• No results found

Analyse toets leesvaardigheid en argumentatie 5 vwo

De 5 vwo-klas bestaat uit 23 leerlingen. Zij hebben in januari 2019 de toets leesvaardigheid en argumentatie gemaakt. 4 leerlingen hebben een onvoldoende gehaald voor de toets en het gemiddelde was een 6,17.

De toets leesvaardigheid en argumentatie bestaat uit 2 teksten en 1 tekstfragment. Er waren in totaal 31 vragen en er konden in totaal kunnen er 46 punten gehaald worden. Minstens 5 van de 31 vragen zouden juist beantwoord kunnen worden met behulp van het juist interpreteren van signaalwoorden. Voor 3 van de 5 vragen geldt echter dat dit speculatief is, omdat ik niet heb kunnen achterhalen wat de exacte reden is voor het fout of goed

beantwoorden van de vraag. De 5 vragen worden in deze analyse getoond. Het gaat hier om vragen over signaalwoorden, functies van alinea’s, tekstverbanden en argumenten bij standpunten.

In de toets zijn er twee vragen die letterlijk gaan over het tekstverband tussen verschillende alinea’s: vraag 9 (welk tekstverband is er tussen alinea 4 en 5) en vraag 10 (aan welk signaalwoord herken je het tekstverband uit vraag 9). Vraag 9 werd door 3 leerlingen fout beantwoord, vraag 10 door één leerling. Dit is geen slecht resultaat. Bij de analyse gaat het mij echter ook om de vragen die de leerlingen indirect vragen naar het verband tussen zinnen of stukken tekst, zoals argumentatievragen en vragen over functies van alinea’s.

Een voorbeeld van zo’n indirecte vraag is vraag 4: ‘Met welke alinea begint deel 2 Altijd al weinig verschil​?’ Je kunt kiezen uit alinea 5, 6, 7 of 8. Het goede antwoord is alinea 7. 57 procent van de leerlingen heeft deze vraag fout beantwoord: 7 leerlingen hebben gekozen voor alinea 6, 6 leerlingen voor alinea 8. Het goede antwoord kan gevonden worden door te kijken naar de signaalwoorden die een opsommend en concluderend verband

aangeven en die in de tekst paars gekleurd zijn. Na de opsommende signaalwoorden, die dus een verband tussen alinea’s aangeven, volgt een alinea met als conclusie (zie signaalwoord ‘dus’) een zin die overeenkomt met het kopje ​Altijd al weinig verschil​.

​[4] ​Zo’n​ verdwijnend sekseverschil werd in augustus 2013 gevonden door psycholoog Catherine Cross van de Schotse St Andrews-universiteit. Van de eigenschap die psychologen ​sensation seeking​ noemen – het opzoeken van nieuwe, spannende ervaringen – werd altijd gedacht dat het een echte manneneigenschap was. In de prehistorie waren het immers de kerels die ver van huis gingen om te jagen en te ontdekken. Maar Cross komt tot een andere conclusie: mannen zeggen wel dat ze die sensationseekingbehoefte​ meer hebben dan vrouwen, maar als je naar hun gedrag kijkt, blijkt dat het sekseverschil in daadwerkelijke avontuurlijkheid al jaren kleiner wordt.

[5] Nog zo’n​ verdwijnend verschil: de wiskundevoorsprong van jongens. In 1974 waren de jongens duidelijk beter in wiskunde dan de meiden – naar men dacht een logisch gevolg van een oertijd waarin de mannen tijdens het speren gooien naar loslopend wild meer ruimtelijk en wiskundig inzicht nodig hadden. In 1990 vond psycholoog Janet Shibley Hyde van de Universiteit van Wisconsin-Madison echter nog maar een klein verschil tussen de seksen. In de jaren daarna slonk dit verschil verder en in 2008 concludeerde Hyde in een nieuw overzichtsartikel dat het helemaal verdwenen was. Alleen onder de echte wiskunde-uitblinkers zaten nog meer jongens dan meisjes. Zelfs dat effect is anno 2014 niet meer algemeen geldig. Onder

Amerikaanse tieners van Aziatische of Afrikaanse afkomst is er bijvoorbeeld geen seksekloof bij de bollebozen.

[6] Daar bleef het niet bij​. In de afgelopen acht jaar bleek dat mannen en vrouwen op allerlei gebieden meer gelijk dan verschillend zijn: leiderschap, assertiviteit,

competitiviteit, rationeel denken, zorgzaamheid en empathie, verbale agressie. Vrouwen bleken niet emotioneler te zijn dan mannen, niet méér te praten en ook niet beter te kunnen multitasken. Ook wat betreft karaktereigenschappen en seksualiteit bleken heren en dames allerminst van twee verschillende planeten te komen, concludeerden onderzoekers van de Universiteit van Rochester.

