• No results found

Het optimaliseren van de sociaal-emotionele ontwikkeling

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Het optimaliseren van de sociaal-emotionele ontwikkeling"

Copied!
61
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Naam: Deveny Koch Studentnummer: 2713845

Opleiding: Bachelor Social Studies

Opleidingsinstituut: Fontys Hogeschool Eindhoven Profiel: Jeugd

Klas: V405J

Studiejaar: 2019-2020 Inleverdatum: 26 juni 2020

Onderzoeksbegeleider(s): Annemiek van Welten

Het optimaliseren van de sociaal-emotionele ontwikkeling

Een kwalitatief onderzoek naar het optimaliseren van de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen met een ontwikkelingsachterstand.

(2)

De samenvatting

De samenleving is continu onderhevig aan veranderingen, ook de Jeugdzorg. Zo wordt er in de huidige maatschappij druk gelegd op het presteren van de jeugdigen in hun ontwikkeling (Kooijmans, 2018).

Volgens Van der Ploeg (2018) kan die druk al op jonge leeftijd resulteren in een ontwikkelingsachterstand en of ernstige gedragsproblematieken. Noordzij (2019) duidt aan dat sociaal- emotionele vaardigheden onmisbaar zijn om goed te kunnen functioneren in de maatschappij. Echter is niet enkel voor de jeugdigen, maar ook voor de hulpverleners de werkdruk verhoogt en moeten zij meer taken in minder tijd verrichten (Heerekop, 2019).

De behandelklas is een groep waar kinderen een behandeltraject doorlopen met een (sociaal- emotionele) ontwikkelingsachterstand. Dit onderzoek is geschreven voor behandelklas X, in organisatie Y. Uit de probleemanalyse blijkt dat de jeugd- en gezinsprofessionals kennis en of inzichten missen omtrent het optimaliseren van de sociaal-emotionele ontwikkeling. In het afstudeeronderzoek wordt onderzocht wat de huidige werkwijze van behandelklas X is, wat bevorderende en belemmerende factoren zijn in de sociaal-emotionele ontwikkeling van een kind en wat de jeugd- en gezinsprofessionals nodig hebben om de sociaal-emotionele ontwikkeling te optimaliseren. Het doel van dit onderzoek is het doen van aanbevelingen omtrent de hoofdvraag: ‘’Met welke kennis en inzichten kunnen de jeugd- en gezinsprofessionals van behandelklas X, van organisatie Y, de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen van vier tot zeven jaar met een ontwikkelingsachterstand optimaliseren?’’. Dit zodat zij geïnspireerd raken om handvaten die worden gegeven toe te passen, om een langdurige en duurzame gedragsverandering te realiseren.

Om een antwoord te kunnen geven op bovenstaande vragen, en daarbij relevante aanbevelingen te doen, zijn er interviews afgenomen met acht jeugd- en gezinsprofessionals van behandelklas X. De vragen van de onderzoeker zijn gebaseerd op de deelvragen met bijbehorende topics uit de topiclijst.

Die vragen vloeien door in resultaten met conclusies waarop aanbevelingen zijn geschreven. Uit de resultaten blijkt dat de jeugd- en gezinsprofessionals voornamelijk handvaten nodig hebben. Zo passen zij een divers scala aan methodieken en werkwijzen toe, maar blijkt uit de resultaten dat hier geen eenduidigheid in zit. Tevens komen zij tijd en handen te kort om zich bezig te kunnen houden met nevenactiviteiten zoals het voorbereiden, inlezen of verdiepen in methodieken of werkwijzen. Daarnaast is de rol van de hulpverlener ook van essentieel belang. Om de behandeling in de sociaal-emotionele ontwikkeling zo goed mogelijk te stimuleren is het interdisciplinair samenwerken en het communiceren van essentieel belang. Echter blijkt dat ondanks dat zij dit allemaal belangrijk vinden, er toch een aantal aspecten zijn die beter kunnen. Daarnaast spelen ouders in het behandeltraject een fundamentele rol.

Wanneer zij niet intensief betrokken zijn bij de behandeling bestaat het risico dat het behandeltraject minder succesvol wordt afgerond. De jeugd- en gezinsprofessionals geven daarbij aan dat zij nog intensiever willen samenwerken met ouders om de kwaliteit van de behandeling te waarborgen. De resultaten van het onderzoek zijn herkenbaar voor de respondenten en het overgrote deel van de aanbevelingen wordt aanvaard.

(3)

Voorwoord

Voor u ligt het afstudeeronderzoek naar het optimaliseren van de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen met een ontwikkelingsachterstand. Het onderzoek is ter afstudeeropdracht van de opleiding Sociale Studies vanuit de Fontys Hogeschool in Eindhoven geschreven. Van februari tot juni 2020 heb ik mij beziggehouden met het schrijven van dit afstudeeronderzoek. Ik kan stellen dat het een zeer intensieve en bijzondere periode is geweest, waarin het Corona virus zorgde voor een noodgedwongen wending. Zo heeft het mij als onderzoeker voor de uitdaging gesteld het onderzoek op afstand af te kunnen afronden. Het onderzoek is geschreven voor de jeugd- en gezinsprofessionals van behandelklas X. Behandelklas X is een behandelgroep voor kinderen met een ontwikkelingsachterstand in de leeftijd van vier tot zeven jaar.

Graag wil ik een aantal mensen bedanken die een bijdrage hebben gehad in het afronden van dit afstudeeronderzoek. Allereerst wil ik mijn afstudeerbegeleidster Annemiek Welten bedanken voor de ondersteuning, de waardevolle feedback en de maatregelen die zijn genomen om het mogelijk te maken studenten op afstand te begeleiden. Daarnaast wil ik Paula bedanken voor haar tijd en waardevolle inzichten die zij me heeft gebracht. Tevens wil ik de jeugd- en gezinsprofessionals van behandelklas X bedanken voor hun flexibiliteit en deelname aan het onderzoek; zij hebben het onderzoek tot een geheel gemaakt. Ook wil ik mijn ouders bedanken voor hun steun en toeverlaat; zij gaven me de kracht wanneer ik het even niet meer wist. Tot slot wil ik in het bijzonder mijn vriend bedanken voor zijn liefdevolle ondersteuning en zijn motiverende woorden, ook dat heeft mij de kracht gegeven om het afstudeeronderzoek tot een einde te brengen.

Ik wens u veel leesplezier toe.

Deveny Koch, Valkenswaard Juni 2020

(4)

Inhoudsopgave

De samenvatting ... 1

Voorwoord ... 2

Inleiding ... 5

Hoofdstuk 1: Context en probleemschets ... 6

1.1 Probleemanalyse ... 6

1.1.1 Wetten van invloed op de jeugdzorg in Nederland ... 6

1.1.2. De effecten van de transitie in de maatschappij ... 6

1.1.3. De gemeenten in Nederland... 7

1.1.4. Het effect van de transitie op de jeugdzorg ... 7

1.1.5. Organisatie Y en behandelklas X. ... 8

1.1.6. De sociaal-emotionele ontwikkeling van jeugdigen ... 9

1.1.7. De behandeling ... 9

1.1.8. Rol van de jeugd- en gezinsprofessional professional... 9

1.1.9. Rol van de ouders ...10

1.2 Probleemstelling ...11

1.2.1 Verificatie vanuit de praktijk ...11

1.3 Onderzoeksdoelstelling ...12

1.4 Vraagstelling ...12

1.5 Begripsafbakening ...13

2. Theoretisch kader ...15

2.1 De sociaal-emotionele ontwikkeling ...15

2.2 Een ontwikkelingsachterstand ...17

2.3 De effecten van een sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand ...18

2.4 De verschillende rollen ...19

2.5 Huidige werkvormen en methodieken van behandelklas X. ...20

3. Methodologie ...21

3.1 Onderzoekspopulatie en de steekproef ...21

3.2 Dataverzamelingsmethode ...22

3.3 Meetinstrument ...24

(5)

3.4 Data-analyse...25

Hoofdstuk 4: De resultaten ...26

4.1 - Deelvraag 1 ...26

4.2 - Deelvraag 2 ...29

4.3 – Deelvraag 3 ...33

Hoofdstuk 5 – Conclusies en aanbevelingen ...35

5.1 Conclusies met betrekking tot de deelvragen ...35

5.2 Conclusie hoofdvraag ...38

5.3 Aanbevelingen ...39

Hoofdstuk 6: Discussie...43

6.1 Betekenis en bruikbaarheid ...43

6.2 Sterktes en zwaktes van het onderzoek ...44

Literatuurlijst ...46

Bijlages ...46

Bijlage 1: de informatiebrief ...50

Bijlage 2: toestemmingsformulier bij opname beeldmateriaal ...52

Bijlage 3: de topiclijst ...53

Bijlage 4: de codeboom...56

(6)

Inleiding

Iedere jeugdige heeft het recht op een veilige ontwikkeling en een gezond leven (Kinderrechten.nl, 2019). De transitie met de daarbij behorende nieuwe Jeugdwet is per 1 januari 2015 van kracht gegaan.

Met ingang van de transitie moest de Jeugdhulp effectiever worden (Nederlands Jeugdinstituut, z.d.-a).

De wet is er voor bedoeld om jeugdigen zo goed mogelijk te laten ontwikkelen en ervoor te zorgen dat er een afname komt in opgroei- en opvoedproblemen. Echter wordt er in de huidige maatschappij verwacht dat jeugdigen optimaal presteren en staan zij onder forse druk. Dit gebeurt al vanaf jonge leeftijd (Kooijmans, 2018). Wanneer deze jeugdigen bedreigd worden in hun ontwikkeling kan dit grote gevolgen met zich meebrengen. Zo kan het leiden tot een ontwikkelingsachterstand en tot ernstige gedragsproblemen zoals agressie, slecht functioneren en presteren op school en psychosociaal risicogedrag (Van der Ploeg, 2018).

Bovengenoemde maatschappelijke ontwikkelingen en de ondersteuningsbehoefte van de jeugd- en gezinsprofessionals van behandelklas X, hebben geleid tot de interesse om te onderzoeken hoe de sociaal-emotionele ontwikkeling zich verhoudt tot een ontwikkelingsachterstand en hoe deze geoptimaliseerd kan worden. Het doel van het onderzoek is om inzicht te krijgen in hoe de jeugd- en gezinsprofessionals van organisatie Y hun cliënten van afdeling X kunnen ondersteunen in het uiten van hun emoties.

