• No results found

Analyse onderzoeksdata kenniscreatie

Verandering Ontwerp

Hoofdstuk 6: Empirie, bevindingen en resultaten

6.6 Hoe wordt door B&C kennis verkregen?

6.6.4 Analyse onderzoeksdata kenniscreatie

De verschillende voorwaarden heb ik uiteengerafeld en verwoord in een paar vragen. Deze vragenlijst heb ik voorgelegd aan de drie personen die tezamen het huidige ontwikkelteam van 6HCF vormen in de vergevorderde fase. Het ontwikkelteam dat bij mijn vorige onderzoek geanalyseerd werd telde zes mensen. Drie personen echter zijn in deze vergevorderde fase van het ontwikkelproces niet meer direct betrokken en bekleden een meer uitvoerende functie. Deze personen hebben zelf te kennen gegeven niet langer relevant te zijn voor de door mij gestelde onderzoeksvragen. Aangezien mijn onderzoeksvragen betrekking hebben op kenniscreatie processen binnen productontwikkeling heb ik besloten het huidige ontwikkelteam te ondervragen en niet de mensen met de louter uitvoerende taken.

Per dimensie heb ik verschillende vragen opgesteld om te onderzoeken in hoeverre er door B&C voldaan wordt aan de voorwaarden. De respondenten hadden wederom, net als in het onderzoek van de Sustainability Code, de mogelijkheid antwoorden te formuleren op een schaal van 1 t/m 6, respectievelijk oneens/nooit tot eens/altijd. De vragenlijsten heb ik persoonlijk afgenomen, omdat ik zo onduidelijkheden kon voorkomen en eventueel kon doorvragen over bepaalde onderwerpen. Om de verkregen onderzoeksdata, zie Bijlage 11, zinvol te kunnen representeren heb ik ook hier de gemiddelden en de standaarddeviaties berekend. Net als bij de gegevens van Sustainability Code (McElroy, 2004) zijn deze

gegevens van een ordinaal meetniveau en kunnen er van de gegevens geen kwantitatieve analyses gemaakt worden.

Hieronder is de grafiek van kenniscreatie tijdens het ontwikkelproces van 6HCF bij B&C weergegeven en daaronder de tabellen met de gemiddelden en standaarddeviaties. De scores zijn tot stand gekomen door de scores van de bijbehorende subvragen bij elkaar op te tellen en te middelen. Het kan hierdoor dus zijn dat er op sommige subvragen erg laag gescoord is terwijl dit niet uit de grafiek blijkt, zie voor de exacte gegevens Bijlage 11. In de analyse van deze gegevens behandel ik de voorwaarden per gemiddelde maar kijk ik ook naar de verschillende subvragen per voorwaarde.

Kenniscreatie bij B&C

0 1 2 3 4 5 6 Del en/ refle ctie Cre atie Col legi ale co nsu ltatie Gro ep sle ren Indi vidu eel l ere n Ext erne ve rbin din g HR M Voorwaarden kenniscreatie G e m id d e ld e s c o re Figuur 22: Kenniscreatie.

Gemiddelden, (Standaard deviaties) Kennis creatie Factoren Vragen Delen/ Reflectie Creatie Collegiale consultatie Groeps leren Individueel leren Externe Verbinding/ Acquisitie HRM 1 3,33 (1) 5 (0) 3,33 (1,25) 4,66 (0,47) 3 (2,16) 2 (0,82) 2,33 (0,47) 2 4 (0,82) 4,66 (0,47) 4,33 (1) 4 (0,82) 2 (0) 4,33 (0,47) 3,66 (1,25) 3 2,66 (1,7) 1,66 (0,47) --- 3,33 (1) 4,33 (0,47) 4 (0,82) 2,33 (0,47) 4 5,33 (0,47) 1,33 (0,47) --- --- --- 3,33 (1,7) --- 5 3,33 (1,25) --- --- --- --- --- --- 6 4 (1,25) --- --- --- --- --- --- Totaal Gem. 3,77 (1,08) 3.17 (0,35) 3,83 (1,13) 4 (0,76) 3,11 (0,88) 3,42 (0,95) 2,77 (0.73)

Uit de grafiek en tabellen valt meteen op dat er op de dimensie HRM gemiddeld laag gescoord is, 2,77, en op de dimensie Groepsleren gemiddeld redelijk tot hoog, een 4, gescoord is. Ik zal in deze analyse beginnen met het behandelen van deze twee dimensies omdat deze het meest in het oog springen. Vervolgens zal ik de dimensies behandelen in de volgorde waarin ze ook in de grafiek zijn weergegeven. Ook valt op dat 4 van de 7 voorwaarden van kenniscreatie onder het middenpunt van de schaal scoren en dat er over het algemeen door B&C nog veel te verbeteren valt op het punt van kenniscreatie.

