• No results found

4. Resultaten 1 Codeboom

4.9 Aanpak en oplossing cyberpesten

Alle jongeren gaven aan het belangrijk te vinden dat er iets tegen cyberpesten gedaan werd omdat cyberpesten vaak te ver ging. Daarbij werd aangegeven dat een technische oplossing in de vorm van blokkeren van programma’s of het internet lastig te implementeren was omdat het internet een deel is van het dagelijks leven. De oplossingen die geopperd werden liggen daardoor meer in de hoek van educatie en zelfreflectie. Zo zou educatie over internet en cyberpesten al op jonge leeftijd

aangeboden moeten worden aan de jongeren zodat zij op de hoogte raken van de netiquette en hoe zij kunnen handelen bij cyberpesten. Daarnaast raadden enkele jongeren aan ook de ouders educatie aan te bieden. Zodat ouders het internetgebruik van hun kinderen (beter) zouden kunnen monitoren. Daarnaast zouden de jongeren zelf beter kunnen nadenken voordat ze reageren of iets op internet zetten zodat een cyberpestincident niet verder escaleert. De meeste geïnterviewde jongeren gaven aan niet te weten hoe cyberpesten verminderd of gestopt kan worden.

Ja, ik heb er nooit echt een oplossing voor, ik weet gewoon niet wat je er tegen ken doen. (…) En als je het internet wil blokkeren, geloof mij nou maar, dan worden er heel veel mensen dan

gek. Tegenwoordig kunnen mensen gewoon niet meer zonder internet. Ikzelf ook niet. (Jongere betrokken als dader)

5. Discussie

Dit onderzoek tracht antwoord te geven op de vraag hoe jongeren met een licht verstandelijke beperking cyberpesten ervaren en hoe zij met deze digitale vorm van pesten omgaan. Aan de hand van een theoretische kader en de antwoorden gegeven in dit exploratief onderzoek in de vorm van

interviews naar de ervaringen van deze jongeren met cyberpesten kon een codeboom geconstrueerd worden (zie Figuur 1). Deze codeboom bestaat uit concepten die volgens de wetenschappelijke literatuur aangevuld met de inzichten van de jongeren een rol spelen bij cyberpesten. Daarnaast is een model gemaakt waarin ingegaan wordt op de vormen van pesten, de media die gebruikt werd en de copingstrategieën van jongeren met een licht verstandelijke beperking bij cyberpesten (zie Figuur 2). Mediagebruik

De 14 jongeren maakten gemiddeld 4 á 5 uur per dag gebruik van Whatsapp, Facebook, Instagram, Snapchat, verschillende sites, online spellen, email en Skype op hun smartphone, computer of laptop. Het aantal uur dat jongeren gebruik maakten van sociale media en het versturen van

berichten is enigszins lager dan het aantal uur vastgesteld in het onderzoek van het SCP (2015), die stelt dat jongeren gemiddeld 6 uur per dag gebruik maken van social media en het versturen van berichten. Het overgrote deel van de jongeren was op de hoogte van het beveiligen van social media en de mogelijkheid tot blokkeren. De meeste jongeren vonden het vervelend dat telefoonnummers onderling snel doorgegeven werden. Informatie over mediawijsheid verzamelden de jongeren grotendeels zelf. De jongeren zelf waren vaak een bron van informatie voor ouders en broers en zussen. Alle geïnterviewde jongeren voldeden aan de factoren die gerelateerd zijn aan betrokkenheid als een dader en/ of slachtoffer bij cyberpesten; een goede beheersing van de computer, frequent gebruik van internet, meer gebruik van elektronische communicatie middelen en meer internet risicogedrag in de vorm van het creëren van een persoonlijk profiel met dito informatie (Smith e.a., 2008; Huang & Chou, 2010).