In behandelklas X, onderdeel van organisatie Y in Tilburg, leren ze de kinderen vaardigheden aan op sociaal, emotioneel en verstandelijk gebied (Sterk Huis, 2019a). Organisatie Y biedt hulp aan individuen van jong tot oud op het gebied van ontwikkeling, gedrag, opvoeding en ouderschap (Sterk Huis, 2020a).

Behandelklas X is een groep voor kinderen in de leeftijd van vier tot zeven jaar, die een ontwikkelingsachterstand hebben (Sterk Huis, 2019a). Kinderen in behandelklas X worden doorgaans 9 maanden begeleid, daarna stromen zij uit naar ander passend onderwijs. Tijdens de stage van de onderzoeker werd duidelijk, in samenspraak met de jeugd- en gezinsprofessionals van behandelklas X, dat het wenselijk is, de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen te optimaliseren.

Leeswijzer

In het document zullen diverse onderdelen worden toegelicht. In hoofdstuk één wordt het probleem in kaart gebracht op macro, meso en micro niveau. Dan volgt er een probleemstelling, doelstelling, hoofd- en deelvragen en het begrippenkader om het probleem concreet te maken. In hoofdstuk twee volgt het theoretisch kader waarin inzichten worden gegeven omtrent het thema sociaal-emotionele ontwikkeling en een ontwikkelingsachterstand. In hoofdstuk drie volgt de methodologie van het onderzoek waarin de onderzoekspopulatie, de steekproef, het meetinstrument en de manier van dataverzameling wordt beschreven. In hoofdstuk vier worden de onderzoeksresultaten beschreven en in hoofdstuk vijf volgt de conclusie van de deelvragen en de beantwoording van de hoofdvraag. Ter afsluiting van dit hoofdstuk volgen er praktische aanbevelingen voor de behandelklas. Tot slot volgt hoofdstuk zes, waarin een kritische kijk wordt geformuleerd op het onderzoek. Dit zal onderverdeeld zijn in een discussie waarin de betekenis, bruikbaarheid en sterkte en zwaktes van het onderzoek worden toegelicht. Het onderzoek eindigt met een literatuurlijst en bijlagen.

(7)

Hoofdstuk 1: Context en probleemschets

1.1 Probleemanalyse

In dit hoofdstuk wordt het probleem geanalyseerd op drie verschillende niveaus, namelijk macro, meso en micro. Op macro niveau wordt geanalyseerd welke wetten van invloed zijn op de jeugdzorg en wat daar de effecten van zijn. Daarnaast wordt het sociaal-emotionele element omschreven in verband met het thema van dit onderzoek. Op meso niveau wordt er gekeken naar de veranderingen in de gemeenten en de effecten daarvan op de jeugdzorg. Tot slot volgt het micro niveau waarin de instelling, de doelgroep en de betrokken actoren worden omschreven. Na dit niveau volgt de probleemstelling, verificatie vanuit de praktijk, de doelstelling, de hoofd- en deelvragen en de begripsafbakening.

1.1.1 Wetten van invloed op de jeugdzorg in Nederland

De verzorgingsstaat heeft met ingang van de participatiewet op 1 januari 2015 plaats gemaakt voor de participatiesamenleving. Dit betekent dat er van burgers wordt verwacht dat men meer verantwoordelijkheid neemt voor het eigen leven, maar ook activeert en meer bijdraagt in de samenleving (Movisie, 2015). Daarnaast heeft er een decentralisatie in de jeugdzorg plaatsgevonden, die van kracht is gegaan met de nieuwe Jeugdwet per 1 januari 2015 (Rijksoverheid, 2019). Deze decentralisatie houdt in dat gemeenten sinds die tijd verantwoordelijk zijn voor alle vormen van de jeugdhulp, te denken aan: gesloten jeugdzorg, geestelijke gezondheidszorg, jeugdbescherming, jeugdreclassering en de zorg voor jeugd met een (lichte) verstandelijke beperking (Nederlands Jeugdinstituut, z.d.-a).

Niet alleen de nieuwe wetten zijn van grote invloed geweest op de staat van de huidige jeugdzorg, maar ook de bezuinigingen in Nederland. Het is een veelbesproken onderwerp, een die burgers heeft aangegrepen. Ondanks de stakingen door jeugdzorgwerkers, voor loonstijging, het verminderen van werkdruk en de hoop op betere kwalitatieve jeugdzorg, blijft een structurele oplossing uit (Jeugdzorg Nederland, 2019). Die oplossing wordt doorgeschoven naar een volgende kabinetsformatie. In de maand september in 2019 werd duidelijk dat er extra geld beschikbaar kwam voor de gemeenten om de jeugdzorg beter aan te kunnen pakken. Het ging om een bedrag van 300 miljoen dat in zowel 2020 als in 2021 beschikbaar zou moeten zijn. Echter werd in 2019 ook 400 miljoen vrijgegeven om te spenderen aan betere kwalitatieve jeugdzorg, maar werd dat geld gebruikt voor gemeentelijke tekorten.

De gemeenten in Nederland zijn huiverig en maken zich grote zorgen over de toekomst (Jeugdzorg Nederland, 2019).

1.1.2. De effecten van de transitie in de maatschappij

De effecten van de transitie, de gemeentelijke taken en bezuinigingen zijn door heel Nederland voelbaar. Uit recent onderzoek (Friele et al., 2018) blijkt dat de transformatie van de jeugdzorg nog niet bewerkstelligd is. Dit komt omdat er nog te veel knelpunten aanwezig zijn die een positief effect van de transformatie beïnvloeden. Zo is de toegankelijkheid richting Jeugdhulp niet efficiënt genoeg en krijgen kwetsbare jeugdigen en gezinnen nog steeds niet de aandacht die zij nodig hebben. Voor het jaar 2020

(8)

streven dat iedere jeugdige passend onderwijs binnen zijn of haar mogelijkheden moet kunnen volgen (Jeugdzorg Nederland, 2018). Elke jeugdige heeft het meeste baat bij onderwijs dat zo optimaal mogelijk aansluit bij de individuele leer- en ontwikkelingsbehoefte. Wanneer jeugdigen met een ontwikkelingsachterstand passend onderwijs krijgen, kunnen zij meer succeservaringen opdoen in het leren en ontwikkelen (Mönks & van den Bergh, 2015). Daarnaast is het belangrijk dat iedere jeugdige, voor zover dat mogelijk is, thuis in het eigen gezin kan opgroeien. Tot slot moet de jeugdzorg betere passende hulp kunnen aanbieden (Jeugdzorg Nederland, 2018).

De transitie moest dus zorgen voor verbetering van de jeugdzorg in Nederland. Echter blijkt uit recent onderzoek van het CBS (2019a) dat het aantal jeugdigen tot 22 jaar, wat gebruikt maakt van de jeugdhulp, is toegenomen. In 2015 stond dit aantal namelijk op bijna 290.000 jeugdigen en in 2019 bedroeg dit 340.000 jeugdigen (CBS, 2019a). Er is meer geld nodig om kwalitatieve jeugdzorg te garanderen en gewenste veranderingen te kunnen realiseren (Jeugdzorg Nederland, 2019).

1.1.3. De gemeenten in Nederland

Door de decentralisatie en de nieuwe Jeugdwet die van kracht is gegaan, heeft het niet enkel gevolgen voor heel Nederland, maar ook specifiek voor elke gemeente. Zo hebben zij een aantal punten die zij moeten hanteren om de nieuwe Jeugdwet tot een succes te maken. De gemeenten streven een gemeenschappelijk doel na; namelijk zoveel mogelijk hulp op maat bieden voor alle jeugdigen en hun omgeving, wat kan zorgen voor gelijke kansen. Het is de bedoeling om probleemoplossend te werk te gaan, dit doen de gemeenten door preventief te werken en tijdig te signaleren. Daarnaast steken de gemeenten in op de eigen kracht en verantwoordelijkheid van de jeugdigen en hun omgeving, dit zodat zij de verantwoordelijkheid zoveel mogelijk behouden (Nederlands Jeugdinstituut, z.d.-a). Een van de positieve ontwikkelingen door de decentralisatie is de kinderparticipatie. Er is meer aandacht voor het luisteren naar wat kinderen aangeven. Uit onderzoek (Van Riel, 2017) blijkt dat het heel nuttig kan zijn om kinderen meer aan te horen en hun antwoorden serieus te nemen. Het kan helpen bij besluitvorming en ondersteuning van de zorg voor kinderen.

1.1.4. Het effect van de transitie op de jeugdzorg

Uit onderzoek blijkt (Van Vught, 2019) dat de 65 grootste gemeenten flinke tekorten oplopen. De gemeente Tilburg ondervindt daar de meeste hinder van. Alle 65 grootste gemeenten moeten flink inleveren op hun reserves, het gaat om miljarden euro’s. In 2019 en in 2020 nemen de reserves al met 2 miljard euro af. Daardoor moet er flink bezuinigd worden in de jeugdzorg, terwijl de kosten van de jeugdzorg blijven stijgen. Ook stijgen de uitgaven van de overheid aan het onderwijs ieder jaar weer, zowel in het (pre) primair als secundair en tertiair onderwijs. In 2010 bedroeg dit in totaal 31,2 miljoen euro en in 2018 stond dit al op 35,2 miljoen euro (CBS, 2019b). Ieder jaar worden er door de gemeenten weer nieuwe begrotingen opgesteld om problemen in de gemeente aan te pakken. In de begroting van Tilburg voor 2020 staat vermeld dat er dit jaar 71 miljoen euro wordt vrijgesteld voor passende scholing, zorg en/of werk voor jongeren. Tevens staat in de begroting vermeld dat kinderen/jongeren meer centraal worden gesteld in de jeugdhulp (Gemeente Tilburg, 2020). Uit onderzoek (Hammink et al., 2015) blijkt dat door de transitie het risico bestaat dat de veiligheid van jeugdigen niet voortdurend gewaarborgd kan worden.

