• No results found

Conclusies met betrekking tot de deelvragen

Hoofdstuk 5 – Conclusies en aanbevelingen

5.1 Conclusies met betrekking tot de deelvragen

Deelvraag 1: Op welke wijze wordt de sociaal-emotionele ontwikkeling, van de kinderen van behandelklas X, met een ontwikkelingsachterstand, momenteel gestimuleerd?

Uit de interviews blijkt dat zowel de pedagogisch medewerkers als ambulante hulpverleners en leerkrachten allemaal gebruik maken van diverse methodieken. Echter zit er verschil in functie en in de mate van gebruik. Zo maken ambulant hulpverleners voornamelijk gebruik van bijvoorbeeld; De Ouder Kind Interventie, een genogram, Video Interactie Begeleiding, slapende honden wakker maken en de opvoedschijf. Daarnaast maken de leerkrachten voornamelijk gebruik van het instructiemodel en het ontwikkelings-volgmodel. De pedagogisch medewerkers gebruiken bijvoorbeeld sensopathisch spel, het ik-boekje en de methode wat-waar-hoe-waarom. Uit de interviews blijkt dat er veel waarde wordt gehecht aan het beloningssysteem, aldus vijf respondenten. Voor kinderen is dit een positief middel om de sociaal-emotionele ontwikkeling te stimuleren; dit wordt door veel jeugd- en gezinsprofessionals gebruikt. Daarnaast blijkt dat er veel wordt ingestoken op de emotieregulatie, waarvoor veel diverse methodieken of middelen worden gebruikt. Na het analyseren van de data kan de onderzoeker concluderen dat de jeugd- en gezinsprofessionals gebruik maken van een ruim scala aan methodieken maar hierin nog te weinig overzicht en duidelijkheid is. Wellicht zijn er nog veel meer methodieken, die de respondenten nog niet hebben aangeduid. Tevens zijn niet alle methodieken voor dezelfde doeleinden te gebruiken en zijn de methodieken vaak verouderd.

De sociaal-emotionele ontwikkeling stimuleren gebeurt niet enkel door het gebruiken van methodieken of een bepaalde werkwijze. De rol van de hulpverlener is ook van invloed op de behandeling. Zo blijkt uit de interviews dat het in kaart brengen van de ontwikkeling ontzettend belangrijk is. Dit wordt gedaan op verschillende manieren. De signalerende en observerende functie vanuit de hulpverlener is van essentieel belang in de behandeling van het kind. Op die manier kunnen de hulpverleners een passende werkwijze aanbieden om vaardigheden te stimuleren. Deze vaardigheden zijn vrijwel onmisbaar voor een goede omgang met leeftijdsgenoten (Van der Ploeg, 2018). Uit de interviews blijkt ook dat een positieve behandelwijze succesvol werkt, zo zijn zij een voorbeeldfunctie voor de kinderen, scheppen zij randvoorwaarden en gaat het erom om het kind te ondersteunen en het zelfvertrouwen te vergroten.

Wanneer de jeugd- en gezinsprofessional enkel zou veroordelen en bekritiseren, zou dit voor het kind een bedreigende en onveilige situatie zijn. Door de ervaringsgerichte dialoog komt de jeugd- en gezinsprofessional in contact met het kind, begrijpt het de wereld van het kind en speelt daar ook op in (Niemeijer & Gastkemper, 2009). Door de interdisciplinaire samenwerking zijn er korte lijntjes tussen verschillende hulpverleners, zodat zij allen van hetzelfde op de hoogte zijn. Tevens is de samenwerking

met ouders van essentieel belang voor het succesvol afronden van een behandelproces. Het maken van een verbinding door groep en thuis is waardevol.

Deelvraag 2: Welke bevorderende en belemmerende factoren spelen een rol in de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen met een ontwikkelingsachterstand in behandelklas X?