HRM

Om te kijken hoe B&C op deze voorwaarde scoort heb ik het ontwikkelteam drie vragen voorgelegd. Aan deze voorwaarde is door B&C in onvoldoende mate voldaan en scoorde hier een gemiddelde van 2,77.

De eerste stelling luidde als volgt: U wordt aangemoedigd uw kennispeil up to date te houden door het volgen van trainingen en cursussen.

De respondenten antwoordden alle drie met een score lager dan 3,5, gemiddeld 2,33, en vonden dus dat zij niet aangemoedigd worden om hun kennispeil up tot date te houden door het volgen van trainingen en cursussen. Vanuit het management wordt er niet of nauwelijks op aangestuurd om trainingen en cursussen te volgen. Uit de gesprekken met de respondenten bleek dat er wel enige ruimte is in de vorm van geld, maar dat het initiatief voor een curus vanuit de medewerkers zelf moet komen. Het management zou hier een actievere rol in kunnen en moeten spelen.

De tweede stelling die ik voorgelegd heb om te bepalen in hoeverre B&C voldoet aan de dimensie HRM, luidde als volgt: Waar in de organisatie bepaalde kennis aanwezig is, is op één of andere manier intern in kaart gebracht.

Twee van de drie respondenten waren het met deze stelling eens. Gemiddeld werd er een 3,66 gescoord op deze stelling. Met een standaarddeviatie van 1,25 bleken de meningen verdeeld. Uit de gesprekken tijdens de interviews bleek dat er wel iets dergelijks ooit eens in kaart was gebracht maar dat er weinig gebruik van gemaakt wordt. Hoewel het antwoord op de vraag lichtelijk positief is, 3,66, is de werkelijkheid van negatieve invloed op de kenniscreatie, het wordt immers niet gebruikt. Hier wordt de waarde duidelijk van het analyseren per subvraag en niet per dimensie. Hetgeen er intern in kaart is gebracht wordt vrijwel niet gebruikt en is ook niet up to date en ook niet van positieve invloed op de kenniscreatie binnen B&C.

De derde stelling van deze voorwaarde luidde: Kennis van vertrekkende medewerkers wordt vastgelegd en overgedragen op de opvolgers.

Net als op de eerste stelling waren de respondenten het niet eens met de stelling gaven een score van onder de 3,5, gemiddeld 2,33, hetgeen van negatieve invloed is op de kenniscreatie. Kennis van vertrekkende medewerkers wordt dus niet of nauwelijks vastgelegd en overgedragen aan de opvolgers. Dit hangt samen met het feit dat er in de gehele organisatie weinig gedocumenteerd wordt. Omdat het nog een relatief jonge en kleine organisatie is en zich voornamelijk bezig houdt met het leveren van computers en de bijbehorende onderdelen, ziet men over het algemeen het nut hier niet van in. Dit is echter aan het verschuiven en B&C wil zich, naast het leveren van hardware, meer gaan richten op het leveren van diensten. B&C houdt zich momenteel bezig met verschillende groeiopties, overnames, fusies en wil in de nabije toekomst flink gaan groeien. Het zal dus steeds belangrijker worden om meer te gaan documenteren. Op deze manier wordt het ook makkelijker om kennis van vertrekkende werknemers vast te leggen en over te dragen. Natuurlijk kan niet alle kennis worden vastgelegd en zal de sensorische kennis bijvoorbeeld door inwerken overgedragen moeten worden, maar dat wat vastgelegd kan worden moet ook vastgelegd worden en dit is nu niet het geval.

Groepsleren

Om te bepalen in hoeverre er aan de vierde voorwaarde, groepsleren, wordt voldaan heb ik een drietal vragen opgesteld. Aan deze voorwaarde is in voldoende mate voldaan en scoorde een gemiddelde van 4.

De eerste vraag van deze voorwaarde luidde als volgt: Regelt u om een probleem op te lossen een kort overleg met collega’s?