(9)

1.1.5. Organisatie Y en behandelklas X.

Organisatie Y en behandelklas X zijn de betrokken actoren die aansluiten bij dit onderzoek. De onderzoeker heeft op deze locatie ook stage gelopen. Organisatie Y is een grote organisatie in de jeugdhulpverlening met vele mogelijkheden voor het verbeteren van de toekomst, voor jong tot oud. Zo hebben zij dag- en naschoolse behandeling, ambulante hulp, behandeling voor slachtoffers van geweld, spoedhulp, pleegzorg, gezinshuizen, hulp voor slachtoffers van geweld, eerproblematiek en scheidingen. Daarnaast hebben zij gezinshuizen en bieden zij hulp aan vreemdelingen en tienermoeders (Sterk Huis, 2020a). Organisatie Y streeft ernaar om voor iedereen een zo veilig mogelijk en zelfstandig leven te creëren. Daarnaast is het streven van organisatie Y, situaties zo vroeg mogelijk te signaleren om grotere problemen te voorkomen. Organisatie Y heeft een duidelijke visie. Zo willen zij met specialistische kennis, behandeling en begeleiding op maat, effectiever kunnen signaleren en ingrijpen bij problemen (Sterk Huis, 2020b).

De onderzoeker heeft gesignaleerd dat er behoefte is aan toepasbare kennis en inzichten. Uit diverse signalen, onder andere tijdsgebrek en de drang naar optimalisatie, benoemen de jeugd- en gezinsprofessionals dat het voor hen belangrijk is om op de ontwikkeling van de kinderen zo efficiënt mogelijk te kunnen inspelen. Tevens is er een wens tot optimaliseren volgens de laatste theorieën en inzichten.

Behandelklas X is een behandelklas voor kinderen met een ontwikkelingsachterstand, zij hebben de leeftijd van vier tot zeven jaar (Sterk Huis, 2019a). Eerder in het onderzoek werd er gesproken over jeugdigen, in deze organisatie wordt het onderzoek echter uitgevoerd bij de leeftijdsgroep van vier tot zeven jaar. Wanneer het specifiek om de behandelklas gaat wordt de term jeugdige gebruikt. Wanneer kinderen de leeftijd hebben van vier tot zeven jaar, spreekt men over de kleuterperiode en van zes tot twaalf jaar spreekt men over de schoolperiode (Van Beemen, Beckerman, & Enkelschot, 2018).

Kinderen in de kleuterperiode hebben een rijke fantasie, leren van het contact met leeftijdsgenoten en zij leren spelenderwijs. De sociale ontwikkeling neemt in deze fase toe. Rond de zesjarige leeftijd verschuift het spelen meer naar het leren. De cognitieve ontwikkeling komt in deze fase meer op de voorgrond te staan en het kind krijgt meer sociale interacties en contacten (Van Beemen et al., 2018).

Er is voor deze leeftijdsgroep in dit onderzoek gekozen omdat zij de doelgroep betreft van behandelklas X. Tevens staat in het onderzoek (Van Rijsingen, 2009) aangeduid dat deze doelgroep begeleiding en ondersteuning in de ontwikkeling hard nodig heeft. Kinderen die aangemeld worden bij organisatie Y, en in behandeling komen bij behandelklas X, hebben achterstanden in de ontwikkeling (Sterk Huis, 2019a). Dit betekent dat de ontwikkeling van het kind vertraagd, verstoord of (ernstig) bedreigd verloopt.

Dat kan komen door factoren in het kind zelf, omstandigheden in het gezin, de omgeving of een combinatie van factoren. Een ontwikkelingsachterstand ontstaat doordat er meerdere belemmeringen zijn op sociaal, emotioneel of verstandelijk gebied waardoor de ontwikkeling van het kind achterblijft (Steerneman & Vandormael, 2004).

(10)

1.1.6. De sociaal-emotionele ontwikkeling van jeugdigen

In dit onderzoek wordt er gesproken over jeugdigen en kinderen. Zij hebben de leeftijd van 0 tot 22 jaar (CBS, 2019a). Wanneer een kwetsbare jeugdige bedreigd wordt in zijn ontwikkeling hangt het verbeteren van die ontwikkeling af van de samenwerking tussen professionals in het jeugdwerk en de ouders (Boendermaker, Rumping, Metz, & Fukkink, 2019). Voor een zo optimaal mogelijke sociale- emotionele ontwikkeling is het voor de jeugdige prettig wanneer hij/zij ziet en begrijpt wat een ander nodig heeft, wat emoties zoals verdriet met een ander doen en hoe je daar een mogelijke oplossing voor kunt bedenken (Noordzij, 2019). Sociaal-emotionele vaardigheden zijn onmisbaar voor jeugdigen in het leven, om goed te kunnen functioneren in de toekomstige maatschappij. Deze ontwikkeling begint al vroeg na de geboorte. Het gaat om vaardigheden omtrent situaties kunnen aanvoelen en inschatten, relaties aangaan en onderhouden, samenwerken en omgang met anderen (Van der Ploeg, 2018).

Wanneer een jeugdige zich onvoldoende sociaal-emotioneel ontwikkelt, wordt het een sociaal incompetente jeugdige genoemd. Uit onderzoek van Steerneman & Vandormael (2004) blijkt dat jeugdigen met een ontwikkelingsachterstand, vergeleken met jeugdigen die een normale ontwikkeling doorlopen, bedreigd zijn in hun ontwikkeling. Om de ontwikkeling van de jeugdigen met een sociaal- emotionele achterstand positief te beïnvloeden zijn vele factoren van invloed tijdens de behandeling.

1.1.7. De behandeling

Kinderen met een ontwikkelingsachterstand hebben meer begeleiding, stimulatie, structuur en herhaling nodig dan kinderen zonder een ontwikkelingsachterstand (Van Rijsingen, 2009). De essentie van de behandeling bij behandelklas X, ligt op een positieve groei van de ontwikkeling en bij een veilige, maar ook geleidelijke doorstroom naar passend onderwijs (Sterk Huis, 2019a). De kinderen krijgen bij behandelklas X vaardigheden aangereikt op sociaal-emotioneel, lichamelijk en verstandelijk ontwikkelingsgebied, samen met gedeeltelijk onderwijs. Zo kan het zijn dat kinderen leren om emoties en gevoelens te begrijpen, te herkennen en toe te passen op een positieve wijze. Maar ook het aangaan van positieve contacten kan een belangrijk aspect zijn tijdens de behandeling van het kind. Een kind dat wordt aangemeld, komt met een hulpvraag binnen. Deze is samen met ouders en de afdeling:

toegang, geformuleerd, met toestemming van de gemeente. Daarnaast leren de kinderen bij de behandelklas door middel van werkpunten op doelenkaarten, dit werkt als beloningssysteem. Zo kan er stapsgewijs aan doelen gewerkt worden om de behandeling zo succesvol mogelijk te laten afronden.

Om een effectieve behandeling door de jeugd- en gezinsprofessionals te kunnen waarborgen, worden er maximaal twaalf kinderen in de behandelklas ingedeeld (Sterk Huis, 2019a).

1.1.8. Rol van de jeugd- en gezinsprofessional professional

Voor jeugd- en gezinsprofessionals draait het om de beste zorg te kunnen leveren aan cliënten. Voor jeugdigen is het namelijk van belang dat zij zich kunnen verbinden met zichzelf en anderen. Jeugd- en gezinsprofessionals kunnen voor jeugdigen een stevige basis zijn door samen met hen een positief netwerk op te bouwen (Kooijmans, 2018). Jeugd- en gezinsprofessionals zijn professionals die de uitdaging aangaan om samen met de jeugdigen en gezinnen te werken aan een positieve toekomst. De jeugd- en gezinsprofessionals komen in beeld wanneer de ontwikkelingskansen, het welbevinden en het veilig opgroeien van de jeugdige niet meer vanzelfsprekend zijn. Een jeugd- en gezinsprofessional

(11)

heeft een belangrijke taak als het gaat om het stimuleren van de sociaal-emotionele ontwikkeling bij jeugdigen (Noordzij, 2019).

Er wordt over een effectieve jeugd- en gezinsprofessional gesproken als hij of zij de juiste algemene, maar ook specifieke kennis heeft over de factoren van hulp en de juiste interventies. Daarnaast weet hij of zij wat werkt en zet deze kennis in om de resultaten te meten en indien mogelijk te verbeteren (Nederlands Jeugdinstituut, z.d.-b). De jeugd- en gezinsprofessionals van behandelklas X gaven aan dat de werkdruk stijgt en zij meer taken in minder tijd moeten verrichten (Anoniem, persoonlijke communicatie, 5 maart 2020). Uit onderzoek van Heerekop (2019) blijkt dat inderdaad de werkdruk hoog ligt voor veel jeugdzorgwerkers. Daarnaast gaven de jeugd- en gezinsprofessionals aan dat zij niet voldoende financiële middelen noch tijd hebben om onderzoek te doen naar kennis en (vernieuwende) inzichten om de sociaal-emotionele ontwikkeling te optimaliseren. Tevens bevestigt het onderzoek dat veel jeugd- en gezinsprofessionals veel stress ervaren door de werkdruk en dat zij nauwelijks meer tijd hebben voor taken die er echt toe doen, zoals bijvoorbeeld de hierboven omschreven taken binnen het behandelplan.

1.1.9. Rol van de ouders

Ouders spelen een cruciale rol als het gaat om het creëren van een veilige hechting tussen de ouders en het kind. Dit heeft ook weer invloed op het ontwikkelen van een positieve sociaal-emotionele ontwikkeling. Ouders kunnen zorgen voor een veilige hechting wanneer het gedrag wat zij laten zien gevoelig is, maar ook wanneer zij reageren en meedenken met het kind (Becker, 2018). Daarnaast is het van belang dat de ouder continuïteit biedt in het gedrag wat zij laten zien. Wanneer er in bovenstaande aspecten een balans is kan er meestal gesproken worden over een veilige hechting.

