• No results found

In dit hoofdstuk worden de resultaten van de afgenomen interviews geanalyseerd. De resultaten zijn gekoppeld aan de drie deelvragen, iedere deelvraag wordt apart benoemd met daarbij ondersteunende citaten en- of grafieken. Tevens maakt de onderzoeker een koppeling met de literatuur uit het theoretisch kader van hoofdstuk twee.

4.1 - Deelvraag 1

Op welke wijze wordt de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen van behandelklas X, met een ontwikkelingsachterstand, momenteel gestimuleerd?

Om deze vraag te beantwoorden is de respondenten gevraagd wat zij als hulpverlener inzetten en welke werkwijze zij momenteel gebruiken om de sociaal-emotionele ontwikkeling te stimuleren.

Rol hulpverlener

Alle respondenten geven aspecten aan die zij belangrijk achten in de behandeling richting het kind, om de kwaliteit van de behandeling te waarborgen. Zo geven alle bevraagde respondenten aan dat zij het signaleren en observeren, het aanleren van vaardigheden, het aanbieden van een passende werkwijze en het samenwerken met ouders een belangrijke taak vinden in hun rol als hulpverlener. Daarbij is het relevant dat jeugd- en gezinsprofessionals handvaten of aanvullende hulpmiddelen toereiken (Niemeijer

& Gastkemper, 2009). Respondent P1 geeft op het samenwerken met ouders een duidelijke aanvulling:

Ja en een stuk psycho-educatie dat gaat er wel aan vooraf. We nemen ouders en opvoeders mee in wat zien wij, zien jullie dat ook, is het herkenbaar, we vragen altijd willen ouders daar thuis ook verbetering in zien of hoe willen zij het kind daarbij gaan helpen en kunnen ze dat.

Dus dat gaan we eerst doen, een stuk psycho-educatie over geven zodat ouders ook goed weten wat er bedoeld wordt met die sociale-vaardigheden en waarom het belangrijk is en die uitleg moet er eerst aan vooraf gaan voordat we beginnen met de praktische uitvoering.

Daarnaast geven zeven van de acht respondenten aan dat zij aansluiten bij het niveau van het kind, een positieve behandeling/benadering effectief werkt en zij daarbij handvaten bieden om het kind en de ouders te ondersteunen. Het belang van gezond opvoeden door professionals is er om te ondersteunen in de ontwikkeling van het kind (Niemeijer & Gastkemper, 2009). Daarbij geven vijf respondenten aan dat het stimulerend is voor zowel ouder als kind om de verbinding te maken tussen de groep en thuis, waardoor betere ondersteuning mogelijk is. Eveneens geven drie van de acht respondenten aan dat zij het ontvangen en anticiperen op het kind belangrijk achtten en geven twee van de acht respondenten aan dat zij door de behandeling het inzicht en zelfvertrouwen van het kind vergroten. Daarnaast geven drie respondenten aan dat het scheppen van randvoorwaarden helpend kan zijn voor een positieve gedragsverandering. Vier van de acht respondenten geven aan dat zij het prettig vinden om situaties te visualiseren en dit vaak helpend is voor zowel ouder als kind. Eveneens geven vijf respondenten aan

effecten op het kind. Vier van de acht respondenten geven aan dat het bevorderend werkt wanneer er een actieve interdisciplinaire samenwerking is binnen het team. Samen zorgen zij ervoor dat er passend onderwijs is wanneer het kind uitstroomt, aldus vier van de acht respondenten.

Tabel 1: de rol van de hulpverlener in het stimuleren van de sociaal-emotionele ontwikkeling

Ondersteunende middelen communicatie

Alle respondenten geven een werkwijze aan die zij gebruiken om de sociaal-emotionele ontwikkeling te stimuleren. Er wordt echter geen eenduidig middel benoemd door alle respondenten. Drie respondenten geven aan dat zij in de samenwerking met ouders de DOKI, VIB, de opvoedschijf en een genogram gebruiken ter ondersteuning en het inzichtelijk maken van wat er speelt. Zes respondenten geven aan dat zij het gedrag observeren om de ontwikkeling goed in kaart te kunnen brengen. Daarnaast geven diezelfde respondenten aan dat zij de emotieregulatie stimuleren door middel van diverse methodieken, zoals bijvoorbeeld een sociale vaardigheidstraining. Vijf van de acht respondenten benoemen dat zij het beloningssysteem gebruiken om de sociaal-emotionele vaardigheden te stimuleren en dat dit effectief werkt voor een positieve behandeling. Vier respondenten geven aan de gevoelsthermometer in te zetten ter stimulatie van de emotieregulatie. Echter benoemen twee respondenten een andere methodiek, namelijk het raampje en de doos vol gevoelens. Respondent P1 vat dit samen:

