• No results found

Hoofdstuk 1: Context en probleemschets

2. Theoretisch kader

In dit hoofdstuk volgt het theoretisch kader. Hierin worden kennis en verschillende theorieën omtrent het sociaal-emotioneel ontwikkelen van kinderen aangeduid; dit omdat het de doelgroep van de hoofdvraag betreft. In het theoretisch kader worden deelvraag een en twee toegelicht. Zo wordt onderzocht wat een sociaal-emotionele ontwikkeling inhoudt en welke belemmerende of juist bevorderende factoren meespelen in de ontwikkeling van het kind. Daarnaast wordt onderzocht wat een normaal ontwikkelingsverloop is en hoe zich dit verhoudt tot een ontwikkelingsachterstand. Tot slot wordt aangeduid wat de jeugd- en gezinsprofessionals al inzetten. In hoofdstuk zes, de resultaten, zal deelvraag drie verduidelijkt worden; hierin wordt beschreven wat de jeugd- en gezinsprofessionals nodig hebben om de sociaal-emotionele ontwikkeling te optimaliseren.

2.1 De sociaal-emotionele ontwikkeling

De sociale en emotionele ontwikkeling is niet eenduidig te omschrijven; het hangt samen met vele factoren die de ontwikkeling van het kind kunnen beïnvloeden (Prins & Braet, 2014). Om dit concreet toe te lichten worden er een aantal factoren hieronder omschreven.

Het gedrag

Het gedrag speelt een duidelijke factor bij de sociale ontwikkeling van het kind (Van der Ploeg, 2018).

Gedrag staat in verband met drie componenten. De eerste component is de motorische controle, wat betekent dat het kind het gedrag kan stoppen of uitstellen. Het tweede component gaat over de verbale controle, wat betekent of het kind opmerkingen in de juiste context kan plaatsen. Tot slot het derde component wat betrekking heeft op de sociale cognitie. Dit betekent dat het kind het vermogen heeft om op een juiste manier om te gaan met gevoelens, gedachten, intenties en waarnemingen (Verhulst, 2017).

Sociale vaardigheden

Wanneer kinderen de schoolleeftijd hebben bereikt, zijn zij normaliter in staat om zich te verplaatsen in gevoelens, gedachten en intenties van anderen (Van der Ploeg, 2018). Om dit te kunnen doen zijn er sociale vaardigheden nodig. Deze vaardigheden zijn vrijwel onmisbaar voor een goede omgang met leeftijdsgenoten. Sociale vaardigheden hebben veelal betrekking op het aangaan en onderhouden van relaties, rekening houden met de ander, situaties aanvoelen, samenwerken en overleggen met de ander.

Relaties en omgeving

De omgeving van het kind speelt echter ook een belangrijke factor in de sociale ontwikkeling (Van der Ploeg, 2018). Voor een positieve sociale ontwikkeling zijn de ouders en het gezin van grote invloed. De wijze waarop zij hun kind opvoeden vormt de basis voor de toekomst. Voor een positieve sociale ontwikkeling is het van belang dat het kind regulatie, warmte en respons krijgt van de ouders. Wanneer een kind negatief opgevoed wordt zijn de kenmerken vaak gebaseerd op agressie, liefdeloosheid en veel toegevendheid.

Relaties met leeftijdsgenoten nemen in zowel de kleuterfase als tijdens de schoolleeftijd een belangrijke plaats in (Verhulst, 2017). Vanaf de kleutertijd is er een toename aan complexiteit in relaties, dit is nodig zodat het kind zich leert te verplaatsen in het perspectief van de ander. Daarnaast leren kinderen in deze fase om te gaan met gevoelens zoals jaloezie, vriendschap, teleurstelling, woede en soms al wat schuldgevoelens. Zo leren zij deze te herkennen, uiten en reguleren (Craeynest, 2013). Door het bewust worden van gevoelens en een betere taalontwikkeling, kunnen kinderen specifiek onderscheid maken tussen gevoelens van bijvoorbeeld angst en verdriet. Tevens leert het kind om te gaan met veranderingen in nieuwe situaties en schommelingen in emoties en gevoelens (Verhulst, 2017). Niet enkel het gezin, maar ook de school is van groot belang voor een positieve ontwikkeling (Van der Ploeg, 2018). Kinderen brengen daar veel tijd door en leren er leeftijdsgenoten te ontmoeten, kennen en contact te onderhouden. Het kind kan zich zo optimaal mogelijk ontwikkelen wanneer er sprake is van een veilig klasklimaat, respect, een luisterend oor en wanneer straf en beloning in verhouding zijn.

