• No results found

Aanspreekbaar zijn buiten het normale dagvenster

In document Bewoners weten niet van wijken. (pagina 73-77)

Hoofdstuk 4. De rol van de gemeente: top down, bottom up of een combinatie?

6. Aanspreekbaar zijn buiten het normale dagvenster

Bedreigingen:

Bij de toename van de waardering van de succesfactoren loopt men het risico dat het een politiek issue wordt en dan aan zijn succes ten onder gaat omdat dan niet beantwoord zal worden aan het

geformuleerde onder de kritische succesfactoren.

(bron: www.vitaalpendrecht.nl/pu/main.htm) 4.6. Aanbevelingen voor buurtbewoners

1) Werk aan een ontspannen en open groepsfeer. Groepsdynamisch gaat er een voorbeeldfunctie uit van de sfeer en onderlinge betrokkenheid van de deelnemers. Het initiatief probeert een blauwdruk te zijn van hoe een ‘lerende gemeenschap’ eruit kan zien. Er wordt gewerkt aan teambuilding en een ‘wij-cultuur’. Humor en sfeer zijn erg belangrijk. Het geheel is meer dan een optelsom van de poppetjes.

2) Iedereen is welkom. Niemand wordt buitengesloten. Enige voorwaarde is dat bewoners persoonlijke thema’s ondergeschikt kunnen maken aan het gemeenschappelijke doel. Een ‘dikke-ik’ mentaliteit past daar niet in.

3) Nadruk ligt op tastbare resultaten, meer dan op vergaderen of overleg. Er wordt gewerkt aan

overzichtelijke doelen die een hoge slagingskans hebben. Er wordt gepraat in termen van uitdagingen en mogelijkheden, in plaats van in termen van problemen en moeilijkheden. Ieder dorp, buurt en wijk heeft zijn eigen werkwijze.

4) Successen worden gevierd en nadrukkelijke gecommuniceerd met de buurt/wijk, gemeente en maatschappelijke partners. Daardoor stromen nieuwe deelnemers gemakkelijker in en worden initiatieven elders overgenomen.

5) Iedere deelnemer is voortdurend op zoek naar een opvolger, een bewoners die zijn/haar taken kan overnemen. Zo wordt de continuïteit zo veel mogelijk gegarandeerd.

6) Er is ruimte voor ieders capaciteiten en deskundigheid. Het is van belang dat iedere deelnemer/ster de kans krijgt deze te ontplooien. ‘Een lerende buurt voor lerende bewoners’. Er worden afspraken gemaakt over rollen, taken, doelen en verantwoordelijkheden. Deze worden met regelmaat geëvalueerd.

7) De initiatiefnemers, de trekkers en duwers, die de meeste tijd in het project steken, zijn alert op het communiceren van hun werkzaamheden. Zij vragen met regelmaat om mandaat. Het is voor de overige deelnemers duidelijk zijn waaraan de initiatiefnemers werken

8) Trekkers en duwers zijn voortdurend alert op de overdracht van werkzaamheden. Zo maken zij zichzelf zoveel mogelijk misbaar.

9) Naast duwers en trekkers wordt er gezocht naar rugdekkers: politici en/of hoge ambtenaren die hun steun geven aan het initiatief en ten alle tijden benaderd kunnen worden voor hun support

10) Er wordt voortdurend gezocht naar betrouwbare partners. Coöperatieve samenwerking met een gemeente en maatschappelijke partners wordt nagestreefd. Desgewenst wordt gekozen voor een groeimodel, waarin buurtbeheer door bewoners zich kan ontwikkelen en professionals leren hun werkzaamheden daarop af te stemmen. Er is ruimte om fouten te maken, te leren van elkaar. Ook het proces krijgt aandacht.

4.7. Aanbevelingen voor instellingen: de mythe van de multidisciplinaire aanpak.

Begrippen als ketenbeleid, integrale en multidisciplinaire aanpak zijn aan de orde van de dag, waar het gaat om ingrijpende problematiek, of het nu gaat om jeugdhulpverlening of onveiligheid in de buurt. In de praktijk echter blijkt dat instellingen hun eigen belang in de praktijk vaak sterker laten wegen dan het nastreven van een werkwijze die door de schotten van de afzonderlijke instellingen breekt. Veel geld en energie gaat zitten in moeizaam managementoverleg om samenwerking gestalte te geven, terwijl de instellingen blijven functioneren als eilanden met een eigen cultuur en werkwijze. Voor de veldwerkers is dat een frustrerende zaak, omdat zij het directe belang van een integrale, vakoverschrijdende aanpak benadrukken.

Het voorbeeld is al meer dan 30 jaar oud. Het wiel werd al lang geleden uitgevonden, maar door

beleidswijzigingen en politiek opportunisme weer in de kast gezet en vergeten. Nu kan het weer worden afgestoft. Als ergens de geschiedenis zich herhaalt dan is wel op het terrein van zorg en welzijn.