Prevalentie cyberpesten en samenhang traditioneel pesten

Op basis van de vragenlijst die was afgenomen ter selectie van de participanten voor de interviews kan gesteld worden dat 36% van de onderzochte jongeren met een licht verstandelijke beperking betrokken is geweest bij cyberpesten in het afgelopen jaar. Daarbij is geen significant verschil gevonden tussen jongens en meisjes. De prevalentie van 36% sluit aan bij de eerder genoemde prevalentie van cyberpesten door Tokunaga (2010) die deze schat op 20 tot 40%. De vragenlijst dient voorzichtig geïnterpreteerd te worden vanwege het verschil in betrokkenheid van de jongeren in de vragenlijst en tijdens de interviews en vanwege het feit dat de vragenlijst gecreëerd is voor dit onderzoek en dus niet gevalideerd is. Ook is er een overlap in betrokkenheid bij zowel cyber- als

traditioneel pesten te zien, 12 van de 14 deelnemende jongeren waren bij beide vormen van pesten betrokken. Dit sluit aan bij de literatuur die spreekt over een overlapspercentage tussen cyber- en traditioneel pesten dat kan oplopen tot 80% (Juvonen & Gross, 2008; Riebel, Jaeger, & Fisher, 2009). Interpretatie cyberpesten en verschillen met traditioneel pesten

Cyberpesten was volgens de jongeren schelden, beledigen, iemand lastig vallen en/of

bedreigen via het internet en social media zoals Facebook, Whatsapp, Instagram, chat en Twitter. De meeste jongeren vonden schelden, schelden zonder ziektes en (woord)grapjes nog wel kunnen bij cyberpesten. Daarentegen gingen de vormen van cyberpesten waarbij men schold met ziektes en familie, bedreigen en stalken volgens hen te ver. Enkele jongeren interpreteerden bepaalde sociale situaties als cyberpesten hoewel daar geen sprake van was. Dit verklaart het verschil in betrokkenheid bij cyberpesten tussen de vragenlijst en tijdens de interviews. Wellicht hangt dit samen met het gegeven dat jongeren met een licht verstandelijke beperking moeite hebben met het lezen van- en adequaat reageren op sociale situaties (Farmer e.a., 2012). De meeste jongeren vonden dat cyberpesten snel te ver ging doordat jongeren meer durven te zeggen via het internet omdat zij elkaar niet zien. Het lijkt alsof de jongeren zich onaantastbaar waanden op het internet en daarom zeiden wat zij wilden. Ook bemoeilijkte het ontbreken van non-verbale informatie de interpretatie van de communicatie via het internet. In de literatuur is dit distinctieve kenmerk eerder beschreven (Vanderbosch, 2014; Slonje & Smith, 2008). Daarnaast vonden de jongeren traditioneel pesten over het algemeen stoerder dan cyberpesten en werd cyberpesten gezien als laf. Opvallend is dat voornamelijk daders en dader- slachtoffers van cyberpesten dit punt noemden. Verder was een groot verschil dat er bij cyberpesten technische copingstrategieën ingezet konden worden en het cyberpesten een 24-uurs karakter had in tegenstelling tot traditioneel pesten. Deze twee laatste kenmerken zijn eerder beschreven door Vanderbosch (2014) en Slonje en Smith (2008). De helft van de jongeren vond dat cyberpesten meer impact had omdat het pesten via de digitale wegen snel te ver ging. De andere helft vond dat

traditioneel pesten meer impact had omdat het pesten harder aankwam omdat je de persoon zag. Gender

Alle daders die meewerkten aan dit onderzoek zijn jongens, een groot deel van de slachtoffers zijn meisjes. Deze resultaten sluiten aan bij de resultaten van onderzoek die laten zien dat meisjes meer kans hebben slachtoffer te worden van cyberpesten en jongens vaker betrokken zijn als dader (Huang & Chou, 2010; Li, 2006; Smith e.a., 2008). Van de participanten maakten 3 jongens

vechtafspraken via het internet als vorm van bedreiging, zij leken zo het cyberpesten fysiek te willen maken. Deze resultaten sluiten aan op het onderzoek van Williams (2007) die stelt dat jongens eerder geneigd zijn zich bezig te houden met fysieke vormen van pesten.