Eigenlijk ja, SOFA training, daar hebben we dan op ingezet laatst. We werken met een doos vol gevoelens, dat is ook een methodiek die je in kan zetten bij deze doelgroep, gedurende de dag gebruiken wij heel veel sociale vaardigheden en trainen we die heel de dag eigenlijk met de kinderen. Aansluiten bij het niveau van het kind Ontvangen en anticiperen

De leerkrachten die in de klas werkzaam zijn geven aan gebruik te maken van het ontwikkelings-volgmodel. Respondent L2 geeft daarbij nog ter aanvulling aan dat zij ook het instructiemodel inzetten.

Op deze manier krijgen de leerkrachten een overzicht van de vaardigheden van het kind en hoe zij daar het beste op kunnen afstemmen. Tevens maken zij zo ook aan de kinderen duidelijk wat er van hen verwacht wordt, zodat de kinderen de rust ervaren die zij nodig hebben om te leren. Zes respondenten geven aan dat zij het interdisciplinair samenwerken belangrijk achtten. Dit kan gebeuren middels diverse manieren, zoals een voortgangsbespreking of driehoeks-gesprekken. Naast de besproken methodieken of werkwijzen zijn er nog een aantal methodieken die ingezet worden bij de behandelklas. Zo geven drie respondenten aan dat er weleens gebruik wordt gemaakt van de methodiek ‘’slapende honden wakker maken’’. Twee van de acht respondenten geven aan dat het gebruik van pictogrammen een prettige en inzichtelijke manier is om het kind structuur te bieden. Daarnaast geven twee respondenten aan dat het ik-boek een stimulerende werkwijze is om het kind zichzelf en de omgeving te laten leren kennen. Respondent P3 geeft daarnaast nog aan dat sensopathisch spel een prettige werkwijze is om het kind te leren samen te werken met anderen, maar ook alleen. Zo leren zij met voelen en ruiken.

Tevens geeft respondent P3 aan dat zij weleens de methodiek wat, waar, hoe en waarom gebruikt en gaf daarbij de volgende toelichting:

Ik gebruik ook heel vaak de methode wat waar hoe en waarom. Dat zijn eigenlijk puzzelstukjes, hoe moet ik dat zeggen, die hebben ook verschillende kleuren en die kun je dan daarop inzetten.

Nou van wat is er dan gebeurd, waarom ben je dan verdrietig, hoe moet ik dat zeggen. En dan kun je het ook tekenen van oh je was met die aan het spelen of eh thuis of je vond je boterham niet lekker. Dan kun je het ook uitteken en dan zie je dat een kind geniet en ontspant en ja, al die dingen zijn toch wel wat helpend zijn qua emoties.

0 1 2 3 4 5 6 7 8

4.2 - Deelvraag 2

Welke bevorderende en belemmerende factoren spelen een rol in de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen met een ontwikkelingsachterstand in behandelklas X?

Om deze vraag te beantwoorden is de respondenten gevraagd wat zowel bevorderende als belemmerende factoren zijn met betrekking tot de sociaal-emotionele ontwikkeling. Eveneens is aan de respondenten gevraagd wat zij als bevorderende en belemmerende factoren zien in hun eigen behandelklas.

