• No results found

Hij behandelt het meest besproken tijdperk zijns levens, zijn tweeëndertigste jaar. Hij vraagt Simplicianus om raad en hoort van hem de bekeringsgeschiedenis van Victorinus. Ponticianus verhaalt hem de bekering van Antonius en van twee jonge mannen. Na een hevige strijd tussen vlees en ziel komt hij tot verandering, verbreekt de banden van de begeerte en bekeert zich geheel tot God.

I Hij raadpleegt Simplicianus, een bejaard dienstknecht Gods.

1. Mijn God, laat mij dankbaar Uw barmhartigheden jegens mij gedenken en ze U belijden. Laat mijn beenderen doordrongen worden van Uw liefde en zeggen: "Heere, wie is U Gelijk?gij {1}

hebt mijn banden losgemaakt: ik zal U offeren een offerande van het lof. {2} Hoe Gij ze verbroken hebt, zal ik vertellen, en allen, die U aanbidden, zullen, wanneer ze het horen, zeggen:

"Geloofd zij de Heere in de hemel en op de aarde; groot en wonderbaar is zijn naam. "Uw woorden waren blijven hangen in mijn binnenste, en aan alle zijden werd ik door U omschanst.

Omtrent Uw eeuwig leven had ik zekerheid, ofschoon ik het zag in een duistere rede en als door een spiegel; { 3} maar toch was iedere twijfel aan een onverderfelijk Wezen en daaraan, dat van dit Wezen alle andere wezens hun bestaan hebben, van me genomen, en ik begeerde niet grotere zekerheid omtrent U, maar grotere standvastigheid in U. Maar omtrent mijn aardse leven was alles nog in weifeling en mijn hart moest gereinigd worden van de ouden zuurdesem; {4} wel behaagde mij de weg zelf, de Zaligmaker, maar ik had nog geen lust door de engten van die weg te gaan. En Gij gaf mij in de geest en het scheen goed in mijn ogen mij naar Simplicianus te begeven, die mij een goed dienstknecht van U scheen en in wie Uw genade uitblonk. Ik had ook gehoord, dat hij van zijn jeugd af in algehele toewijding aan U leefde; toen echter was hij reeds een oude man en het scheen mij, dat hij in zijn lange leven bij zo uitnemende ijver om Uw wegen te volgen veel ervaren en veel geleerd had: en inderdaad was dat zo. En uit die schat van ervaringen wilde ik, dat hij, wanneer ik hem mijn moeilijkheden meedeelde, zou putten om mij te zeggen, op welke wijze iemand, die er zo aan toe was als ik, er toe kon komen om in Uw weg te wandelen.

2. Want ik zag de kerk gevuld en de een ging deze weg, de ander die. Maar mij mishaagden mijn wereldlijke bezigheden en zij waren mij tot een grote last, daar niet meer, zoals vroeger, mijn begeerten mij aanvuurden, door hoop op eer en geld, om die zo zware slavernij te dragen. Want in die dingen schepte ik geen behagen meer in vergelijking met Uw liefelijkheid en het sieraad van Uw huis, dat ik beminde, {5} maar ik was nog met sterke banden gebonden aan de vrouw, en de apostel weerhield mij niet te huwen, ofschoon hij mij aanspoorde tot iets beters en het liefst wilde, dat alle mensen waren, gelijk hij zelf was. {6} Maar ik was zwakker en koos een zachtere plaats, en wegens dat ééne gedroeg ik mij ook in de andere dingen traag en kwijnde weg door verslappende zorgen, omdat ik ook in de andere dingen, die ik niet wilde ondergaan, genoopt werd mij te schikken ter wille van het echtelijk leven, waaraan ik mij gebonden had en verslaafd was. Ik had gehoord uit de mond van de Waarheid, dat er gesneden zijn, die zichzelf gesneden hebben om het Koninkrijk van de hemelen; maar zo zegt hij, die dit vatten kan, vatte het.{7} IJdel zijn gewis alle mensen, die geen kennis Gods hebben, en uit de goede dingen, die gezien worden, Hem niet kunnen vinden, die is. {8} Maar ik was niet meer in die ijdelheid; ik was haar te boven gekomen en door de getuigenis van de gehele schepping had ik U, onze Schepper, gevonden en