Uit de interviews blijkt dat er een ruime hoeveelheid bevorderende en belemmerende factoren zijn, die van invloed zijn op het sociaal-emotioneel ontwikkelen van het kind. Om de kwaliteit van het onderzoek te behouden, zal de onderzoeker de meest besproken onderwerpen concretiseren. Als het gaat om bevorderende factoren geven hulpverleners aan dat voornamelijk structuur een duidelijke voorwaarde is voor het stimuleren van de sociaal-emotionele ontwikkeling. Doordat het kind structuur ervaart weet het wat er van hem of haar verwacht wordt, die duidelijkheid is van groot belang. De jeugd- en gezinsprofessional heeft dan ook een belangrijke taak als het gaat om het stimuleren van de sociaal-emotionele ontwikkeling (Noordzij, 2019). Om het kind te laten groeien sluiten de hulpverleners aan bij het niveau van het kind, zodat beoogde doelen ook haalbaar zijn en het kind positieve ervaringen opdoet. Een belangrijke factor in het ontwikkelen is het netwerk, wanneer zij betrokken zijn en zich bereid voelen om hulpverlening te aanvaarden en samen met de hulpverleners aan de slag te gaan, kan dit zorgen voor een effectievere behandeling. Daarnaast zijn de aspecten zoals visualiseren, rust, kleinschaligheid, veiligheid en duidelijkheid een aanvulling op datgeen wat helpend kan zijn voor het kind om te groeien in de ontwikkeling.

Naast bevorderende factoren, zijn er door alle jeugd- en gezinsprofessionals ook belemmerende factoren benoemd die het kind remmen in de ontwikkeling. Levensgebeurtenissen die het kind kan meemaken, zoals bijvoorbeeld een ziekenhuisopname, scheiding van de ouders, een samengesteld gezin, worden door hen veelal genoemd. Alles kan van invloed zijn op het kind, wat weer een vertaalslag heeft op het sociaal-emotioneel ontwikkelen. Daarnaast is door iedereen aangeduid dat problematieken in de gezinssituatie van het kind een duidelijke invloed heeft op de ontwikkeling. Voor een positieve sociale ontwikkeling is het van belang dat het kind regulatie, warmte en respons krijgt van de ouders.

Wanneer een kind negatief opgevoed wordt zijn de kenmerken vaak gebaseerd op agressie, liefdeloosheid en veel toegevendheid (Van der Ploeg, 2018). Wanneer het kind geen stevig netwerk heeft en de ouders niet de juiste vaardigheden hebben aangeleerd, of hun eigen verleden nog niet hebben verwerkt, kunnen zij onmacht voelen in het opvoeden van hun kind. Die onmacht heeft weer een vertaalslag op het functioneren en het ontwikkelen van het kind. Tevens kunnen kinderen op hun vorige school een negatieve ervaring hebben opgelopen. Het kind kan zich zo optimaal mogelijk ontwikkelen wanneer er sprake is van een veilig klasklimaat, respect, een luisterend oor en wanneer straf en beloning in verhouding zijn (Van der Ploeg, 2018). Echter spelen niet alleen omgevingsproblematieken een duidelijke rol, maar ook de kind-eigen problematieken zijn van sterke invloed op het sociaal-emotioneel ontwikkelen. Daaronder wordt veelal de regulatie omtrent emoties en prikkels, ADHD, autisme en hechting verstaan.

Niet enkel bevorderende of belemmerende factoren omtrent de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind zijn belangrijk voor een conclusie, maar ook die van de behandelklas zelf. Zo wordt er aangeduid dat de interne communicatie en samenwerking als pluspunt wordt ervaren, echter zijn daarbij ook belemmerende factoren opgenoemd. Het maken van afspraken is een aandachtspunt voor de hulpverleners. Echter is vrijwel iedere respondent te spreken over de intensieve behandeling die door behandelklas x geboden wordt. Het is positief dat er in de organisatie, samen met de behandelklas, ruimte is voor verder onderzoek. Dit zodat het kind ook een duidelijke diagnose kan krijgen, waar de jeugd- en gezinsprofessionals op in kunnen steken. Tevens worden er een aantal belemmerende factoren aangeduid die samenkomen met deelvraag 3. Daarom wordt er door de onderzoeker kort ingegaan op de belemmerende factoren van de behandelklas. Zo blijkt uit de interviews dat er te weinig tijd en rust is om bepaalde aspecten en de kwaliteit daarvan te waarborgen; dit heeft veelal te maken met randzaken die op de voorgrond staan. Tevens is de onduidelijkheid, een volle groep en het verkorte trajectduur als belemmerende factor benoemd. In de volgende deelvraag gaat de onderzoeker hier verder op in.