Ouders die samen met hun kind in het behandelproces zitten in behandelklas X, vormen echter veelal multi-probleem gezinnen. Deze gezinnen hebben vaak verschillende, complexe problemen, die op diverse domeinen in het gezin en hun leefsituatie spelen. Daardoor zijn zij vaak overbelast en hebben zij behoefte aan ondersteuning van hulpverleners (Van der Steege & Zoon, 2017). Bij organisatie Y, in behandelklas X, staan ouders centraal in de begeleiding van hun kind en is een samenwerking tussen de hulpverlener en ouders van essentieel belang. Dit zorgt er bij ouders voor dat zij meer regie gaan voelen bij de opvoeding van hun kind en het leven, wat weer kan leiden tot meer zelfvertrouwen in het opvoeden. Ouders op de juiste wijze betrekken in de hulpverlening aan hun kind, kan zorgen voor een stevigere basis en betere behandelresultaten. Daarom wordt er vanaf de start van de behandeling duidelijk met ouders besproken wat zij graag willen bereiken en welke verwachtingen zij hebben (Mathijssen, van Vugt & Strijbosch, 2018).

(12)

1.2 Probleemstelling

Uit de probleemanalyse komt voort dat de jeugd- en gezinsprofessionals van organisatie Y, behandelklas X, toe zijn aan vernieuwende kennis en inzichten omtrent het optimaliseren van de sociaal-emotionele ontwikkeling. Door de decentralisatie in de jeugdzorg, is er veel veranderd. Zo moeten zij meer taken verrichten in hetzelfde tijdsbestek als voorheen. Dit zorgt voor een verhoogde werkdruk, waardoor zij vaak niet toekomen aan zaken zoals het zoeken naar vernieuwende inzichten omtrent het optimaliseren van de sociaal-emotionele ontwikkeling. De jeugd- en gezinsprofessionals steken namelijk dagelijks in op de ontwikkelingsgebieden van de kinderen, maar het is wenselijk dat zij meer kennis en inzichten krijgen omtrent het optimaliseren van de sociaal-emotionele ontwikkeling, om zo het kind zo optimaal mogelijk te kunnen begeleide in zijn of haar ontwikkeling.

Op dit moment is het onduidelijk voor de jeugd- en gezinsprofessionals van organisatie Y, behandelklas X, hoe zij de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen in de leeftijd van vier tot zeven jaar met een ontwikkelingsachterstand, zo efficiënt mogelijk kunnen optimaliseren, volgens de laatste theorieën en inzichten. Zonder deze kennis en inzichten, bestaat het risico dat er niet voldoende aangesloten kan worden bij de ondersteuningsbehoefte van de jeugd- en gezinsprofessionals, voor de kinderen in behandelklas X met een ontwikkelingsachterstand.

1.2.1 Verificatie vanuit de praktijk

De onderzoeker heeft gesignaleerd dat er een vraag is naar vernieuwende toepasbare kennis en of inzichten omtrent het optimaliseren van de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen in behandelklas X. Op 5 maart 2020 is er contact geweest met vijf jeugd- en gezinsprofessionals van de behandelklas. Tijdens dit contact is de probleemanalyse en de probleemstelling voorgelegd. De jeugd- en gezinsprofessionals herkennen zich hierin en bevestigen de signalen die uit de probleemanalyse blijken. Zij benoemen dat het voor hen belangrijk is om zo efficiënt mogelijk op de ontwikkeling van het kind te kunnen inspelen en dat er een wens tot optimaliseren is. Dit zodat zij de aandacht bij de kinderen kunnen houden en geen tijd kwijt zijn aan het zoeken naar (vernieuwende) kennis en inzichten. Zij hebben de behoefte zo efficiënt en effectief mogelijk te werk te gaan om daarmee de beste behandelresultaten te behalen op het gebied van ontwikkeling.

(13)

1.3 Onderzoeksdoelstelling

Het doel van het onderzoek is om binnen vier maanden, door middel van kwalitatief praktijkgericht onderzoek, kennis, inzichten en handvaten te bieden omtrent het optimaliseren van de sociaal- emotionele ontwikkeling. Dit onderzoek is gericht op kinderen in de leeftijd van vier tot zeven jaar, met een ontwikkelingsachterstand, die behandeld worden bij behandelklas X, in organisatie Y. Met deze kennis en inzichten worden in dit onderzoeksrapport aanbevelingen geschreven voor de jeugd- en gezinsprofessionals van behandelklas X, dit met het doel om een langdurige en duurzame gedragsverandering te realiseren bij de kinderen van behandelklas X, organisatie Y.

1.4 Vraagstelling

Hoofdvraag

Met welke kennis en inzichten kunnen de jeugd- en gezinsprofessionals van behandelklas X, van organisatie Y, de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen van vier tot zeven jaar met een ontwikkelingsachterstand optimaliseren?

Deelvragen

1. Op welke wijze wordt de sociaal-emotionele ontwikkeling, van de kinderen van behandelklas X, met een ontwikkelingsachterstand, momenteel gestimuleerd?

2. Welke bevorderende en belemmerende factoren spelen een rol in de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen met een ontwikkelingsachterstand in behandelklas X?

3. Wat hebben de jeugd- en gezinsprofessionals van behandelklas X nodig om de sociaal- emotionele ontwikkeling van kinderen van behandelklas X, met een ontwikkelingsachterstand, te optimaliseren?

(14)

1.5 Begripsafbakening

Begrip Definiëring

Begeleiding Begeleiding is het adviseren en ondersteunen in de ontwikkeling (Van Dale, z.d.).

Met betrekking tot de behandelklas is dit het adviseren en ondersteunen omtrent vaardigheden op sociaal-emotioneel, lichamelijk en verstandelijk ontwikkelingsgebied (Sterk Huis, 2019a).

Behandelklas X De essentie van de behandeling bij behandelklas X ligt op een positieve groei van de ontwikkeling van het kind en bij een veilige, maar ook geleidelijke doorstroom naar passend onderwijs. De kinderen krijgen bij behandelklas X vaardigheden toegereikt op sociaal-emotioneel, lichamelijk en verstandelijk ontwikkelingsgebied.

Dit samen met gedeeltelijk onderwijs (Sterk Huis, 2019a).

Belemmerende factoren Factoren die het stimuleren en begeleiden omtrent het optimaliseren van de (sociaal-emotionele) ontwikkeling verhinderen en bemoeilijken (Ensie, 2018).

Bevorderende factoren Factoren die het stimuleren en begeleiden omtrent het optimaliseren van de (sociaal-emotionele ontwikkeling) beter laten verlopen (Ensie, 2017a).

Inzichten Het besef dat de jeugd- en gezinsprofessional heeft over een goede of slechte handeling en de consequenties die aan die handelingen vastzitten. Tevens werkt de jeugd- en gezinsprofessional ook vanuit het inzicht uit ervaringen uit het verleden en intuïtie vanuit het hart (Ensie, 2016).

Jeugd- en

gezinsprofessionals Dit zijn professionals die de uitdaging aangaan om samen met de jeugdigen en gezinnen te werken aan een positieve toekomst. Deze professionals komen in beeld wanneer de ontwikkelingskansen, het welbevinden en het veilig opgroeien van het kind niet meer vanzelfsprekend zijn (Beroepsvereniging van professionals in sociaal werk, 2017).

Kennis Kennis staat in verband met het vermogen wat iemand in staat stelt om handelingen juist uit te voeren. Dit doen de jeugd- en gezinsprofessionals mede door de ervaringen, vaardigheden en attitudes waarover zij beschikken (Ensie, 2017b).

Ontwikkelingsachterstand Een ontwikkelingsachterstand ontstaat doordat er meerdere belemmeringen zijn op sociaal, emotioneel of verstandelijk gebied waardoor de ontwikkeling van het kind achterblijft (Steerneman & Vandormael, 2004).

Optimaliseren Het verbeteren van de ontwikkeling zo gunstig en optimaal mogelijk beïnvloeden om tot een zo goed mogelijk eindresultaat te komen (Weijnen & Ficq-Weijnen, 2004). In het geval van het onderzoeksrapport optimaliseert de jeugd- en gezinsprofessional de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind.

Organisatie Y Organisatie Y is een grote organisatie in de jeugdhulpverlening met vele mogelijkheden voor het verbeteren van de toekomst, van jong tot oud. Zo hebben

(15)

zij dag- en naschoolse behandeling, ambulante hulp, behandeling voor slachtoffers van geweld, spoedhulp, pleegzorg, gezinshuizen, hulp voor slachtoffers van geweld, eerproblematiek en scheidingen. Daarnaast bieden zij hulp aan vreemdelingen en tienermoeders (Sterk Huis, 2020a).

Sociaal-emotionele

ontwikkeling Het gaat om de vaardigheden van het kind omtrent de omgang met anderen, relaties aangaan en onderhouden, situaties kunnen aanvoelen en inschatten en samenwerken (Van der Ploeg, 2018).

Stimuleren De jeugd- en gezinsprofessionals benaderen het kind en zetten het kind aan tot positieve gedragsveranderingen (Ensie, 2019). In het geval van het onderzoeksrapport stimuleert de jeugd- en gezinsprofessional de sociaal- emotionele ontwikkeling van het kind.

(16)

2. Theoretisch kader

In dit hoofdstuk volgt het theoretisch kader. Hierin worden kennis en verschillende theorieën omtrent het sociaal-emotioneel ontwikkelen van kinderen aangeduid; dit omdat het de doelgroep van de hoofdvraag betreft. In het theoretisch kader worden deelvraag een en twee toegelicht. Zo wordt onderzocht wat een sociaal-emotionele ontwikkeling inhoudt en welke belemmerende of juist bevorderende factoren meespelen in de ontwikkeling van het kind. Daarnaast wordt onderzocht wat een normaal ontwikkelingsverloop is en hoe zich dit verhoudt tot een ontwikkelingsachterstand. Tot slot wordt aangeduid wat de jeugd- en gezinsprofessionals al inzetten. In hoofdstuk zes, de resultaten, zal deelvraag drie verduidelijkt worden; hierin wordt beschreven wat de jeugd- en gezinsprofessionals nodig hebben om de sociaal-emotionele ontwikkeling te optimaliseren.

2.1 De sociaal-emotionele ontwikkeling

De sociale en emotionele ontwikkeling is niet eenduidig te omschrijven; het hangt samen met vele factoren die de ontwikkeling van het kind kunnen beïnvloeden (Prins & Braet, 2014). Om dit concreet toe te lichten worden er een aantal factoren hieronder omschreven.