Bevorderende factoren sociaal-emotioneel

Alle respondenten gaven belangrijke en veelzijdige aspecten aan die van essentieel belang zijn voor een positieve sociaal-emotionele ontwikkeling. Zo gaven alle respondenten aan dat structuur en een positieve behandelwijze het kind stimuleert tot positieve gedragsveranderingen. Zoals in de theorie staat omschreven is het van belang dat ouders uiteindelijk de opvoeding weer zelfstandig kunnen voortzetten (Niemeijer & Gastkemper, 2009). Daarbij gaven zeven respondenten aan dat gezinsbegeleiding van toegevoegde waarde is om zowel ouder als kind samen te laten groeien, zodat ouders uiteindelijk weer de regie over hun eigen opvoeding van het kind terugkrijgen. Daarbij aansluitend geven vijf respondenten aan dat een betrokken netwerk belangrijk is voor het gezin. Tevens geven zes respondenten aan dat zij duidelijkheid en het aansluiten bij het niveau van het kind een bevorderende factor vinden om de sociaal-emotionele ontwikkeling te stimuleren. Om het kind te laten groeien in ontwikkeling geven vier van de acht respondenten aan dat het kind het beste gedijt wanneer het nabijheid van omgeving en hulpverleners krijgt. Daarnaast is het belangrijk om grenzen te stellen, maar ook om te belonen.

Dit om de ontwikkeling van het kind de gewenste richting in te sturen, bijvoorbeeld door grenzen te stellen maar ook door middel van belonen. Tevens moet de draagkracht en draaglast in balans zijn (Bakker et al., 2014). Daarnaast geven vier respondenten aan dat het helpend voor het kind is om emoties of situaties te visualiseren, om het gedrag van het kind inzichtelijk te maken. Drie van de acht respondenten geven aan dat herhaling, voorspelbaarheid, randvoorwaarden, een vertrouwensband, veiligheid en afwisseling in activiteiten een positief effect heeft op het sociaal-emotioneel ontwikkelen van een kind. Wanneer het kind in kleine stappen oefent kan het eerder succeservaringen opdoen, aldus twee respondenten. Respondent A1 geeft hier een aanvulling op:

Ja, ik denk juist, ja, je moet het juist bij die kleine stapjes houden, want heel veel kleine stapjes maken uiteindelijk een groot effect maar om het eh, voor jezelf ook haalbaar he, die moet je voor jezelf, voor jezelf is dat ook belangrijk dat je ziet van ik ben ergens aan bezig en dat heeft effect maar ook voor die kinderen te ervaren van hey dit kan ik he, dus eigenlijk ervaren ze heel veel kleine succesjes uiteindelijk.

Daarnaast geven twee van de acht respondenten aan dat zij sfeer en plezier, fantasie, creativiteit en kleinschaligheid een positieve factor vinden voor het stimuleren van een sociaal-emotionele ontwikkeling.

Belemmerende factoren sociaal-emotioneel

Naast de bevorderende factoren die de ontwikkeling van het kind stimuleren, zijn er ook belemmerende factoren waardoor de ontwikkeling stagneert. Voor een positieve sociale ontwikkeling zijn de ouders, het gezin, van grote invloed. De wijze waarop zij hun kind opvoeden vormt de basis voor de toekomst (Van der Ploeg, 2018). Zo geven alle respondenten aan dat problematieken in de gezinssituatie een belangrijke belemmerende factor is. Zij zien dit vrijwel altijd terugkomen in de behandeling. Het gaat om diverse problematieken zoals; opvoedingsonmacht, het missen van opvoedvaardigheden, het verleden van de ouders, psychosociale problematiek, genetische factoren en het onvermogen om patronen en processen te doorbreken. Daarnaast geven zeven van de acht respondenten aan dat bepaalde levensgebeurtenissen die het kind meemaakt kunnen voor een stagnering in de ontwikkeling.

Respondent P2 geeft hier een samenvatting van:

Maar je hebt kinderen die ook door hun thuissituatie, door hoe ouders met ze om zijn gegaan maar ook door trauma’s die ze al hebben meegemaakt denk aan huiselijk geweld, denk aan seksueel misbruik, denk aan eh ouders die zelf niet beschikbaar waren, denk aan kinderen die dan hechtingsproblematiek of een hechtingsstoornis hebben opgelopen. Uhm, dat heeft wel heel erg invloed gehad op hun sociaal-emotionele ontwikkeling.

Drie respondenten zeggen dat het verwachtingspatroon van de omgeving het kind kan belemmeren. Uit de theorie blijkt dat kinderen fysiek kwetsbaarder kunnen zijn vergeleken met hun leeftijdsgenoten en zij kunnen door foutieve inschattingen niet aan verwachtingen van hun omgeving voldoen (Struyven &

Baeten, 2010). Daarbij geven vijf van de acht respondenten aan dat een stevig netwerk van essentieel belang is om het kind op positieve wijze te laten opgroeien.

