In paragraaf 4.1 presenteren we eerst een totaalplaatje. Daarna besteden we in de paragrafen 4.2 en 4.3 achter-eenvolgens aandacht aan het bereiken van overeenstemming en aan het verloop van officiële procedures. In paragraaf 4.4 brengen we de patronen in de afloop in kaart. We kijken of er een verband is tussen de afloop en de manier waarop het probleem in de aanloop is aangepakt. We bekijken ook in hoeverre de afloop varieert met kenmerken van het probleem enerzijds en van de respondent anderzijds.

In paragraaf 4.5 vergelijken we de resultaten over de periode 2004-2008 met de bevindingen van de Geschilbeslechtingsdelta 2003. Die hadden betrekking op de periode 1998-2002.

In paragraaf 4.6 bespreken we de resultaten van het face-to-face onderzoek. Tot slot geven we in paragraaf 4.7 een samenvatting.

In document Geschilbeslechtingsdelta 2009 (pagina 127-131)