Alle drie de respondenten gaven op deze vraag een score van boven de 3,5, gemiddeld een 4,66 en waren het dus in hoge mate eens met de stelling. De respondenten regelen dus vaak een kort overleg met collega’s om een probleem op te lossen. Dit is een eigenschap die de kenniscreatie ten goede komt.

De tweede vraag behorende bij deze voorwaarde was: Worden fouten, indien gemaakt, en ervaringen gezamenlijk besproken?

Ook deze vraag werd met positieve scores beantwoord door de respondenten en resulteerde in een gemiddelde van 4. Zij bespreken over het algemeen gemaakte fouten en ervaringen gezamenlijk. De communicatie binnen het ontwikkelteam lijkt redelijk te zijn hoewel het zeker beter kan. Het spreekt bijna voor zich dat een goede communicatie een positieve uitwerking heeft op de kenniscreatie. Het gezamenlijk bespreken van ervaringen en fouten zorgt ervoor dat kennis verspreid wordt en dat eventuele tekortkomingen in de kennis aan het licht komen.

Vraag drie luidde: Vinden er groepsbijeenkomsten plaats waarin besproken wordt wat er beter kan?

Op deze vraag waren de antwoorden over het algemeen niet erg positief ten opzicht van kenniscreatie en werd er onvoldoende gescoord met een gemiddelde van 3,33. Twee respondenten gaven een score van boven de 3,5, één respondent gaf een score onder de 3,5. Op deze subvraag is dus niet positief gescoord. Er vinden dus te weinig groepsbijeenkomsten plaats waarin besproken wordt wat er beter kan.

Kennisdelen/reflectie

Om de voorwaarde kennis delen en reflectie te onderzoeken heb ik zes vragen opgesteld die terug zijn te vinden in Bijlage 10. Aan deze voorwaarde is in voldoende mate voldaan en scoorde een gemiddelde van 3,77.

De eerste vraag luidde: Wordt er tijdens het ontwikkelproces van 6HCF systematisch geëvalueerd?

Twee respondenten gaven een 4 en één respondent gaf een 2, gemiddelde van 3,33. Over het algemeen wordt er dus licht negatief gescoord op deze vraag en wordt er tijdens het ontwikkelproces niet genoeg systematisch geëvalueerd. Op zowel organisatieniveau ,zie onderzoek Sustainability Code blz 46, als op product ontwikkelniveau, lijkt er niet erg veel gebruik te worden gemaakt van evalueren. De respondenten struikelden vaak over het woord systematisch in de vraagstelling. Uit de gesprekken bleek dat het evalueren wel af en toe gebeurde maar dat er geen structuur in zat.

De tweede vraag luidde: Zijn er tijdens het ontwikkelproces van 6HCF belemmeringen voor het uitwisselen van kennis?

Door de drie respondenten werden respectievelijk een 3, 4 en een 5 gegeven, gemiddelde van 4. De respondenten zijn het over het algemeen eens dat er belemmeringen zijn voor het uitwisselen van kennis in het ontwikkelproces van 6HCF. Om erachter te komen waar deze belemmeringen eventueel zouden kunnen liggen heb ik de volgende drie subvragen gesteld.

De vragen 3, 4, en 5 zijn subvragen van vraag 2 en gaan dieper in op het soort belemmering voor de uitwisseling van kennis. Subvraag drie richt zich op: belemmeringen door onduidelijkheid over de plaats/persoon waar de kennis zich bevindt. Hier gaven de respondenten scores van 1, 2 en een 5, gemiddelde van 2,66. Twee respondenten zijn het niet eens met de stelling en vind het dus duidelijk waar de kennis zich bevindt. De ander is het wel eens met de stelling en is dus van mening dat het wel onduidelijk is waar de kennis aanwezig is.

Subvraag 4 richt zich op belemmeringen bij het uitwisselen van kennis doordat er weinig tijd is. De respondenten gaven de scores 5, 5 en 6, een gemiddelde van 5,33. De respondenten zijn het dus in hoge mate eens met stelling en vinden dat er te weinig tijd is om kennis uit te wisselen. Een ontwikkelproces is voor een groot deel kennisuitwisseling. Zoals eerder al gezegd in dit onderzoek, is er voor het ontwikkelen van nieuwe producten nog weinig tijd beschikbaar, de prioriteit ligt er niet. Omdat de prioriteit niet bij het ontwikkelen van nieuwe producten ligt maar meer bij de dagelijkse werkzaamheden is er ook weinig tijd om kennis uit te wisselen.