Het gedrag

Het gedrag speelt een duidelijke factor bij de sociale ontwikkeling van het kind (Van der Ploeg, 2018).

Gedrag staat in verband met drie componenten. De eerste component is de motorische controle, wat betekent dat het kind het gedrag kan stoppen of uitstellen. Het tweede component gaat over de verbale controle, wat betekent of het kind opmerkingen in de juiste context kan plaatsen. Tot slot het derde component wat betrekking heeft op de sociale cognitie. Dit betekent dat het kind het vermogen heeft om op een juiste manier om te gaan met gevoelens, gedachten, intenties en waarnemingen (Verhulst, 2017).

Sociale vaardigheden

Wanneer kinderen de schoolleeftijd hebben bereikt, zijn zij normaliter in staat om zich te verplaatsen in gevoelens, gedachten en intenties van anderen (Van der Ploeg, 2018). Om dit te kunnen doen zijn er sociale vaardigheden nodig. Deze vaardigheden zijn vrijwel onmisbaar voor een goede omgang met leeftijdsgenoten. Sociale vaardigheden hebben veelal betrekking op het aangaan en onderhouden van relaties, rekening houden met de ander, situaties aanvoelen, samenwerken en overleggen met de ander.

Relaties en omgeving

De omgeving van het kind speelt echter ook een belangrijke factor in de sociale ontwikkeling (Van der Ploeg, 2018). Voor een positieve sociale ontwikkeling zijn de ouders en het gezin van grote invloed. De wijze waarop zij hun kind opvoeden vormt de basis voor de toekomst. Voor een positieve sociale ontwikkeling is het van belang dat het kind regulatie, warmte en respons krijgt van de ouders. Wanneer een kind negatief opgevoed wordt zijn de kenmerken vaak gebaseerd op agressie, liefdeloosheid en veel toegevendheid.

(17)

Relaties met leeftijdsgenoten nemen in zowel de kleuterfase als tijdens de schoolleeftijd een belangrijke plaats in (Verhulst, 2017). Vanaf de kleutertijd is er een toename aan complexiteit in relaties, dit is nodig zodat het kind zich leert te verplaatsen in het perspectief van de ander. Daarnaast leren kinderen in deze fase om te gaan met gevoelens zoals jaloezie, vriendschap, teleurstelling, woede en soms al wat schuldgevoelens. Zo leren zij deze te herkennen, uiten en reguleren (Craeynest, 2013). Door het bewust worden van gevoelens en een betere taalontwikkeling, kunnen kinderen specifiek onderscheid maken tussen gevoelens van bijvoorbeeld angst en verdriet. Tevens leert het kind om te gaan met veranderingen in nieuwe situaties en schommelingen in emoties en gevoelens (Verhulst, 2017). Niet enkel het gezin, maar ook de school is van groot belang voor een positieve ontwikkeling (Van der Ploeg, 2018). Kinderen brengen daar veel tijd door en leren er leeftijdsgenoten te ontmoeten, kennen en contact te onderhouden. Het kind kan zich zo optimaal mogelijk ontwikkelen wanneer er sprake is van een veilig klasklimaat, respect, een luisterend oor en wanneer straf en beloning in verhouding zijn.

Biologische factoren

Naast bovenstaande aspecten spelen biologische factoren ook een rol in de sociale ontwikkeling van het kind (Van der Ploeg, 2018). Kinderen hebben in aanleg meerdere neigingen tot bepaald gedrag meegekregen. Elk kind reageert bijvoorbeeld anders op nieuwe situaties en dit is vrijwel na de geboorte direct te zien; zo zijn er van nature zowel verlegen als agressieve kinderen. Voor een positieve sociale ontwikkeling is het van belang dat kinderen steeds meer controle krijgen over hun gedrag en emoties.

Sociale en emotionele competentie

Tot slot heeft de sociale ontwikkeling te maken met de sociale competentie. Gedrag wat in de ene situatie geoorloofd is, hoeft dat in een andere situatie niet te zijn. De ‘Theory of Mind’ (ToM) gaat over het uitvergroten van gedrag en sluit hierbij aan (Baron-Cohen, 2000). Hierdoor leren kinderen welke situaties zij kunnen opzoeken of welke zij juist moeten vermijden. Een goed ontwikkelde ToM, is een voorwaarde bij de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen. Het gaat over het inzicht dat het kind heeft in een ander wat betreft gedachten, gevoelens, kennis, wensen, intenties en herinneringen (Verhulst, 2017). Woorden zoals ‘denken’ en ‘weten’ zijn belangrijke factoren die van invloed zijn op het vermogen om te begrijpen en tevens ook het inzicht te hebben in het mentale leven van anderen.

Wanneer een kind over een goed ontwikkelde ToM beschikt, snapt het de grapjes van anderen en kan het zich inleven in de ander (Feldman, 2016). Het gaat er dus om, om sociale vaardigheden te kunnen laten zien in een alledaagse setting en het kunnen omgaan met nieuwe, onverwachte of gespannen situaties. Daarnaast heeft deze theorie betrekking op de cognitieve en emotionele facetten, het gaat dus ook over het reguleren van emoties en daarbij behorende oplossingen bedenken (Van der Ploeg, 2018). De emotionele component heeft invloed op meerdere vlakken zoals het psychisch welbevinden en de omgeving. Wanneer kinderen emotioneel competent worden kunnen zij beter inschatten wat er in een ander omgaat en hoe zij daarop kunnen anticiperen (Craeynest, 2013).

(18)

2.2 Een ontwikkelingsachterstand

Een ontwikkeling is een samenhangend proces en niet eenduidig te omschrijven (Prins & Braet, 2014).

Het betreft de samenhang van veranderingen die in de loop der tijd optreden. Een definiëring van ontwikkeling is daarom niet eenduidig. Het gaat om een samenhang tussen lichamelijke groei en het aanleren van complexe, motorische en cognitieve vaardigheden (Prins & Braet, 2014). Een ontwikkeling kan geanalyseerd worden door ontwikkelingsmijlpalen. Een ontwikkelingsmijlpaal is niet voor ieder kind op exact dezelfde chronologische leeftijd te bereiken (Verhulst, 2017). Het gaat dan om de leeftijd waarop het kind de vaardigheid beheerst, dit is gespreid rondom de gemiddelde leeftijd waarop dat gebeurt. Wanneer het kind een bepaalde mijlpaal bereikt op latere leeftijd dan het gemiddelde, dan kan men spreken van een achterstand. Een ontwikkelingsachterstand ontstaat dus doordat er meerdere belemmeringen zijn op sociaal, emotioneel of verstandelijk gebied waardoor de ontwikkeling van het kind achterblijft. Het kan dus ook gaan om een achterstand in de ontwikkeling door bijvoorbeeld een stoornis. Een achterstand is vaak te behandelen door intensieve begeleiding. Een stoornis zoals een autismespectrumstoornis of een hyper-activiteits-aandachtstekortstoornis kunnen echter vaak erfelijk bepaald en- of blijvend zijn (Steerneman & Vandormael, 2004).

De ontwikkelingsgebieden en de achterstand

Omdat de ontwikkeling geen eenduidig proces is, is er geen ontkomen aan een onderverdeling te maken op verschillende gebieden om het te concretiseren. De vormen van een ontwikkelingsachterstand kunnen namelijk voorkomen in het cognitieve, lichamelijke en/of het sociaal-emotionele gebied. Om die reden worden de cognitieve en lichamelijke ontwikkelingsgebieden ook meegenomen in het onderzoek.

Ter relevantie van het onderzoek zal de kern liggen bij het sociaal-emotionele ontwikkelingsgebied en worden de cognitieve en lichamelijke gebieden kort toegelicht.

Cognitieve ontwikkeling

De cognitieve ontwikkeling heeft allereerst betrekking op de cognitie (Doreleijers, Boer, Huisman & de Haan, 2015). Dit is een verzamelnaam voor processen met betrekking tot het verweven en gebruiken van kennis. Het gaat dan om problemen oplossen, denken, herinneringen, taalbegrip en spreken. In direct verband met het begrip cognitie staat het begrip intelligentie, dat gaat over verschillen in cognitieve capaciteiten. De cognitieve ontwikkeling gaat dus over de verstandelijke ontwikkeling of intellectuele vermogens van het kind (Niemijer & Gastkemper, 2009). Vygotsky stelt dat de cognitieve ontwikkeling enkel bevorderd kan worden wanneer informatie zich in de zone van de naaste ontwikkeling bevindt (Vygotsky, Cole, John-Steiner, Scribner & Souberman, 1978).Dit heeft betrekking op het niveau waarop een kind een taak (bijna) kan, maar het nog niet helemaal zelf kan uitvoeren en begrijpen (Feldman, 2016).

Lichamelijke ontwikkeling

De lichamelijke ontwikkeling is gebaseerd op de groei van het lichaam van het kind. Omdat de doelgroep van behandelklas X bestaat uit kinderen in de leeftijd vier tot zeven jaar, betreft het twee verschillende fases van het kind. Dan spreekt men over de kleuterperiode van vier tot zes jaar en de schoolperiode

(19)

van zes tot twaalf jaar (Van Beemen et al., 2018). In verband met de lichamelijke groei staat de motorische ontwikkeling van het kind (Struyven & Baeten, 2010). De motorische ontwikkeling van het kind in de kleuterfase is veelal gebaseerd op het rennen, springen en bijvoorbeeld zwemmen. Het gaat om het herhaaldelijk oefenen van handelingen waardoor het kind zich dit eigen kan maken. De fijne motoriek is gebaseerd op handelingen zoals puzzels maken, tekenen, prikken, plakken en knippen.

Wanneer het kind de schoolfase bereikt zijn de handelingen meer gebaseerd op het klimmen, glijden en fietsen. Alle motorische handelingen, zowel grof als fijn, komen in de schoolfase meer in evenwicht (Struyven & Baeten, 2010).