[7] Volgens Hyde is het logisch dat de seksen niet zo verschillend zijn. Mensen hebben 23 paar chromosomen, merkt ze op, en daarvan is er slechts één anders bij mannen dan bij vrouwen. Bovendien maakt het evolutionaire proces van natuurlijke selectie geen sekseonderscheid: in de strijd om het voortbestaan komen mannen en vrouwen ruwweg dezelfde uitdagingen tegen, dus​ zijn ze in de loop der eeuwen steeds meer op elkaar gaan lijken.

Een ander voorbeeld is vraag 7: ‘Welke functie heeft alinea 3? Kies één van de

functiewoorden: alternatief, bewijs, constatering, definitie, nuancering, stelling, toelichting, verklaring, voorbeeld, voorwaarde.’ 70 procent van de leerlingen heeft de vraag verkeerd beantwoord. Het goede antwoord is een constatering. Een constatering is een verklaring van

een verschijnsel en daar past een redengevend/verklarend signaalwoord bij. Een voorbeeld hiervan is ‘dat blijkt uit’ en dit signaalwoord is terug te vinden in de tekst:

[2] Wetenschappers hebben lang gedacht dat deze speelgoedtechnische seksekloof een natuurlijk verschil tussen jongens en meisjes reflecteert. Zo schreef neurobioloog Dick Swaab in 2010 in zijn bestseller ​Wij zijn ons brein

[3] Dat was althans de theorie. Maar het onderzoek naar mannen en vrouwen heeft de afgelopen jaren een verrassende wending genomen. Biologie is niet meer zo bepalend als het ooit leek. Er komt steeds meer oog voor de individuele verschillen tussen mannen onderling en vrouwen onderling. Verder​ ​blijkt uit nieuw en beter

onderzoek​ dat veel verschillen tussen mannen en vrouwen langzaam maar zeker aan het verdwijnen zijn.

Door het opsommende signaalwoord ‘verder’ en het verklarende signaalwoord ‘blijkt uit’ kan worden vastgesteld dat er in deze alinea 2 constateringen staan. Dit was voor leerlingen echter moeilijk. Er staat bijvoorbeeld ook het tegenstellende signaalwoord ‘maar’ in waardoor leerlingen misschien eerder zouden kiezen voor een alternatief of een nuancering. Dit blijkt inderdaad zo te zijn. 4 leerlingen hebben gekozen voor ‘alternatief’ en 5 leerlingen voor ‘nuancering’. Daarnaast hebben 3 leerlingen gekozen voor ‘stelling’, 2 voor ‘bewijs’ en 3 voor ‘toelichting’. Hieruit zou opgemaakt kunnen worden dat leerlingen wel hebben geprobeerd om door middel van signaalwoorden het juiste antwoord te vinden, maar de signaalwoorden niet op de juiste manier hebben geïnterpreteerd. Het zou echter ook kunnen betekenen dat zij niet weten wat de functiewoorden betekenen.

Het laatste voorbeeld dat ik noem, is vraag 30. 61 procent van de leerlingen heeft deze vraag niet goed beantwoord. De vraag luidt als volgt: ‘‘Nederland als natiestaat is niet meer het relevante kader voor de economische en culturele hogere middenklasse’ (alinea 4). Bij welk standpunt is dit een argument?’ Het goede antwoord kan gevonden worden door het concluderende ‘dus’ op de goede manier te interpreteren:

[4] Globalisering en europeanisering zijn oorzaken van de groei van tweetalig onderwijs. Nederland als natiestaat is niet meer het relevante kader voor de

economische en culturele hogere middenklasse en de Nederlandse taal is dus​ voor hen onbelangrijker geworden. Op zich valt er door Nederland tegen globalisering en europeanisering niet zoveel uit te richten. Wij zijn een te klein land en te afhankelijk van het buitenland voor onze welvaart. Ook als de EU uiteen zou vallen of Nederland de Unie zou verlaten, zou dat de machtspositie van Nederland niet veranderen. Het belang van het Nederlands zou dan zeker niet toenemen.

12 leerlingen hebben echter de zin ‘globalisering en europeanisering zijn oorzaken van de groei van tweetalig onderwijs’ als antwoord gegeven. Hieruit kan je opmaken dat ze of volledig over het signaalwoord ‘dus’ heen hebben gelezen en ervan uit zijn gegaan dat een

Bijlage 7: Opzet expertinterview ontwerphypothese