Uw Woord, dat bij U, God, is en met U één God is, door dat Gij alles geschapen hebt. En er is nog een andere soort van goddeloze, die, God kennende, Hem als God niet hebben verheerlijkt of gedankt. {9} Ook hiertoe was ik vervallen, maar Uw rechterhand heeft mij ondersteund {10}

en Gij voerde mij vandaar weg en bracht mij, waar ik genezen kon, want Gij hebt tot de mens gezegd: "Zie de vreze van de Heer is de wijsheid" {11} en: "wil niet wijs schijnen," {12} want zich uitgevende voor wijzen, zijn zij dwaas geworden.{13} En ik had reeds de schone parels gevonden en ik had alles moeten verkopen, wat ik had, om haar te kopen {14} - maar ik aarzelde.

{1} Ps 35:10.

{2} Ps 116:16,17.

{3} 1Co 13:12.

{4} Vgl. 1Co 5:7.

{5} Vgl. Ps 26:8.

{6} 1Co 7:7.

{7} Mt 19:12.

{8} Vgl. Wijs 13:1.

{9} Ro 1:21.

{10} Ps 18:36.

{11} Job 28:28.

{12} Vgl. Spr 3:7.

{13} Ro 1:22.

{14} Vgl. Mt 13:46.

II Simplicianus vertelt hem de geschiedenis van Victorinus.

3. Ik begaf me dus tot Simplicianus, die Ambrosius, welke toen bisschop was, tot vader was geweest in de tijd, toen hij van de genade deelachtig was geworden, en wie deze waarlijk als een vader beminde. Ik verhaalde hem de rondzwervende van mij dwaling. Toen ik echter vermeldde, dat ik enige boeken van de Platonisten gelezen had, die Victorinus, eertijds leraar van de retorica te Rome, van wie ik had gehoord, dat hij als Christen gestorven was, in het Latijn had vertaald, wenste hij mij geluk, dat ik niet terecht was gekomen bij geschriften van andere filosofen, vol van leugen en bedrog naar de eerste beginselen van deze wereld, { 1}daar in deze boeken tenminste op alle wijzen sprake is van God en zijn Woord. En vervolgens, om mij op te wekken tot de nederigheid van Christus, die voor de wijzen verborgen is, maar de kinderen geopenbaard, {2} bracht hij Victorinus zelf in herinnering, die hij, toen hij te Rome was, zeer van nabij gekend had en vertelde mij van hem, wat ik niet verzwijgen zal. Want Uw genade moet grotelijks geprezen worden, wanneer men bedenkt, hoe die grijsaard, die zeer geleerd was en in alle wetenschappen doorkneed, en die zoveel werken van filosofen met oordeel gelezen had, die de leraar geweest was van zoveel aanzienlijke senatoren en als een onderscheiding voor zijn voortreffelijk lerarenschap een standbeeld op de markt te Rome verdiend en ook verkregen had, iets, wat de burgers van deze wereld voor iets zeer buitengewoons houden, die tot op die hogen leeftijd een vereerder van afgodsbeelden geweest was en deelgenomen had aan de goddeloze afgodendienst, waarvan toen bijna de gehele Romeinse adel vervuld was, zodat hij schandelijke wezens vereerde en wondergestalten van allerlei soorten van goden en de blaffende Anubis, die eens "tegen de goden Neptunus en Venus en tegen Minerva" hun wapenen gericht hadden, {3}welke Rome eertijds overwon, maar nu aanriep, en welke die oude Victorinus zovele jaren met donderende stem verdedigd had, - wanneer men bedenkt, hoe zo’n man zich niet schaamde een kind van Christus, Uw Zoon, te zijn en een pasgeborene van Uw Bron, nadat hij zijn nek gebogen had onder het juk van de nederigheid en zijn trots gebroken had om de smaad van het

kruis te dragen.