2.3 De effecten van een sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand

In de vorige alinea werd toegelicht dat er diverse factoren van invloed zijn op het ontwikkelen van een positieve sociaal-emotionele ontwikkeling. Zo blijkt dat wanneer een kind gedragsproblemen vertoont, dit kan samenhangen met de ontwikkelingsfase van het kind, maar ook een uiting kan zijn van een bedreigde ontwikkeling door omgevingsfactoren, erfelijke factoren of psychische aandoeningen (Creaynest, 2013). Daarnaast stelt Van der Ploeg (2018) dat wanneer een kleuter of een schoolkind geen ‘gezonde’ sociale-emotionele ontwikkeling doorloopt, dit grote gevolgen kan hebben voor het kind en dat het bedreigd wordt in de ontwikkeling. Problematisch gedrag kan bijvoorbeeld samenhangen met psychische stoornissen zoals depressie of een angststoornis, aandachtstekortstoornis, hyperactiviteit, een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis of een autismespectrumstoornis (Hassink-Franke, Oud

& Beeres, 2015).

Effecten in de cognitieve en lichamelijke ontwikkeling

Wanneer er problemen ontstaan in de cognitieve ontwikkeling kan zich dit laten zien door het moeite hebben met nieuwe situaties, het niet verwoorden van gevoelens, verlies van de grens tussen werkelijkheid en fantasie, leerstoornissen, taal-spraakontwikkelingsachterstand, een motorische ontwikkelingsachterstand en angst opzoekend gedrag (Niemijer & Gastkemper, 2009). Wat betreft de lichamelijke ontwikkeling kan dit ook van invloed zijn op een negatieve sociaal-emotionele ontwikkeling.

Zo kan het voorkomen dat het kind onderschat, overschat of onnodig in bescherming genomen wordt.

Zij kunnen fysiek kwetsbaarder zijn vergeleken met hun leeftijdsgenoten en kunnen door foutieve inschattingen niet aan verwachtingen van hun omgeving voldoen (Struyven & Baeten, 2010).

Sociaal en emotioneel incompetent zijn

Uit onderzoek (Van der Ploeg, 2018) blijkt dat er een sterke samenhang is tussen sociale incompetentie en gedrag, tevens is het een voorspeller voor toekomstig probleemgedrag. Wanneer een kind sociaal incompetent is kan dit leiden tot eenzaamheid, omdat het kind nauwelijks aansluiting kan vinden bij leeftijdsgenoten. Daarnaast kan het leiden tot (ernstige) gedragsproblemen met betrekking tot het vermijden van sociale interacties, het niet in balans hebben van gevoelens zoals vertrouwen en wantrouwen, problemen in relatievorming en grenzend testend gedrag vertonen (Niemijer &

Gastkemper, 2009). Wanner het kind ouder wordt kan het bijvoorbeeld leiden tot een alcoholverslaving

(20)

ontwikkeling is dit zichtbaar door stemmingsschommelingen, emotionele instabiliteit, spanningen, agressieregulatiestoornis, een verminderde impulscontrole, een ontbrekende morele ontwikkeling en hechtingsstoornissen (Niemijer & Gastkemper, 2009).

2.4 De verschillende rollen

Rol van de jeugd- en gezinsprofessional

De jeugd- en gezinsprofessional werkt vanuit een ervaringsgerichte dialoog (Struyven & Baeten, 2010).

De kenmerken zoals echtheid, empathie en aanvaarding zijn hierbij van belang. Wanneer de jeugd- en gezinsprofessional enkel zou veroordelen en bekritiseren, zou dit voor het kind een bedreigende en onveilige situatie zijn. Door de ervaringsgerichte dialoog komt de jeugd- en gezinsprofessional in contact met het kind, begrijpt het de wereld van het kind en speelt daar ook op in. Er ontstaat dan een verbondenheid en er is op deze manier voor het kind vertrouwen gecreëerd richting de professional.

Het belang van gezond opvoeden door professionals is er om te ondersteunen in de ontwikkeling van het kind (Niemeijer & Gastkemper, 2009). Daarnaast is deze hulpverlening er ook om te zorgen dat ouders de opvoeding weer zelfstandig kunnen voortzetten. Hierbij is het belangrijk dat de opvoeders handvatten of aanvullende hulpmiddelen toegereikt krijgen door de jeugd- en gezinsprofessionals. De zone van de naaste ontwikkeling van Vygotsky sluit aan bij het speciaal onderwijs waar de jeugd- en gezinsprofessionals werkzaam zijn (Feldman, 2016). Hij veronderstelt dat klassen een veilige plek moeten zijn waar kinderen kunnen experimenteren. De rol van de jeugd- en gezinsprofessionals is dan ook die veilige plek om te experimenteren te waarborgen.

Rol van de ouders

Wanneer er sprake is van een achterstand in de ontwikkeling, is dat voor ouders vaak een reden tot zorg waar zij ondersteuning bij vragen en/of willen (Niemeijer & Gastkemper, 2009). De houding van de opvoeder kan van grote effectiviteit zijn op het kind. Uit het onderzoek van Bakker, Wijnen & Blokland (2014) blijkt dat het voor de opvoeding van belang is dat ouders aandacht en respect hebben voor het kind, innerlijke rust uitstralen, onbevangen zijn, interesse tonen, enthousiasme en moed uitstralen maar ook terughoudend zijn indien nodig. Naast de houding heeft een ouder ook kennis en inzicht nodig in wat hun kind nodig heeft. Wanneer de opvoeders dit tonen kan dit bevorderlijk werken voor de ontwikkeling van het kind. Hun eigen ervaringskennis en intuïtie is hierbij van groot belang. Daarnaast hebben zij ook de juiste vaardigheden nodig. Dit om de ontwikkeling van het kind de gewenste richting in te sturen, bijvoorbeeld door grenzen te stellen maar ook door middel van belonen. Tevens moet de draagkracht en draaglast in balans zijn (Bakker et al., 2014).

(21)

2.5 Huidige werkvormen en methodieken van behandelklas X.

Om de relevantie van het onderzoek te waarborgen, en de deelvragen te beantwoorden, zal er een keuze worden gemaakt uit methodieken of werkvormen die momenteel worden gebruikt bij behandelklas X. De methodieken of werkvormen die momenteel het meeste worden gebruikt, worden toegelicht. Al de andere methodieken of werkvormen die niet worden genoemd zijn: De Ouder Kind Interventie, de opvoedschijf, Positive Behavior Support, Floor-Play, Slapende honden wakker maken, de vulkaan, wat-waar-hoe-waarom, het ik-boekje en het beloningssysteem.

De sociale vaardigheidstraining

Kinderen kunnen door de instructies en begeleiding van de jeugd- en gezinsprofessionals door middel van voorbeelden, gedragsoefeningen en bekrachtigingen, sociale vaardigheden aanleren. Dit met het doel emoties te leren herkennen en deze adequaat te kunnen uitten. De sociale vaardigheidstraining kan de sociale competentie van het kind vergroten (Prins, Bosch & Braet, 2011).

Doos vol gevoelens

De doos vol gevoelens is een doos waarin materialen zitten om op een speelse wijze te oefenen met de basisemoties bang, boos, blij en verdrietig. Het is voor kinderen met de leeftijd van drie tot zes jaar.

De doos vol gevoelens heeft betrekking op het stimuleren van de sociaal-emotionele ontwikkeling.

Kinderen kunnen leren de emoties te herkennen, begrijpen maar ook te uiten door middel van de activiteiten (Depondt, Kog & Moons, 2010).

De gevoelsthermometer

De jeugd- en gezinsprofessionals maken bij behandelklas X gebruik van een gevoelsthermometer. Het is gebaseerd op de basisemoties bang, boos, blij en verdrietig en het kan op diverse manieren worden vormgegeven. Met een gevoelsthermometer kan het kind aangeven hoe sterk het kind iets voelt (Beer

& Lindauer, 2014). Bij behandelklas X zijn de emoties gekoppeld aan de kleuren groen, geel, oranje en rood. Hoe verder het kind bij het rood komt, hoe heftiger de emoties ervaren worden. Het kind kan zelf aangeven hoe het zich voelt (Anoniem, persoonlijke communicatie, 26 maart 2020).

(22)

3. Methodologie

In dit hoofdstuk komt de methodologie aan bod. Dit hoofdstuk zal uit verschillende paragrafen ontstaan.

In paragraaf 3.1 wordt de onderzoekspopulatie en de steekproef omschreven. Tevens wordt benoemd hoe de anonimiteit van de respondenten in het onderzoek gewaarborgd wordt. In paragraaf 3.2 zal de dataverzamelingsmethode worden toegelicht en hoe deze ethisch is verantwoord. In paragraaf 3.3 worden het meetinstrument en de topiclijst toegelicht en hoe dit tot stand is gekomen. Tot slot in paragraaf 3.4 worden de data geanalyseerd middels een stappenplan met daaruit volgend een codeboom.

3.1 Onderzoekspopulatie en de steekproef

De onderzoekspopulatie

Het doel van het onderzoek is om erachter te komen welke kennis en inzichten kunnen bijdragen aan het optimaliseren van de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen in behandelklas X. De onderzoekspopulatie heeft betrekking op de jeugd- en gezinsprofessionals. Om de volledigheid van het onderzoek te kunnen waarborgen zijn er naast de pedagogisch medewerkers, ook leerkrachten van de behandelklas en de daarbij betrokken ambulante hulpverleners uitgenodigd tot deelname aan het interview. Alle respondenten hebben een verschillende leeftijd en een verschillend aantal ervaringsjaren. Het betreft een homogene groep van enkel vrouwelijke respondenten. Tevens zijn alle respondenten werkzaam binnen dezelfde organisatie.

Steekproef

In de gehele organisatie zijn er 544 medewerkers, 60 vrijwilligers en 32 stagiaires werkzaam bij organisatie Y (Sterk Huis, 2019b). Voor het onderzoek is er gekozen voor een gerichte steekproef, waarbij de onderzoeker een bewuste selectie aan respondenten heeft gemaakt. Voor de gerichte steekproef is er gekozen voor gevallen met een maximum aan variatie. De respondenten van het onderzoek verschillen, zodat de resultaten van het onderzoek goed zijn afgedekt (Baarda et al., 2018).