Illustratie.

Rond 1976 kende Amsterdam Noord meerdere sociaal economisch kwetsbare buurten. Voor jongeren was er weinig te doen, met uitzondering van buurt- en clubhuizen en speeltuinwerk.

Hanggroepen uit naburige buurten kwamen deze met regelmaat slopen, als onderdeel van wat nog het meest op een soort stammenoorlog leek.

In het staddeel waren meerdere welzijnsorganisaties actief, waardoor het jongerenwerk geen

gezamenlijke vuist kon maken. Eerder was een tegenovergestelde tendens zichtbaar, waarbij werkers in het verlengde van de doelgroep zich keerde tegen werkers uit andere buurten.

Als jeugdonderzoekers probeerde het team waarin ik werkzaam was deze situatie te doorbreken. Met alle werkers werden interviews gehouden. Wat werkers verbond waren jongerenproblemen, waar geïsoleerde werkers weinig of niets in konden betekenen. Als onderzoekers stelden we voor om een horizontaal georganiseerd overleg te maken, dat huisvestingsproblemen,politie- en justitie problematiek, hulpverlening, opkomend harddruggebruik, gebrek aan vrijetijdsvoorzieningen en meidenwerk ging aanpakken. Het Tieneroverleg Amsterdam Noord (TON) was geboren. Werkbegeleiders van de diverse welzijnsinstellingen werden buiten dit overleg gehouden, om te voorkomen dat instellingsbelangen de boventoon gingen voeren. Binnen dit overleg werden werkers in werkgroepen georganiseerd rond bovenstaande thema’s. Binnen een jaar werd het overleg uitgebreid met ambulante

reclasseringswerkers, straathoekwerkers, advocaten en maatschappelijk werkers die vanuit hun instellingen werden gedetacheerd, omdat er een goedwerkend platvorm van samenwerking was ontstaan.

Het wijkteam kon op een meer structurele wijze kwalitatief goed jongerenwerk ontwikkelen. Er werd gescoord met jongerenhuisvesting, er kwam een buurtgerichte begeleide woonvorm voor verslaafde jongeren, er werd gewerkt aan arbeidsprojecten en er kwam een einde aan de slooptochten naar naburige jongerenvoorzieningen. Ook ontstond een nieuwe werkwijze: het jongerenopbouwwerk, dat landelijk is toegepast. Het effect van het TON was dat werkers langer op hun post bleven omdat ze zichtbaar succesvol waren in hun werk.

De bezuinigingspolitiek die in de jaren tachtig van de vorige eeuw volgde heeft al het opgebouwd werk vervolgens bijna geheel weggevaagd. Een hele generatie ervaren jongerenwerkers en jeugdhulpverleners verdween. Criminaliteit- en overlastcijfers konden weer stijgen. Het wiel mocht -met nieuwe tijdelijke projecten- opnieuw worden uitgevonden.

Anno 2012 wordt de vraag opnieuw gesteld hoe welzijn- en zorginstellingen in wijken op een lijn gebracht kunnen worden, door de schotten van hun organisaties heen, om meer adequaat te kunnen reageren op hardnekkige problemen in buurten en wijken.

Mijn advies is even simpel als onhaalbaar gezien de huidige instellingscultuur: ontmantel de organisaties, detacheer de werkers in horizontaal georganiseerde wijkteams en… vindt opnieuw het wiel uit.

4.8. Ten slotte.

Er bestaat een parallel tussen hoe in de Derde Wereld ontwikkelingsgelden via bureaucratische en dure NGO’s 53 in landen worden rondgepompt en door gebrek aan maatwerk en samenwerking verdampen én het ontwikkelingswerk in aandachtswijken in de Eerste Wereld, waar met van bovenaf opgelegd hap en snap beleid er steeds nieuwe tijdelijke projecten komen en gaan.

Afgezien van de bevoogding van de mensen waarvoor de ‘hulp’ is bedoeld, werkt het systeembestendigend, houdt het mensen gevangen in afhankelijkheid en reproduceert het

kansarmoede. De belangen in de maatschappelijke en politieke midden en bovenlaag zijn echter zo sterk, dat het niet realistisch is om ingrijpende veranderingen in de aanpak van buurt- en

wijkproblematiek te verwachten. De burger is ogenschijnlijk ‘aan zet’, maar niet bekwaam in het vormen van een machtsfactor om bestaande belangen te counteren.

Met alleen met het stimuleren van ontmoeting, in de vorm van buurtfeesten, zoals het Oranje Fonds dat landelijk voorstaat, zal deze impasse niet doorbroken worden.

Mijn conclusie is dat het overheidscredo van ‘de burger aan zet’, eerder als ideologische verhulling van een failliete uitvoeringspraktijk dreigt te werken, dan van een consequente keuze voor effectief buurtbeheer gedragen door de burger.