Subvraag 5 richt zich op belemmeringen bij het uitwisselen van kennis omdat kennis door zijn aard moeilijk uit te wisselen is. De scores waren 2, 3 en 5, gemiddelde van 3,33. De respondenten waren het over het algemeen lichtelijk oneens met de stelling en vonden de aard van kennis niet een directe belemmering.

De laatste vraag, vraag 6, luidde: Legt u tijdens het ontwikkelproces nieuwe kennis vast om het zo toegankelijk te maken voor anderen? De scores waren een 2 en twee keer een 5, gemiddelde van 4. De standaarddeviatie van 1,25 geeft dit verschil in mening weer en laat zien dat het gemiddelde van een 4 nader bekeken moet worden. Eén respondent gaf een 2 een was het dus niet eens met de vraag. Hoewel er door sommige al wel kennis wordt vastgelegd tijdens het ontwikkelproces, kan en moet dit beter om de kenniscreatie te bevorderen.

Kenniscreatie

De voorwaarde kenniscreatie heb ik onderzocht door de leden van het ontwikkelteam elke vier vragen te stellen. Aan deze voorwaarde is in onvoldoende mate voldaan met een gemiddelde van 3,17.

De eerste stelling die ik de leden voorgelegd heb was: U ontwikkelt nieuwe ideeën. Op deze stelling antwoordde de respondenten alle drie met een score van 5. Er worden door het ontwikkelteam dus voldoende ideeën ontwikkeld.

De tweede stelling luidde: U krijgt de tijd, wordt aangemoedigd, om iets nieuws te bedenken. Er werden twee scores van 5 gegeven en één van 4, gemiddeld een 4,66. Er is dus ook voldoende tijd voor de leden van het team om zelf ideeën te ontwikkelen.

De derde stelling in dit kader was als volgt: Er is een actief ideeënprogramma waardoor gestimuleerd wordt nieuwe producten, zoals 6HCF, te ontwikkelen. De respondenten gaven twee keer een score van 2 en één keer een score van 1, gemiddelde van 1,66. Er lijkt dus geen sprake te zijn van een dergelijk ideeënprogramma. Het ontwikkelteam ontwikkelt ideeën, maar andere werknemers worden nauwelijks gezien als bron voor het ontwikkelen van nieuwe ideeën.

De laatste stelling om te bepalen in hoeverre er voldaan wordt aan de voorwaarde kenniscreatie luidde: Er is een goed werkend systeem, proces, waarmee kennis kan worden gemeten. Twee keer werd een score van 1 gegeven en één keer een score van 2, gemiddeld en 1,33. Er lijkt dus geen meetsysteem aanwezig te zijn. Om kennisprocessen, zoals ook het ontwikkelproces van 6HCF, te kunnen managen moet je ook kunnen bijhouden, meten hoeveel kennis er ontwikkeld is. Zonder meetsysteem is dit niet mogelijk.

Collegiale consultatie

Om te kunnen bepalen in hoeverre er door B&C voldaan wordt aan de voorwaarde collegiale consultatie heb ik de mensen van het ontwikkelteam twee vragen voorgelegd. Aan deze voorwaarde wordt in redelijke mate voldaan en scoorde een gemiddelde van 3,83.

De eerste vraag was als volgt: Raadpleegt u tijdens het ontwikkelproces van 6HCF als eerste uw collega’s als u bepaalde kennis nodig heeft? De respondenten gaven scores van 2, 3 en een 5, hetgeen resulteerde in een gemiddelde van 3,33. De standaarddeviatie van 1,25 geeft ook al aan dat de meningen verdeeld zijn. De respondenten die niet vaak hun collega’s als eerste raadpleegden tijdens het ontwikkelproces, zeiden internet te gebruiken vanwege de specifieke kennis en informatie die ze soms nodig hadden. Omdat de directe collega’s vaak niet over deze specifieke kennis beschikken, is de keuze om collega’s niet te raadplegen niet van negatieve invloed op de kenniscreatie. Mochten ze het vermoeden hebben dat collega’s hen wel kunnen helpen dan zouden ze deze namelijk wel als eerste raadplegen.