De daadwerkelijke steekproef wijkt af van de voorgenomen steekproef. Het corona virus heeft invloed gehad op het onderzoek en zo het werven van respondenten. Zo was het niet mogelijk om ouders van de kinderen in behandeling bij behandelklas X, te interviewen. Tevens is het voor de onderzoeker merkbaar geweest dat niet iedere hulpverlener openstond voor een online interview. Zij gaven bijvoorbeeld aan dat zij in tijdnood kwamen doordat zij druk bezig zijn met hun eigen taken waardoor een interview niet mogelijk is. Dit heeft invloed gehad op het totaal aantal respondenten, uiteindelijk zijn dit er acht. De coördinator, de gedragswetenschapper en een pedagogisch medewerker zijn hierdoor weggevallen. De keuze van de onderzoeker omtrent de respondenten is gebaseerd op relevantie met betrekking tot het onderzoek. De respondenten zijn allen werkzaam binnen de behandelklas, dit zorgt voor concrete informatie.

(23)

Om de kwaliteit van het onderzoeksrapport te waarborgen is daarom de keuze gemaakt om de pedagogisch medewerkers, ambulant hulpverleensters en leerkrachten van behandelklas X te interviewen. Zij zijn zeer betrokken bij de behandeling en hebben veel informatie over het thuisfront. Op deze manier is het toch mogelijk om wat informatie te krijgen met betrekking tot de omgeving van het kind. Tevens was het interviewen van de kinderen, geen optie. Zij hebben een jonge leeftijd, maar ook sluit het niet aan bij hetgeen waar onderzoek naar is gedaan. Bij dit kwalitatief onderzoek is het minder relevant hoe groot de groep is, maar ligt de focus meer bij het maken van een verantwoorde keuze (Baarda et al., 2018). In de perfecte omstandigheden zou de mogelijkheid geweest om ouders te interviewen meegenomen worden in het onderzoek. Echter heeft de onderzoeker nu dus een andere keuze moeten maken, zoals in de vorige alinea omschreven.

De daadwerkelijke steekproef ziet er als volgt uit:

• Drie pedagogisch medewerkers (P1 t/m P3): alle respondenten zijn vrouwen. De leeftijd ligt tussen de 34 tot 57.

• Drie ambulant hulpverleners (A1 t/m A3): alle respondenten zijn vrouwen. De leeftijd ligt tussen de 34 en 62.

• Twee leerkrachten van behandelklas x (L1 & L2): alle respondenten zijn vrouwen. De leeftijden zijn 58 en 57.

3.2 Dataverzamelingsmethode

De interviews

Er is gekozen voor een kwalitatief onderzoek om erachter te komen wat er speelt en wat de belevingen, gedachten en ervaringen van de respondenten zijn. De dataverzamelingsmethode is gebaseerd op een semigestructureerd interview. Bij deze manier van interviewen heeft de onderzoeker de mogelijkheid gehad om vragen op te stellen vanuit het theoretisch kader en de opgestelde deelvragen. Echter is er ook voldoende ruimte voor de respondent om breder op het onderwerp in te gaan en geeft het de onderzoeker de mogelijkheid om door te vragen (Baarda et al., 2018). Gezien de invloed van het corona- virus was de onderzoeker genoodzaakt, in een ieders veiligheid, de interviews af te nemen middels het online communicatie middel Microsoft Teams.

Procedure

Om de semigestructureerde interviewmethode te waarborgen, is de onderzoeker soms afgeweken van de vooropgestelde vragen vanuit de topiclijst. Dit is een bewuste keuze, omdat er voldoende ruimte moest blijven bestaan voor de onderzoeker en de respondent om door te vragen. Het was immers geen gestructureerd interview waarbij het enkel ging om de vraagstelling vanuit de topiclijst. Tijdens de interviews was de houding van de onderzoeker open, wat de respondenten de gelegenheid gaf om meningen, ervaringen en perspectieven te delen. De non-verbale houding van de onderzoeker was lastig te zien via het online communicatie middel Microsoft Teams. De onderzoeker keek de respondent recht aan in het beeld en knikte en humde indien dit van toegevoegde waarde was. Daarnaast stelde

(24)

de onderzoeker open vragen die de respondent uitnodigden om meer over het onderwerp te vertellen.

Daarbij luisterde de onderzoeker aandachtig naar het verhaal van de respondent en onderbrak niet.

Ethische verantwoording

Om het onderzoek ethisch te verantwoorden met betrekking tot de dataverzameling, zijn er een aantal aspecten die van aanmerkelijk belang zijn. Allereerst heeft de onderzoeker een bewuste selectie gemaakt aan respondenten die een bijdrage hebben geleverd aan het resultaat van het onderzoek.

Middels e-mail communicatie zijn alle respondenten uitgenodigd voor het interview. In deze uitnodiging stond geformuleerd dat er een informatiebrief en toestemmingsformulier (informed consent) is bijgestuurd. In de informatiebrief (zie bijlage 1) stond omschreven wat het doel was van het onderzoek, hoe het onderzoek is uitgevoerd, wat er van de respondent verwacht werd, wat er zou gebeuren als de respondent niet wenste deel te nemen en tot slot hoe het programma Microsoft Teams werkt. Zoals eerder vernoemd in de vorige alinea hebben de interviews plaatsgevonden middels online communicatie, namelijk Microsoft Teams.

Daarnaast is de anonimiteit van de respondenten gewaarborgd. Dit door bij verslaglegging de namen van de respondenten te categoriseren. Daarnaast is de officiële naam van de afdeling weggelaten en is dit behandelklas X genoemd. Tevens stond in het toestemmingsformulier (zie bijlage 2) dat het interview zal worden opgenomen en de opname wordt vernietigd bij het afronden van het afstudeeronderzoek. Ook staat in het toestemmingsformulier dat het niet wordt gebruikt voor andere doeleinden en gegevens niet te zijn herleiden naar een persoon. Respondenten hebben deelgenomen op vrijwillige basis en mochten op elk moment de medewerking met betrekking tot het onderzoek beëindigen, zonder opgave van reden. Daarnaast is de privacy van de respondenten gewaarborgd door namen en de gegevens van de respondent weg te laten. Tevens zijn de respondenten geïnformeerd dat zij de resultaten van het onderzoek mochten ontvangen indien gewenst. Voor bovenstaande factoren moesten de respondenten aangeven of zij het hier wel of niet mee eens waren en tot slot met een handtekening ter bevestiging.

Betrouwbaarheid dataverzamelingsmethode

De keuze van het format en de interviewtechniek bepaalt mede de betrouwbaarheid van de dataverzamelingsmethode. Voor dit onderzoek heeft de onderzoeker de keuze gemaakt om de respondenten individueel te interviewen, online via Microsoft Teams, ook wel de synchrone interview manier genoemd (Baarda et al., 2018). Om de betrouwbaarheid van de interviews te kunnen waarborgen zijn er een aantal aspecten van belang. Zo gebruikt de onderzoeker registratieapparatuur, in dit geval de opname van de telefoon. De gegevens worden letterlijk getranscribeerd en zijn inzichtelijk en controleerbaar. Daarnaast heeft de onderzoeker de geldigheid van de dataverzameling bevordert door triangulatie, dit houdt in dat de onderzoeker van diverse wetenschappelijke bronnen en theorieën met betrekking tot het onderzoek gebruik heeft gemaakt (Baarda et al., 2018).

(25)

Validiteit dataverzamelingsmethode

Een onderzoek is verbonden met de validiteit, dat wil zeggen dat de verzamelde informatie correspondeert met de werkelijkheid (Baarda et al., 2018). De onderzoeker heeft de validiteit van het onderzoek op verschillende manieren gewaarborgd. Zo bestaat de respondentengroep uit verschillende vakgebieden, maar worden zij wel allen door dezelfde onderzoeker geïnterviewd. Daardoor is het thema van verschillende kanten belicht en beargumenteert. Belangrijk voor de validiteit van het onderzoek en de betrouwbaarheid van de resultaten is dat de onderzoeker geen vooroordelen mee heeft genomen tijdens het interviewen (Baarda et al., 2018). Daardoor stond de onderzoeker open voor nieuwe informatie, die het onderzoek konden bevorderen.

Echter zijn er ook andere factoren die mee hebben gewogen in de betrouwbaarheid van het onderzoek.

Door de corona omstandigheden merkte de onderzoeker op dat veel respondenten geen kennis hadden van het programma Microsoft Teams. Daarnaast functioneerde het programma niet altijd optimaal, waardoor het beeld hakkelde, mensen slecht te verstaan waren, via een ander communicatiemiddel gebeld moesten worden en respondenten geen uitnodiging hadden gekregen. Voor de onderzoeker was dit frustrerend en bleef het interviewen op afstand een uitdaging. De houding van een respondent was vaak niet zichtbaar. Tevens voelde voor de onderzoeker erg afstandelijk, echter heeft de onderzoeker dit het gesprek zo minimaal mogelijk laten beïnvloeden.

3.3 Meetinstrument

Voor het doen van interviews heeft de onderzoeker gebruik gemaakt van een topiclijst, wat past bij het semigestructureerd interviewen. In die topiclijst staan vooropgestelde topics waaraan vragen zijn gekoppeld (zie bijlage 3). Deze zijn afgeleid uit de deelvragen en het theoretisch kader. Dit om ervoor te zorgen dat de onderzoeker meerdere belangrijke onderdelen benoemt (Baarda et al., 2018).

Betrouwbaarheid meetinstrument

Voor de betrouwbaarheid van het onderzoek heeft de onderzoeker de topiclijsten opgezet en zijn de interviews letterlijk getranscribeerd. De resultaten van het onderzoek zijn te allen tijde door de respondenten op te vragen (Baarda et al., 2018). De vragen die in de topiclijst staan geformuleerd zijn zo transparant en neutraal mogelijk, om tot juiste inzichten te komen. Tevens is er door de onderzoeker zo open en neutraal mogelijk gereageerd op de respondent. Dit om te voorkomen dat de respondent beïnvloed zou worden door de onderzoeker.