Biologische factoren

Naast bovenstaande aspecten spelen biologische factoren ook een rol in de sociale ontwikkeling van het kind (Van der Ploeg, 2018). Kinderen hebben in aanleg meerdere neigingen tot bepaald gedrag meegekregen. Elk kind reageert bijvoorbeeld anders op nieuwe situaties en dit is vrijwel na de geboorte direct te zien; zo zijn er van nature zowel verlegen als agressieve kinderen. Voor een positieve sociale ontwikkeling is het van belang dat kinderen steeds meer controle krijgen over hun gedrag en emoties.

Sociale en emotionele competentie

Tot slot heeft de sociale ontwikkeling te maken met de sociale competentie. Gedrag wat in de ene situatie geoorloofd is, hoeft dat in een andere situatie niet te zijn. De ‘Theory of Mind’ (ToM) gaat over het uitvergroten van gedrag en sluit hierbij aan (Baron-Cohen, 2000). Hierdoor leren kinderen welke situaties zij kunnen opzoeken of welke zij juist moeten vermijden. Een goed ontwikkelde ToM, is een voorwaarde bij de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen. Het gaat over het inzicht dat het kind heeft in een ander wat betreft gedachten, gevoelens, kennis, wensen, intenties en herinneringen (Verhulst, 2017). Woorden zoals ‘denken’ en ‘weten’ zijn belangrijke factoren die van invloed zijn op het vermogen om te begrijpen en tevens ook het inzicht te hebben in het mentale leven van anderen.

Wanneer een kind over een goed ontwikkelde ToM beschikt, snapt het de grapjes van anderen en kan het zich inleven in de ander (Feldman, 2016). Het gaat er dus om, om sociale vaardigheden te kunnen laten zien in een alledaagse setting en het kunnen omgaan met nieuwe, onverwachte of gespannen situaties. Daarnaast heeft deze theorie betrekking op de cognitieve en emotionele facetten, het gaat dus ook over het reguleren van emoties en daarbij behorende oplossingen bedenken (Van der Ploeg, 2018). De emotionele component heeft invloed op meerdere vlakken zoals het psychisch welbevinden en de omgeving. Wanneer kinderen emotioneel competent worden kunnen zij beter inschatten wat er in een ander omgaat en hoe zij daarop kunnen anticiperen (Craeynest, 2013).

2.2 Een ontwikkelingsachterstand

Een ontwikkeling is een samenhangend proces en niet eenduidig te omschrijven (Prins & Braet, 2014).

Het betreft de samenhang van veranderingen die in de loop der tijd optreden. Een definiëring van ontwikkeling is daarom niet eenduidig. Het gaat om een samenhang tussen lichamelijke groei en het aanleren van complexe, motorische en cognitieve vaardigheden (Prins & Braet, 2014). Een ontwikkeling kan geanalyseerd worden door ontwikkelingsmijlpalen. Een ontwikkelingsmijlpaal is niet voor ieder kind op exact dezelfde chronologische leeftijd te bereiken (Verhulst, 2017). Het gaat dan om de leeftijd waarop het kind de vaardigheid beheerst, dit is gespreid rondom de gemiddelde leeftijd waarop dat gebeurt. Wanneer het kind een bepaalde mijlpaal bereikt op latere leeftijd dan het gemiddelde, dan kan men spreken van een achterstand. Een ontwikkelingsachterstand ontstaat dus doordat er meerdere belemmeringen zijn op sociaal, emotioneel of verstandelijk gebied waardoor de ontwikkeling van het kind achterblijft. Het kan dus ook gaan om een achterstand in de ontwikkeling door bijvoorbeeld een stoornis. Een achterstand is vaak te behandelen door intensieve begeleiding. Een stoornis zoals een autismespectrumstoornis of een hyper-activiteits-aandachtstekortstoornis kunnen echter vaak erfelijk bepaald en- of blijvend zijn (Steerneman & Vandormael, 2004).