Media en vorm van cyberpesten

De geïnterviewde jongeren gaven aan het vaakst te pestten en gepest te worden via Whatsapp, daarnaast werden Facebook, bellen, online spellen, SMS en MMS genoemd. De vorm van pesten die het vaakst genoemd werd door de betrokkenen is intimidatie; schelden en bedreigen. Daarnaast was er

sprake van buitensluiten, frequent bellen, imitatie, verspreiden van naaktfoto’s en irriteren. Deze resultaten sluiten deels aan bij de onderzoeken van Rose e.a. (2010) en Willard (2007) waar de cyberpestvormen intimidatie, buitensluiten en imitatie genoemd worden. De vormen denigreren en uitlokken en bedriegen werden niet genoemd door de geïnterviewde jongeren. Uit onderzoek onder professionals werkzaam met jongeren met een LVB bleek dat zij ‘dreigtweets’ het vaakst zagen bij jongeren met een LVB (Kennisnet, 2014). ‘Dreigtweets’ werden niet genoemd door de deelnemende jongeren. Een klein deel van de jongeren gaf aan een twitteraccount te hebben maar deze niet langer te gebruiken. Wellicht heeft dit te maken met de constante verschuiving die gaande is in de populariteit van de verschillende technologieën en de plek waar het cyberpesten plaatsvindt (Pieschl, Porsch, Kahl, & Klockenbusch, 2013). Anderzijds is deze onderzoekspopulatie klein en kunnen deze resultaten niet gegeneraliseerd worden. Onderliggend probleem bij de intimidatie via Whatsapp was het delen van telefoonnummers van slachtoffers zonder instemming. Intimidatie via Whatsapp door een onbekende dader kwam het vaakst voor. Daders gaven aan telefoonnummers te delen in Whatsapp-groepen en iedereen in de groep op te dragen het slachtoffer te intimideren. Slachtoffers en dader-slachtoffers gaven aan dat zij geïntimideerd werden via Whatsapp door onbekende daders. Waarbij zij dachten dat een bekende hun telefoonnummer gedeeld had. Slachtoffers ervoeren het pesten als vervelend, emoties die bij het cyberpesten loskwamen waren onder andere verdriet, een naar gevoel, onzekerheid en een gevoel van onveiligheid. De emoties van de jongeren betrokken als dader en dader-slachtoffer

varieerden per persoon, waar de ene jongere het cyberpesten weinig deed had andere jongere veel pijn en was er gespannen onder.

Identiteit dader

De dader kon een onbekende, bekende en anonieme identiteit aannemen. De groep onbekende daders was daarbij de grootste. Deze onbekende daders pestten via Whatsapp. Het slachtoffer zag op Whatsapp alleen het nummer van de dader en geen naam. Daarnaast waren daders ook vaak bekenden van de jongeren. Daders en dader-slachtoffers gaven aan niet anoniem te pesten, slechts één

slachtoffer gaf aan dat zij anoniem gepest werd. Daders pestten onbekend en bekend en leken zich niet bezig te houden met anonimiteit. Dit sluit niet aan bij het onderzoek van Kolwalski, Limber en

Agaston (2008) die stellen dat cyberpesten vaak anoniem wordt uitgevoerd. De jongeren betrokken als dader cyberpesten uit boosheid, om elkaar te helpen, als reactie op pesten of roddels, ruzie en voor de lol. Het terugvechten van dader-slachtoffers wanneer zij zich beledigd of aangevallen voelen wordt benoemd in de literatuur (Perren & Alsaker, 2006). Verder sluiten de resultaten aan bij eerder

onderzoek dat daders pesten met als reden het ventileren van woede en frustratie (Hinduja & Patchin, 2008) en te pesten voor de lol en uit wraak (Raskauskas & Stolz, 2007).