Deelvraag 3: Wat hebben de jeugd- en gezinsprofessionals van behandelklas X nodig om de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen van behandelklas X, met een ontwikkelingsachterstand, te optimaliseren?

Uit de interviews blijkt dat de jeugd- en gezinsprofessionals voornamelijk meer tijd en rust in de behandeling nodig hebben om de kwaliteit van de behandeling te kunnen blijven waarborgen. Zoals in de probleemstelling is aangeduid is er door de decentralisatie in de jeugdzorg veel veranderd. De jeugd- en gezinsprofessionals moeten meer taken verrichten in hetzelfde tijdsbestek als voorheen. Dit zorgt voor een verhoogde werkdruk, waardoor zij vaak niet toekomen aan zaken zoals het zoeken naar vernieuwende inzichten omtrent het optimaliseren van de sociaal-emotionele ontwikkeling. Het betreft meer tijd en rust omtrent het voorbereiden voor de dag, voorbereiding voor het gebruiken van methodieken, het uitbreiden- en of het verdiepen in methodieken, video-opnames maken en terugkijken en het oudercontact. Het is wenselijk dat er meer ruimte komt om ouders uit te nodigen voor het meedraaien op de groep of het laten aansluiten bij bepaalde activiteiten. Ouders op de juiste wijze betrekken in de hulpverlening aan hun kind kan zorgen voor een stevigere basis en betere behandelresultaten (Mathijssen et al., 2018).

Tevens wordt aangeduid dat er erg veel methodieken zijn om de sociaal-emotionele ontwikkeling te stimuleren, maar dat deze methodieken vaak verouderd zijn en veel voorbereiding behoeven. Bepaalde methodieken worden eens in het jaar gebruikt; de jeugd- en gezinsprofessional moet zich dan opnieuw inlezen. Veel methodieken zijn verouderd en er staan voorbeelden in die niet meer passend zijn bij de huidige tijd. De jeugd- en gezinsprofessionals geven aan dat een vernieuwing hierin wenselijk is.

Daarnaast geven een aantal respondenten aan dat het financieel vaak niet haalbaar is om bepaalde trainingen of cursussen te volgen ter uitbreiding en verdieping van kennis en- of methodieken. Echter staat in de probleemanalyse aangeduid dat uit onderzoek van Van Vught (2019) blijkt dat de 65 grootste gemeenten flinke tekorten oplopen. De gemeente Tilburg ondervindt daar de meeste hinder van. Het is

dus onduidelijk in hoeverre een verandering op financieel gebied realistisch is. Echter is hierin wel een wens tot verandering. Bovendien geven een aantal respondenten aan dat zij het prettig zouden vinden als de organisatie meer betrokken is bij de hulpverleners. Dit zodat zij zich gehoord en serieus genomen voelen. In de behandelklas zelf is het wenselijk dat er meer communicatie onderling is, bijvoorbeeld door het maken van concrete afspraken. Tot slot geven enkele respondenten aan dat een langere behandeltijd zou kunnen zorgen voor een effectiever behandelproces. Voorheen was dit twaalf maanden en dit is ingekort. Respondenten geven aan dat dit niet altijd ten goede is voor de kwaliteit van de behandeling. Daarnaast geeft een enkele respondent aan dat er een time-out plek mist indien kinderen fysiek worden. Omdat dit heel concreet is neemt de onderzoeker deze wens tot verbetering ook mee in de conclusie.