De ontwikkelingsgebieden en de achterstand

Omdat de ontwikkeling geen eenduidig proces is, is er geen ontkomen aan een onderverdeling te maken op verschillende gebieden om het te concretiseren. De vormen van een ontwikkelingsachterstand kunnen namelijk voorkomen in het cognitieve, lichamelijke en/of het sociaal-emotionele gebied. Om die reden worden de cognitieve en lichamelijke ontwikkelingsgebieden ook meegenomen in het onderzoek.

Ter relevantie van het onderzoek zal de kern liggen bij het sociaal-emotionele ontwikkelingsgebied en worden de cognitieve en lichamelijke gebieden kort toegelicht.

Cognitieve ontwikkeling

De cognitieve ontwikkeling heeft allereerst betrekking op de cognitie (Doreleijers, Boer, Huisman & de Haan, 2015). Dit is een verzamelnaam voor processen met betrekking tot het verweven en gebruiken van kennis. Het gaat dan om problemen oplossen, denken, herinneringen, taalbegrip en spreken. In direct verband met het begrip cognitie staat het begrip intelligentie, dat gaat over verschillen in cognitieve capaciteiten. De cognitieve ontwikkeling gaat dus over de verstandelijke ontwikkeling of intellectuele vermogens van het kind (Niemijer & Gastkemper, 2009). Vygotsky stelt dat de cognitieve ontwikkeling enkel bevorderd kan worden wanneer informatie zich in de zone van de naaste ontwikkeling bevindt (Vygotsky, Cole, John-Steiner, Scribner & Souberman, 1978).Dit heeft betrekking op het niveau waarop een kind een taak (bijna) kan, maar het nog niet helemaal zelf kan uitvoeren en begrijpen (Feldman, 2016).

Lichamelijke ontwikkeling

De lichamelijke ontwikkeling is gebaseerd op de groei van het lichaam van het kind. Omdat de doelgroep van behandelklas X bestaat uit kinderen in de leeftijd vier tot zeven jaar, betreft het twee verschillende fases van het kind. Dan spreekt men over de kleuterperiode van vier tot zes jaar en de schoolperiode

van zes tot twaalf jaar (Van Beemen et al., 2018). In verband met de lichamelijke groei staat de motorische ontwikkeling van het kind (Struyven & Baeten, 2010). De motorische ontwikkeling van het kind in de kleuterfase is veelal gebaseerd op het rennen, springen en bijvoorbeeld zwemmen. Het gaat om het herhaaldelijk oefenen van handelingen waardoor het kind zich dit eigen kan maken. De fijne motoriek is gebaseerd op handelingen zoals puzzels maken, tekenen, prikken, plakken en knippen.

Wanneer het kind de schoolfase bereikt zijn de handelingen meer gebaseerd op het klimmen, glijden en fietsen. Alle motorische handelingen, zowel grof als fijn, komen in de schoolfase meer in evenwicht (Struyven & Baeten, 2010).