4. O Heere, Heere, die de hemelen neigde en neerdaalt, de bergen aanraakte, dat zij rookten, {4}

op welke wijze bent Gij in zijn hart doorgedrongen? Hij placht, zoals Simplicianus zei, de Heilige Schrift te lezen en met grote ijver spoorde hij alle Christelijke boeken op en onderzocht ze en zei tot Simplicianus niet openlijk, maar in ‘t geheim en vertrouwelijk: "Weet, dat ik reeds een Christen ben." Maar hij antwoordde: "Ik zal het niet geloven en U niet onder de Christenen rekenen, indien ik u niet in Christus’ kerk zie." Hij echter zei schertsend: "Maken dan de muren iemand tot Christen?" En hij zei dit dikwijls, dat hij reeds een Christen was, en even vaak gaf Simplicianus dat antwoord en herhaalde Victorinus dan weer die scherts over de muren. Want hij vreesde zijn vrienden aanstoot te geven, trotse afgodendienaars, en hij meende, dat van de hoogte van hun Babylonische waardigheid, die als het ware was als de cederen van de Libanon, welke de Heere nog niet verbroken had, {5} hun vijandschap zwaar op hem zou neerdalen. Maar toen hij door te lezen en begerig te onderzoeken kracht geput had en vreesde door Christus verloochend te worden voor de heilige engelen, { 6} wanneer hij vreesde Hem te belijden voor de mensen, en het hem toescheen, dat hij grotelijks schuldig stond door zich te schamen over de verborgenheden van de nederigheid Uw Woord, maar zich niet te schamen voor de goddeloze dienst van hovaardige duivelen, die hij als een hovaardig volgeling had aanvaard, legde hij alle schaamte af tegenover zijn ijdelheid, maar nam haar op tegenover de waarheid en plotseling en onverwacht zei hij tot Simplicianus, zoals deze zelf vertelde: "Laat ons naar de kerk gaan: ik wil een Christen worden." En deze wist zich niet te houden van vreugde en ging met hem. Toen hij dan het eerste onderricht in de heilgeheimen ontvangen had, gaf hij zich niet lang daarna zelfs op, om door de doop herboren te worden, tot verwondering van Rome, en tot vreugde van de kerk. De hovaardige zagen het en vertoornden zich, zij knarsten met hun tanden en versmolten, {7} maar Uw dienaar stelde de Heere God tot zijn vertrouwen en zag niet om naar de ijdelheden en leugenachtige dwaasheden. {8}

Toen eindelijk de ure gekomen was tot het afleggen van de belijdenis van het geloof, die te Rome pleegt plaats te hebben, doordat zij, die tot Uw genade zullen toetreden, een bepaald formulier, dat ze uit het hoofd geleerd hebben, van een verhoogde plaats af ten aanschouw van het gelovige volk uitspreken, was aan Victorinus, zo vertelde Simplicianus, door de priesters aangeboden, dat hij het in stilte zou doen, zoals men gewoon was voor te stellen aan hen, van wie te verwachten was, dat ze uit schroomvalligheid zenuwachtig zouden worden; maar hij gaf er de voorkeur aan om zijn heil ten aanschouw van de heilige schare openlijk uit te spreken. Want er was geen heil gelegen in de redenaarskunst, die hij onderwees, en toch had hij die in ‘t openbaar behandeld. Hoeveel minder dus behoefde hij Uw zachtmoedige kudde te vrezen, wanneer hij Uw Woord sprak, daar hij niet de scharen van de dwazen gevreesd had toen hij zijn eigen woorden sprak? Toen hij dus de verhevenheid besteeg, om belijdenis af te leggen, riepen allen, die hem kenden, elkaar zijn naam toe met een geroep van gelukwens. En wie kende hem daar niet? En met een onderdrukt geluid klonk het uit de monden van allen, die zich tezamen verheugden:

"Victorinus, Victorinus." Plotseling riepen zij van vreugde, omdat zij hem zagen, en plotseling zwegen zij in spanning, om hem te horen. Hij sprak het waarachtig geloof in kostelijk vertrouwen uit en allen wilden hem in het hart sluiten, en zij deden dat ook met hun liefde en hun vreugde:

die waren als het ware hun handen.

{1} Col 2:8.

{2} Vgl. Mt 11:25.

{3} Vergilius, Aen. VIII, 698, 699.

{4} Vgl. Ps 144:5.

{5} Vgl. Ps 29:5.

{6} Lu 12:9.