Validiteit meetinstrument

Allereerst is de topiclijst aan onafhankelijke personen toegelicht en is er gekeken of de vragen die stonden geformuleerd helder en zo transparant mogelijk waren. Tevens is er contact geweest met een collega in het vakgebied, waarbij de topiclijst ter sprake is gekomen. Samen met die collega is de conclusie getrokken dat de topiclijst te breed was en dat er gerichtere vragen moesten zijn. De topiclijst is aangepast van 50 naar 12 concrete vragen, waarop doorgevraagd kon worden. Dit bevorderde

(26)

3.4 Data-analyse

In paragraaf 1.2 staat omschreven dat uit de probleemanalyse blijkt dat de jeugd- en gezinsprofessionals van behandelklas X, toe zijn aan vernieuwende kennis en inzichten omtrent het optimaliseren van de sociaal-emotionele ontwikkeling. Aan de hand daarvan heeft de onderzoeker deelvragen opgesteld die een antwoord kunnen geven op de hoofdvraag. Vervolgens heeft de onderzoeker dit geconcretiseerd door middel van het maken van een topiclijst, en aan de hand daarvan heeft de onderzoeker vragen opgesteld voor de interviews. Om de interviews te analyseren is de onderzoeker allereerst begonnen met de exploratiefase (Baarda et al., 2018). Dit betekent dat de onderzoeker de transcripten van de interviews heeft doorgelezen om ze vervolgens te kunnen coderen.

Zo ontstond er een algeheel beeld van de resultaten alvorens er werd begonnen met het toevoegen van codes. Vervolgens is de onderzoeker begonnen met de eerste fase van het coderen, namelijk het open coderen. Bij het open coderen is het van belang dat de onderzoeker op zoek gaat naar thema’s en onderwerpen die aansluiten bij de deelvragen van het onderzoek, en dus ook de probleemstelling en daarmee relevant zijn voor de resultaten (Baarda et al., 2018). De codes vormen uiteindelijk een verband met wat er letterlijk is gezegd door de respondenten. Het open coderen kan in vier verschillende manieren. De onderzoeker heeft de woorden die in de tekst staan gebruikt als code, ook wel ‘in vivo’

coderen genoemd. Dit omdat de onderzoeker dicht bij de werkelijkheid van de respondent wilde blijven.

De tweede fase van het coderen heeft als doel om een overzicht te creëren van de open codes die gecodeerd zijn. Dit wordt ook wel een constante vergelijking genoemd. De onderzoeker is op zoek gegaan naar overeenkomsten en vergelijkingen. Daardoor werd de lijst met codes korter, mede doordat de onderzoeker dezelfde sub codes neer heeft gezet die vaker in het document terugkomen. Zo komt er een geordend overzicht. Het wordt ook wel de specificatiefase genoemd, waarin de onderzoeker axiaal codeert (Baarda et al., 2018).

De derde fase wordt ook wel aangeduid als het selectief coderen, waarbij de onderzoeker gaat categoriseren (Baarda et al., 2018). De onderzoeker heeft een codeboom gemaakt (zie bijlage 4) waarin eerst het hoofdthema werd geformuleerd en daarna een bijpassende sub code. Aan de zijkant van de tabel staan de respondenten aangegeven die iets over dat thema hebben gezegd. Aan de hand van de codeboom heeft de onderzoeker een reëel beeld omtrent het thema ‘het optimaliseren van de sociaal- emotionele ontwikkeling’ gekregen. Nadien heeft de onderzoeker de resultaten uit de codeboom geanalyseerd en daaraan conclusies verbonden, waaruit een antwoord op de hoofdvraag is voortgevloeid.

(27)

Hoofdstuk 4: De resultaten

In dit hoofdstuk worden de resultaten van de afgenomen interviews geanalyseerd. De resultaten zijn gekoppeld aan de drie deelvragen, iedere deelvraag wordt apart benoemd met daarbij ondersteunende citaten en- of grafieken. Tevens maakt de onderzoeker een koppeling met de literatuur uit het theoretisch kader van hoofdstuk twee.

4.1 - Deelvraag 1

Op welke wijze wordt de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen van behandelklas X, met een ontwikkelingsachterstand, momenteel gestimuleerd?

Om deze vraag te beantwoorden is de respondenten gevraagd wat zij als hulpverlener inzetten en welke werkwijze zij momenteel gebruiken om de sociaal-emotionele ontwikkeling te stimuleren.

Rol hulpverlener

Alle respondenten geven aspecten aan die zij belangrijk achten in de behandeling richting het kind, om de kwaliteit van de behandeling te waarborgen. Zo geven alle bevraagde respondenten aan dat zij het signaleren en observeren, het aanleren van vaardigheden, het aanbieden van een passende werkwijze en het samenwerken met ouders een belangrijke taak vinden in hun rol als hulpverlener. Daarbij is het relevant dat jeugd- en gezinsprofessionals handvaten of aanvullende hulpmiddelen toereiken (Niemeijer

& Gastkemper, 2009). Respondent P1 geeft op het samenwerken met ouders een duidelijke aanvulling:

Ja en een stuk psycho-educatie dat gaat er wel aan vooraf. We nemen ouders en opvoeders mee in wat zien wij, zien jullie dat ook, is het herkenbaar, we vragen altijd willen ouders daar thuis ook verbetering in zien of hoe willen zij het kind daarbij gaan helpen en kunnen ze dat.

Dus dat gaan we eerst doen, een stuk psycho-educatie over geven zodat ouders ook goed weten wat er bedoeld wordt met die sociale-vaardigheden en waarom het belangrijk is en die uitleg moet er eerst aan vooraf gaan voordat we beginnen met de praktische uitvoering.

Daarnaast geven zeven van de acht respondenten aan dat zij aansluiten bij het niveau van het kind, een positieve behandeling/benadering effectief werkt en zij daarbij handvaten bieden om het kind en de ouders te ondersteunen. Het belang van gezond opvoeden door professionals is er om te ondersteunen in de ontwikkeling van het kind (Niemeijer & Gastkemper, 2009). Daarbij geven vijf respondenten aan dat het stimulerend is voor zowel ouder als kind om de verbinding te maken tussen de groep en thuis, waardoor betere ondersteuning mogelijk is. Eveneens geven drie van de acht respondenten aan dat zij het ontvangen en anticiperen op het kind belangrijk achtten en geven twee van de acht respondenten aan dat zij door de behandeling het inzicht en zelfvertrouwen van het kind vergroten. Daarnaast geven drie respondenten aan dat het scheppen van randvoorwaarden helpend kan zijn voor een positieve gedragsverandering. Vier van de acht respondenten geven aan dat zij het prettig vinden om situaties te visualiseren en dit vaak helpend is voor zowel ouder als kind. Eveneens geven vijf respondenten aan

(28)

effecten op het kind. Vier van de acht respondenten geven aan dat het bevorderend werkt wanneer er een actieve interdisciplinaire samenwerking is binnen het team. Samen zorgen zij ervoor dat er passend onderwijs is wanneer het kind uitstroomt, aldus vier van de acht respondenten.

Tabel 1: de rol van de hulpverlener in het stimuleren van de sociaal-emotionele ontwikkeling

Ondersteunende middelen communicatie

Alle respondenten geven een werkwijze aan die zij gebruiken om de sociaal-emotionele ontwikkeling te stimuleren. Er wordt echter geen eenduidig middel benoemd door alle respondenten. Drie respondenten geven aan dat zij in de samenwerking met ouders de DOKI, VIB, de opvoedschijf en een genogram gebruiken ter ondersteuning en het inzichtelijk maken van wat er speelt. Zes respondenten geven aan dat zij het gedrag observeren om de ontwikkeling goed in kaart te kunnen brengen. Daarnaast geven diezelfde respondenten aan dat zij de emotieregulatie stimuleren door middel van diverse methodieken, zoals bijvoorbeeld een sociale vaardigheidstraining. Vijf van de acht respondenten benoemen dat zij het beloningssysteem gebruiken om de sociaal-emotionele vaardigheden te stimuleren en dat dit effectief werkt voor een positieve behandeling. Vier respondenten geven aan de gevoelsthermometer in te zetten ter stimulatie van de emotieregulatie. Echter benoemen twee respondenten een andere methodiek, namelijk het raampje en de doos vol gevoelens. Respondent P1 vat dit samen:

Eigenlijk ja, SOFA training, daar hebben we dan op ingezet laatst. We werken met een doos vol gevoelens, dat is ook een methodiek die je in kan zetten bij deze doelgroep, gedurende de dag gebruiken wij heel veel sociale vaardigheden en trainen we die heel de dag eigenlijk met de kinderen.

0 1 2 3 4 5 6 7 8

Signaleren en observeren Vaardigheden aanleren kinderen

Vaardigheden aanleren ouders Passende werkwijze aanbieden Aansluiten bij het niveau van het kind Ontvangen en anticiperen Samenwerken met ouders Inzicht vergroten Verbinding maken tussen groep en thuis Randvoorwaarden scheppen Interdisciplinair samenwerken Positieve behandeling Voorbeeldfunctie Eigenwaarde/zelfvertrouwen stimuleren Ondersteunen Werkmethoden herhalen Ontwikkeling in kaart brengen Handvaten bieden Passend onderwijs Psycho-educatie

Rol van de hulpverlener

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

However, no evidence is found for short-run effects Therefore, we can accept the first hypothesis for the long-run (Central bank communication has a

This research has explored four different categories of characteristics of the knowledge transfer process between start-ups and their international partners, namely

Onze school is een ontmoetingsplaats, een samenleving in het klein, waar kinderen leren luisteren, hun eigen mening leren verwoorden, leren omgaan met teleurstellingen,

Door middel van het aanleren van sociale vaardigheden en sociaal emotionele ontwikkeling van kinderen wordt er gewerkt aan een fijne en veilige leer- omgeving voor iedereen..

en met aspecten van 2 toont bewondering voor elkaars vaardigheden en mogelijkheden sociaal gedrag 0 maakt aan een ander duidelijk wat het wel/niet wil. (voor jezelf

- Met mijn onderzoek wil ik nieuwe kennis en inzichten verwerven omtrent materiaal dat een meerwaarde kan zijn voor het welbevinden en de sociaal-emotionele

Gemeente Lelystad, Welzijn Lelystad en Centrada richten zich in de samenwerking met of ondersteuning van burgers wel steeds meer op de eigen kracht van

Mogelijk signaalgedrag: constant om aandacht van belangrijke anderen vragen, niet alleen kunnen zijn, geen of weinig interesse voor materiaal, geen interesse voor