2.3 De effecten van een sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand

In de vorige alinea werd toegelicht dat er diverse factoren van invloed zijn op het ontwikkelen van een positieve sociaal-emotionele ontwikkeling. Zo blijkt dat wanneer een kind gedragsproblemen vertoont, dit kan samenhangen met de ontwikkelingsfase van het kind, maar ook een uiting kan zijn van een bedreigde ontwikkeling door omgevingsfactoren, erfelijke factoren of psychische aandoeningen (Creaynest, 2013). Daarnaast stelt Van der Ploeg (2018) dat wanneer een kleuter of een schoolkind geen ‘gezonde’ sociale-emotionele ontwikkeling doorloopt, dit grote gevolgen kan hebben voor het kind en dat het bedreigd wordt in de ontwikkeling. Problematisch gedrag kan bijvoorbeeld samenhangen met psychische stoornissen zoals depressie of een angststoornis, aandachtstekortstoornis, hyperactiviteit, een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis of een autismespectrumstoornis (Hassink-Franke, Oud

& Beeres, 2015).

Effecten in de cognitieve en lichamelijke ontwikkeling

Wanneer er problemen ontstaan in de cognitieve ontwikkeling kan zich dit laten zien door het moeite hebben met nieuwe situaties, het niet verwoorden van gevoelens, verlies van de grens tussen werkelijkheid en fantasie, leerstoornissen, taal-spraakontwikkelingsachterstand, een motorische ontwikkelingsachterstand en angst opzoekend gedrag (Niemijer & Gastkemper, 2009). Wat betreft de lichamelijke ontwikkeling kan dit ook van invloed zijn op een negatieve sociaal-emotionele ontwikkeling.

Zo kan het voorkomen dat het kind onderschat, overschat of onnodig in bescherming genomen wordt.

Zij kunnen fysiek kwetsbaarder zijn vergeleken met hun leeftijdsgenoten en kunnen door foutieve inschattingen niet aan verwachtingen van hun omgeving voldoen (Struyven & Baeten, 2010).

Sociaal en emotioneel incompetent zijn

Uit onderzoek (Van der Ploeg, 2018) blijkt dat er een sterke samenhang is tussen sociale incompetentie en gedrag, tevens is het een voorspeller voor toekomstig probleemgedrag. Wanneer een kind sociaal incompetent is kan dit leiden tot eenzaamheid, omdat het kind nauwelijks aansluiting kan vinden bij leeftijdsgenoten. Daarnaast kan het leiden tot (ernstige) gedragsproblemen met betrekking tot het vermijden van sociale interacties, het niet in balans hebben van gevoelens zoals vertrouwen en wantrouwen, problemen in relatievorming en grenzend testend gedrag vertonen (Niemijer &

Gastkemper, 2009). Wanner het kind ouder wordt kan het bijvoorbeeld leiden tot een alcoholverslaving

ontwikkeling is dit zichtbaar door stemmingsschommelingen, emotionele instabiliteit, spanningen, agressieregulatiestoornis, een verminderde impulscontrole, een ontbrekende morele ontwikkeling en hechtingsstoornissen (Niemijer & Gastkemper, 2009).

2.4 De verschillende rollen

Rol van de jeugd- en gezinsprofessional

De jeugd- en gezinsprofessional werkt vanuit een ervaringsgerichte dialoog (Struyven & Baeten, 2010).

De kenmerken zoals echtheid, empathie en aanvaarding zijn hierbij van belang. Wanneer de jeugd- en gezinsprofessional enkel zou veroordelen en bekritiseren, zou dit voor het kind een bedreigende en onveilige situatie zijn. Door de ervaringsgerichte dialoog komt de jeugd- en gezinsprofessional in contact met het kind, begrijpt het de wereld van het kind en speelt daar ook op in. Er ontstaat dan een verbondenheid en er is op deze manier voor het kind vertrouwen gecreëerd richting de professional.

Het belang van gezond opvoeden door professionals is er om te ondersteunen in de ontwikkeling van het kind (Niemeijer & Gastkemper, 2009). Daarnaast is deze hulpverlening er ook om te zorgen dat ouders de opvoeding weer zelfstandig kunnen voortzetten. Hierbij is het belangrijk dat de opvoeders handvatten of aanvullende hulpmiddelen toegereikt krijgen door de jeugd- en gezinsprofessionals. De zone van de naaste ontwikkeling van Vygotsky sluit aan bij het speciaal onderwijs waar de jeugd- en gezinsprofessionals werkzaam zijn (Feldman, 2016). Hij veronderstelt dat klassen een veilige plek moeten zijn waar kinderen kunnen experimenteren. De rol van de jeugd- en gezinsprofessionals is dan ook die veilige plek om te experimenteren te waarborgen.