{7} Vgl. Ps 112:10.

{8} Vgl. Ps 40:5.

III Er is meer vreugde over de bekering van een zondaar dan van iemand, van wie men goede verwachting heeft.

6. Goede God, wat is het in de mens, dat hij zich meer verheugt over de redding van een ziel, aan welke men wanhoopte, en wanneer het gevaar, waarvan ze bevrijd wordt, groter is, dan wanneer er altijd goede verwachting van haar geweest was of het gevaar geringer was? Immers ook Gij, barmhartige Vader, verheugt U over één zondaar, die zich bekeert, meer dan over negen en negentig rechtvaardigen, die de bekering niet van node hebben.{1} En wij horen het met grote blijdschap, wanneer wij horen, hoe vol vreugde de herder op zijn schouderen het schaap naar huis draagt, dat gedwaald had, en de penning teruggebracht wordt in Uw schatkamers door de vrouw, die haar gevonden heeft en met wie haar geburinnen zich verblijden, {2} en de feestvreugde van Uw huis ontlokt ons tranen, wanneer in Uw huis gelezen wordt van Uw jongste zoon, omdat hij dood was en weer levend is geworden, verloren was en gevonden is. {3} Immers Gij verblijdt U in ons en in Uw engelen, die heilig zijn door heilige liefde. Want Gij blijft altijd dezelfde, want datgene, wat niet altijd is en niet altijd op dezelfde wijze is, dat alles kent Gij steeds op dezelfde wijze.

7. Wat is dat dan in de ziel, dat zij zich meer verheugt, wanneer ze dingen, waarvan ze houdt, vindt of terug krijgt, dan wanneer ze die altijd gehad had? Want ook de andere dingen getuigen dat en alles is vol van getuigenissen, die uitroepen: "zo is het." Een overwinnend veldheer zegepraalt, maar hij zou niet overwonnen hebben, zo hij niet gestreden had, en hoe groter het gevaar was in de strijd, des te groter is de vreugde in de zegepraal. Het noodweer slingert de zeevaarders heen en weer en bedreigt hen met schipbreuk; allen verbleken, doordat ze de dood voor ogen hebben: maar gaat de storm liggen en wordt de zee kalm, dan verheugen zij zich bovenmate, omdat ze ook bovenmate gevreesd hebben. Een dierbare vriend is ziek en zijn pols voorspelt niet veel goeds; allen, die zijn behoud wensen, zijn tegelijkertijd ziek in hun ziel: maar als het met hem ten goede keert, ook al wandelt hij nog niet met zijn vroegere krachten daarheen, dan is er reeds zo’n vreugde, als er niet was, toen hij tevoren gezond en sterk daarheen ging. En ook de genietingen zelf van het menselijk leven verschaft men zich niet door onverwachte en tegen de wil zich voordoende, maar door opzettelijk en vrijwillig aanvaarde moeilijkheden. Eten en drinken bieden geen genot, indien niet voorafgaat het onaangename gevoel van honger en dorst te hebben. En drinkers eten zoutachtige gerechten, om last te krijgen van de dorst en wanneer ze die dan lessen door te drinken, schenkt hun dat genot. En het is gebruik, dat een bruid, hoewel reeds verloofd, nog niet terstond aan de man gegeven wordt, opdat hij, als echtgenoot, wanneer ze hem gegeven is, des te meer haar waardeert, naar wie hij als bruidegom verlangd heeft, toen ze hem nog onthouden werd.

8. Zo is het in schandelijke en verfoeilijke blijdschap, zo in de vreugde, die toegestaan en geoorloofd is, zo in de meest oprechte vriendschapsverhouding, zo ook bij hem, die dood was en weer levend geworden is, die verloren was en gevonden is: {4} overal gaat aan een grotere vreugde een grotere moeite vooraf. Wat is dat, Heere, mijn God, terwijl Gij toch Uzelf tot eeuwige vreugde bent, en er wezens om U zijn, die zich altijd in U verheugen? Hoe komt het, dat er in deze aardse wereld een afwisseling is van afnemen en toenemen, van vijandschap en verzoening? Of is dat haar wijze en hebt Gij haar dat toegedeeld, toen Gij van de hoogte van de

hemelen tot de diepte van de aarde, van het begin tot het einde van de eeuwen, van de engel tot het wormpje, van de eerste beweging tot de laatste, alle soorten van goede dingen en al Uw rechtvaardige werken, ieder op zijn juiste plaats stelde en ieder op de juiste tijd deed? Ach, hoe verheven bent Gij in de hoogte en hoe diep in de diepte! En nergens heen trekt Gij U terug en toch keren wij ternauwernood tot U terug.