Coping-strategieën en consequentie ouder

De copingstrategieën die de jongeren betrokken als slachtoffer aangaven te gebruiken om het cyberpesten te stoppen waren achtereenvolgens de copingstrategieën sociaal ouders, sociaal school, technisch, negeren, confronteren, agressief en hulpeloosheid. Dat de slachtoffers van cyberpesten het

vaakst de sociale copingstrategie inzetten staat haaks op de literatuur waarin gesteld wordt dat leerlingen de voorkeur geven aan het onafhankelijk oplossen van een conflict bij indirecte conflicten (Newman & Murray, 2005; Newman, Murray, & Lussier, 2011). Uit de gesprekken bleek juist dat bijna alle jongeren een ouder of leerkracht nodig hadden om het pesten te stoppen en dat het pesten door bleef gaan zonder de interventie van een derde. Dader-slachtoffers maakten het meest gebruik van de copingstrategie agressief, negeren, sociaal ouders, technisch en confronteren. De

copingstrategieën die de jongeren inzetten bij cyberpesten zijn allen benoemd in onderzoek van Pieschl e.a. (2013). De strategieën die de jongeren niet benoemen zijn “social peers” (hulp zoeken bij leeftijdsgenoten), rationaliseren (zoeken naar een verklaring) en teniet doen (afbreuk doen aan een incident). Wellicht heeft dit te maken met het niveau van intellectueel functioneren en het beperkte sociaal aanpassingsvermogen van jongeren met een licht verstandelijke beperking (Moonen & Verstegen, 2006). Enkele jongeren betrokken als dader en dader-slachtoffer leken precies weten hoe zij het beste zouden kunnen reageren om het pesten te voorkomen, toch was hun eerste reactie op pesten of een roddel vaak agressief. De jongeren lijken de theorie te beheersen maar dit niet in de praktijk toe te kunnen passen. Twee van de drie ouders zette consequenties in om het cyberpesten van hun kind te stoppen. De jongeren betrokken als dader gaven aan dat cyberpesten hun eigen keus was en dat zij niet wilden stoppen met pesten. De consequenties die ouders van daders en dader-

slachtoffers inzette zijn bespreken van cyberpesten, invorderen van telefoon, lezen van gesprekken, verwijderen van de pest-Whatsapp-groep, advies geven de copingstrategieën negeren en technisch in te zetten en het inschakelen van de politie. Door het gebrek aan mediawijsheid aan de kant van de ouders hadden enkele technische consequenties niet het gewenste resultaat en werden door enkele jongeren omzeild.

Omgevingsfactoren

Er is dus een belangrijke rol bij de aanpak van cyberpesten weggelegd voor de omgeving van de jongere. Het overgrote deel van de jongeren omschreef de ouders als niet- of een beetje mediawijs. Het grootste gedeelte van de ouders was niet actief bezig met het monitoren van het mediagebruik van de jongeren. Toch vonden de meeste jongeren dat hun ouders op de hoogte zijn van wat zij op het internet doen. Begeleiding en educatie van de ouders bij mediawijsheid, mediagebruik en cyberpesten was bij de meeste ouders niet aanwezig of is gering. Ouders waren vaak technisch niet in staat de jongere te helpen bij de aanpak van cyberpesten en verwezen hen vaak door naar hun mentor op school. Het (cyber) pesten werd op school aangepakt door een gesprek aan te gaan met alle

betrokkenen en afspraken te maken. Van belang voor het cyberpesten op school is een gedegen beleid en protocollen aangaande nieuwe media en cyberpesten, daarnaast is mediawijsheid en de educatie over deze onderwerpen relevant. Peers lijken een grote invloed te hebben op het ontstaan het in stand houden van cyberpesten. In de onderlinge omgang tussen de jongeren was er volgens hen vaak sprake van buitensluiten, roddelen en bemoeienis. Dit lijkt voort te komen uit een sterk groepsgevoel, een deel van de jongeren zette cyberpesten in als middel om elkaar te helpen. Daders konden zo

vriendinnen zijn of onbekenden die via het pesten via Whatsapp de dader ‘helpen’. Cyberpesten werd onderling nauwelijks besproken en peers zochten geen hulp bij elkaar voor het oplossen van

cyberpesten. Alle jongeren gaven aan dat er iets gedaan moet worden aan het cyberpesten.