De tweede vraag die ik het ontwikkelteam voorgelegd heb was: Helpt u tijdens het ontwikkelproces van 6HCF uw collega’s bij het oplossen van problemen? Als antwoord gaven de respondenten twee keer een 5 en één keer een 3, een 4,33 gemiddeld. Het ontwikkelteam helpt collega’s over het algemeen dus vaak bij het oplossen van een probleem. Dit draagt positief bij aan de kenniscreatie tijdens het ontwikkelproces omdat er op deze manier kennis wordt overgedragen tussen de medewerkers onderling.

Individueel leren

De voorwaarde Individueel leren heb ik onderzocht door het voorleggen van drie stellingen. Met een gemiddelde van 3,11 wordt er in onvoldoende mate voldaan aan deze voorwaarde. De eerste stelling om deze voorwaarde te onderzoeken was als volgt: U volgt een vakgerelateerde opleiding, cursus of training. Ik ontving de antwoorden 1, 2 en 6. Twee van de drie mensen van het ontwikkelteam volgen dus niet, niet vaak, een training of opleiding, één persoon binnen het ontwikkelteam wel.

De tweede stelling luidde: U gaat geregeld naar een congres, beurs of conferentie. Alle drie de respondenten gaven een score van 2 op deze vraag. Niemand binnen het ontwikkelteam gaat dus regelmatig naar een beurs, congres of conferentie. Beurzen en congressen zijn vaak plaatsen waar de nieuwste producten aan het publiek worden getoond en waar gesproken wordt over nieuwe trends en productiemethoden, kortom plaatsen om te leren.

De derde en laatste stelling die ik het ontwikkelteam heb voorgelegd was: Het is belangrijk om continu mijn kennispeil te verhogen. De scores die ik ontving waren twee keer een 4 en één keer een 5. De mensen van het ontwikkelteam vinden het met een gemiddelde van 4,33 dus belangrijk om hun kennispeil continu te verhogen.

Extern gerichte verbinding

De laatste voorwaarde die Van Muijen en Rommes (in Rommes, 2004) stellen, de extern gerichte verbinding, heb ik onderzocht door het ontwikkelteam vier vragen en stellingen te stellen. Met een gemiddelde score van 3,42 is er aan deze voorwaarde in onvoldoende mate voldaan.

De eerste stelling die ik het ontwikkelteam voorgelegd heb om te bepalen in hoeverre er aan deze voorwaarde werd voldaan was: Tijdens het ontwikkelproces van 6HCF heeft u overleg met vakgenoten van andere organisaties. De respondenten gaven lage scores van 1, 2 en een

3. Er vindt tijdens het ontwikkelproces van 6HCF dus weinig overleg plaats met vakgenoten van andere organisaties. Vakgenoten van andere organisaties hebben geleerd van andere fouten en andere ervaringen. Deze kennis zou van waarde kunnen zijn voor het ontwikkelproces van 6HCF en ontwikkelprocessen in het algemeen.

De tweede vraag in dit kader luidde: Maakt u tijdens het ontwikkelproces van 6HCF gebruik van de kennis van universiteiten of andere kennisinstellingen? De respondenten antwoordden op deze vraag met twee scores van 4 en één van 5. Het ontwikkelteam maakt tijdens het ontwikkelproces van 6HCF dus regelmatig gebruik van de kennis van universiteiten of andere kennisinstellingen. Zo worden er regelmatig stagiaires ingezet om hun kennis in de praktijk te brengen en B&C hiermee te helpen problemen of vragen op te lossen.

Vraag drie die ik voorgelegd heb was: Ziet u tijdens het ontwikkelproces van 6HCF klanten als kennisbron en benut u deze? De scores die de respondenten gaven waren respectievelijk een 3, 4 en een 5. Tijdens het ontwikkelproces van 6HCF worden klanten regelmatig gezien en benut als kennisbron.

De vierde en laatste vraag om te bepalen in hoeverre er aan de voorwaarde externe verbinding, wordt voldaan luidde: Kijkt u systematisch naar de werkwijze van concurrenten om kennis te verwerven? De antwoorden op deze vraag waren een 1, 4 en een 5. Twee van de drie mensen van het ontwikkelteam kijken dus systematisch naar de werkwijze van concurrenten om kennis te verwerven. Door systematisch naar de werkwijze van concurrenten te kijken, benchmarking (zie ook §4.12 op blz. 25), kunnen er voordelen voor B&C aan het licht komen die nu nog niet gerealiseerd zijn.