{1} Lu 15:7.

{2} Lu 15:4-6,8-10.

{3} Vgl. Lu 15:32.

{4} Vgl. Lu 15:32.

IV Waarom men zich zo verblijdde over de bekering van Victorinus.

9. Welaan Heere, wek ons op en roep ons terug, vuur ons aan en voer ons mede, wees ons liefelijk en zoet: laat ons U beminnen en tot U snellen. Keren niet velen uit een diepere afgrond van de verblinding tot U terug dan Victorinus? En zij naderen en worden verlicht, terwijl ze het licht ontvangen, met dat zij, die het ontvangen, de macht verkrijgen Uw kinderen te worden. {1}

Maar, wanneer ze minder bekend zijn onder het volk, verblijden ook zij zich minder om hen, die hen kennen. Want wanneer men zich met velen tezamen verblijdt, is ook de vreugde van ieder afzonderlijk overvloediger, omdat men elkaar verwarmt en de een door de ander ontvlamt. En verder, omdat ze velen bekend zijn, hebben ze op velen invloed tot hun heil, en zullen velen hun voorbeeld volgen en daarom verblijden ook zij, die hen voorgegaan zijn, zich grotelijks over hen, omdat ze zich niet alleen over hen verblijden. Want verre zij het, dat in Uw heiligdom de rijken worden aangenomen boven de armen en de voornamen boven de geringe, waar Gij veeleer het zwakke van de wereld hebt uitverkoren, opdat Gij het sterke zou beschamen, en het onedele van de wereld, en het verachte hebt uitverkoren, en hetgeen niet is, alsof het ware, opdat Gij hetgeen iets is, te niet zou maken. {2} En toch wilde diezelfde minste van Uw apostelen, {3} door wiens mond Gij deze Uw woorden deed weerklinken, toen de trots van de stadhouder Paulus door zijn dienst ten onder gebracht was en hij het zachte juk van Christus op zich genomen had, en zo de onderdaan was geworden van de grote Koning, ook zelf liever in plaats van Saulus, Paulus heten tot een aandenken aan die zo grote overwinning. Want de grootste nederlaag lijdt de vijand, wanneer het hem betreft, die hij het stevigst vast houdt en door wiens toedoen hij meerderen vasthoudt. Het stevigst echter houdt hij de trotse vast door een aanzienlijken naam en door middel van hen meerderen, door hun invloed. Met hoeveel te meer ingenomenheid men dus dacht over het hart van Victorinus, dat de duivel als een zo onneembare schuilplaats bezet had gehouden, en over de tong van Victorinus, door welke hij als door een machtig en scherp wapen velen omgebracht had, des te overvloediger moesten Uw kinderen zich er over verblijden, dat onze Koning de sterke gebonden had, {4} en dat zijn huisraad, zoals ze zagen, hem ontnomen was en gereinigd werd en werd toebereid tot Uw eer en bekwaam gemaakt tot gebruik van de Heer, tot alle goed werk. {5}

{1} Vgl. Joh 1:12.

{2} 1Co 1:27,28.

{3} Vgl. 1Co 15:9.

{4} Vgl. Mt 12:29.

{5} 2Ti 2:21.

V Victorinus gaf zijn ambt prijs. Wat Augustinus weerhield zijn voorbeeld te volgen.

10. Toen dan Uw knecht Simplicianus mij dat alles over Victorinus verteld had, ontbrandde ik in lust om hem na te volgen: want met dit doel had hij het mij ook verteld. Toen hij er echter ook

10. Toen dan Uw knecht Simplicianus mij dat alles over Victorinus verteld had, ontbrandde ik in lust om hem na te volgen: want met dit doel had hij het mij ook verteld. Toen hij er echter ook