Rol van de ouders

Wanneer er sprake is van een achterstand in de ontwikkeling, is dat voor ouders vaak een reden tot zorg waar zij ondersteuning bij vragen en/of willen (Niemeijer & Gastkemper, 2009). De houding van de opvoeder kan van grote effectiviteit zijn op het kind. Uit het onderzoek van Bakker, Wijnen & Blokland (2014) blijkt dat het voor de opvoeding van belang is dat ouders aandacht en respect hebben voor het kind, innerlijke rust uitstralen, onbevangen zijn, interesse tonen, enthousiasme en moed uitstralen maar ook terughoudend zijn indien nodig. Naast de houding heeft een ouder ook kennis en inzicht nodig in wat hun kind nodig heeft. Wanneer de opvoeders dit tonen kan dit bevorderlijk werken voor de ontwikkeling van het kind. Hun eigen ervaringskennis en intuïtie is hierbij van groot belang. Daarnaast hebben zij ook de juiste vaardigheden nodig. Dit om de ontwikkeling van het kind de gewenste richting in te sturen, bijvoorbeeld door grenzen te stellen maar ook door middel van belonen. Tevens moet de draagkracht en draaglast in balans zijn (Bakker et al., 2014).

2.5 Huidige werkvormen en methodieken van behandelklas X.

Om de relevantie van het onderzoek te waarborgen, en de deelvragen te beantwoorden, zal er een keuze worden gemaakt uit methodieken of werkvormen die momenteel worden gebruikt bij behandelklas X. De methodieken of werkvormen die momenteel het meeste worden gebruikt, worden toegelicht. Al de andere methodieken of werkvormen die niet worden genoemd zijn: De Ouder Kind Interventie, de opvoedschijf, Positive Behavior Support, Floor-Play, Slapende honden wakker maken, de vulkaan, wat-waar-hoe-waarom, het ik-boekje en het beloningssysteem.

De sociale vaardigheidstraining

Kinderen kunnen door de instructies en begeleiding van de jeugd- en gezinsprofessionals door middel van voorbeelden, gedragsoefeningen en bekrachtigingen, sociale vaardigheden aanleren. Dit met het doel emoties te leren herkennen en deze adequaat te kunnen uitten. De sociale vaardigheidstraining kan de sociale competentie van het kind vergroten (Prins, Bosch & Braet, 2011).

Doos vol gevoelens

De doos vol gevoelens is een doos waarin materialen zitten om op een speelse wijze te oefenen met de basisemoties bang, boos, blij en verdrietig. Het is voor kinderen met de leeftijd van drie tot zes jaar.

De doos vol gevoelens heeft betrekking op het stimuleren van de sociaal-emotionele ontwikkeling.

Kinderen kunnen leren de emoties te herkennen, begrijpen maar ook te uiten door middel van de activiteiten (Depondt, Kog & Moons, 2010).

De gevoelsthermometer

De jeugd- en gezinsprofessionals maken bij behandelklas X gebruik van een gevoelsthermometer. Het is gebaseerd op de basisemoties bang, boos, blij en verdrietig en het kan op diverse manieren worden vormgegeven. Met een gevoelsthermometer kan het kind aangeven hoe sterk het kind iets voelt (Beer

& Lindauer, 2014). Bij behandelklas X zijn de emoties gekoppeld aan de kleuren groen, geel, oranje en rood. Hoe verder het kind bij het rood komt, hoe heftiger de emoties ervaren worden. Het kind kan zelf aangeven hoe het zich voelt (Anoniem, persoonlijke communicatie, 26 maart 2020).