Bijna nergens blijkt dat de overheid geneigd is de regie voor buurtbeheer uit handen te geven.

Bijna nergens zijn bewoners in staat om de regie voor buurtbeheer op te eisen, op basis van machtsvorming, kwaliteit en deskundigheid.

Dat vormt een spagaat, die een actieve buurtbewoner doet verzuchten: ”Met wat knikkers en kralen maak je mensen niet actief”.

Illustratie: “Ruimte voor contact”.

Naarmate ik mij meer verdiep in bewonersinitiatieven dringt zich een beeld op van hoe het

overheidsscenario eruit ziet. In het kader van het overheidsstreven naar sociale samenhang in dorpen, wijken en buurten wordt er ruimte geboden voor de “cultuur van het (inter)cultureel ontmoeten”.

Landelijke instellingen als het Oranje Fonds sluiten daar enthousiast bij aan.

Koffie drinken met de buren, straat BBQ’s , buurtfeesten, Opzoomer activiteiten, het voor je gepimpte Oranjehuis TV kijken naar de verrichtingen van Oranje, zijn aan de orde van de dag. “Nederland wordt weer gezellig op straat”. Wetenschappelijk zal worden aangetoond dat het hebben van informele relaties met buren en straatbewoners het gevoel van veiligheid doet toenemen.

Voormalig minister Rita Verdonk schetste op een bijeenkomst met haar topambtenaren haar ideale model: ze tekende twee cirkels die elkaar aan de rand raakten. De ene cirkel stelde een welvarende witte buurt voor, de andere een wijk met een hoge concentratie aan Nieuwe Nederlanders. Op het raakvlak droomde zij zich een multicultureel wijkcentrum als ontmoetingsplek van bewoners van beide wijken en zie …integratie was een feit.

Daar werd een formule voor bedacht: de subsidieregeling “Ruimte voor contact”.

Toen ik dat verhaal hoorde uit de mond van een hoge ambtenaar vroeg ik mij af van welke planeet de bewindsvrouw komt. Het schetst een beeld van gebrek aan realiteitszin en van weerstand om zich te verdiepen in de achtergronden van maatschappelijke segregatie.

Het gros van de Nederlandse bevolking kijkt niet verder dan hun straat lang is. Dat is een gegeven. Als je daaraan wilt sleutelen om de sociale samenhang op te krikken, moet je beginnen op dat niveau.

Intercultureel contact zal groeien als werkende gezinnen van Nieuwe Nederlanders uit hun

achterstandswijk verhuizen naar nieuwe Vinex locaties en daar gaan meedoen met het koffiedrinken met de buren.

53 NGO: Niet-Gouvernementele Organisatie: een niet overheidsinstelling

Waar zijn de ‘Oude en Nieuwe Nederlanders’ die als gelijkwaardige partij meewerken aan de renovatieplannen van hun huizen, de kaalslag en nieuwbouw van de wijk, die meebeslissen bij

verkeersplannen, meebepalen hoe het groenonderhoud voor hun voordeur eruit gaat zien, die betrokken worden bij de inzet van wijkagenten en welzijn en zorgprofessionals. Zij vertegenwoordigen een cultuur, die per definitie in een spanningsvolle relatie staat met de cultuur van veel politici, bestuurders en directies van instellingen en organisaties.

Wellicht blijven de meeste ontmoetingsgerichte activiteiten van buurtbewoners daarom op

‘ontmoetingsniveau’ hangen. Het is de maatschappelijke speelruimte die toegestaan wordt.

Buurtbeheer dat een ingang wil hebben op andere leefbaarheidgebieden zal bevochten moeten worden.

Dat is een lange en moeizame weg.

Afsluitend wil de volgende aanbevelingen meegeven aan overheid en instellingen:

1. Zoek de frontlinies op

2. Maak reële medezeggenschap mogelijk 3. Geef professionals ruimte

4 Hou bureaucratische verplichtingen binnen de perken 5. Beloon loyaliteit van burgers

6. Geef professionals een gezicht, durf kleinschalig te denken 7. Expliciteer regels en zet aansprekende professionals aan het werk 8. Leg verantwoording af aan burgers

9. Handel oplossingsgericht en proactief, fouten maken mag 10. Behandel burgers zoals jezelf behandeld wenst te worden

Bovenstaand lijstje zijn tien principes voor de vernieuwing van de publieke sector, die cultuurpsycholoog en politicus Jos van der Lans heeft opgesteld. 54 Juist omdat ze naadloos aansluiten bij bovenstaand betoog over bewonersinitiatieven, “leen” ik ze graag als afsluiting van Deel I.

54 Lans, J. van der, Koning Burger- Nederland als zelfbedieningzaak, Augustus, Amsterdam, 2005

Deel II Bewoners Project Raadhoven

In document Bewoners weten niet van wijken. (pagina 73-77)