Twee van de acht respondenten geven aan dat er soms ook geen juiste diagnose mogelijk is, vaak is het kind te jong. Niet alleen de omgeving, maar ook kind-eigen problematieken zijn een belemmerende factor in het ontwikkelen van het kind, zo geven zeven respondenten aan. Zij noemen allen uiteenlopende factoren zoals; autisme, ADHD, prikkelregulatie, emotieregulatie, leerstoornis, hechting en trauma. Respondent L2 gaf expliciet hoogbegaafdheid aan als een meewegende factor en vertelde:

‘’Hoogbegaafde kinderen die eh, ja die vinden het gewoon altijd heel moeilijk om sociaal-emotioneel uh, ja, goed af te stemmen en ja. Dat is wel echt ja’’.

Daarnaast is een belemmerende factor het ontwikkelingsverloop van het kind. Vier respondenten geven aan dat het niet gaat om een normaal ontwikkelingsverloop, maar kinderen met een achterstand die ver achterlopen op hun leeftijdsgenoten; zij hebben een disharmonisch ontwikkelingsprofiel. Een ontwikkelingsmijlpaal is ook niet voor ieder kind op exact dezelfde chronologische leeftijd te bereiken (Verhulst, 2017). Daarnaast geven vier respondenten aan dat de schoolgeschiedenis van het kind, de sociaal-emotionele ontwikkeling kan beïnvloeden. Vaak heeft het negatieve ervaringen opgedaan op

zijn vrijwel onmisbaar voor een goede omgang met leeftijdsgenoten (Van der Ploeg, 2018). Daarbij geven twee respondenten aan dat de kinderen erg kwetsbaar zijn. Tot slot geeft respondent A1 aan dat de zelfredzaamheid van het kind meeweegt en de daarbij behorende factoren die bovenstaand zijn benoemd:

Uhm nou vaak kan je het al zien in een aanwijzing bijvoorbeeld in hoe zelfredzaam kinderen zijn, of dat ze veel nabijheid nodig hebben of uh, of he, of ze nog zelfstandiger zijn. Vaak vind ik als kinderen daar in ehm niet, niet he, echt ver of onder hun kalenderleeftijd zitten, das dan een aanwijzing dat het waarschijnlijk ook he, want dan heb je het over zelfredzaamheid maar dat is ook vaak sociaal-emotionele ontwikkeling dat wat achter loopt.

Gevolgen van een achterstand

Om een duidelijk beeld te krijgen van de essentie van het optimaliseren van een sociaal-emotionele ontwikkeling, is de respondenten gevraagd wat zij als gevolgen zien van een achterstand in de sociaal-emotionele ontwikkeling. Niet enkel voor het heden, maar ook voor de toekomst. Zo blijkt dat wanneer een kind gedragsproblemen vertoont, dit kan samenhangen met de ontwikkelingsfase van het kind, maar ook een uiting kan zijn van een bedreigde ontwikkeling door omgevingsfactoren, erfelijke factoren of psychische aandoeningen (Creaynest, 2013). Zo geven verschillende respondenten, ook verschillende gevolgen aan. Vier respondenten geven aan dat kinderen op latere leeftijd moeite kunnen hebben met het aangaan en onderhouden van vriendschappen en- of relaties. Wanneer een kind sociaal incompetent is kan dit volgens de theorie ook leiden tot eenzaamheid, omdat het kind nauwelijks aansluiting kan vinden bij leeftijdsgenoten (Niemijer & Gastkemper, 2009). Eveneens geven drie respondenten aan dat het gevolgen kan hebben voor toekomstig werk, het krijgen van een baan en daarin doorgroeien. Daarnaast geven drie respondenten aan dat onzekerheid en faalangst het kind of de jeugdige kan belemmeren in zijn functioneren in de maatschappij, samenhangend met een verstoorde emotieregulatie. Tevens geeft een respondent aan dat het altijd blijven zoeken is naar passende ondersteuning voor het kind. Twee respondenten geven aan dat kinderen met een achterstand kwetsbaar zijn. Tot slot geeft respondent A2 aan dat een achterstand kan leiden tot vervelend of moeilijk gedrag en dit zelfs tot een uithuisplaatsing kan leiden:

Uhm, nou de gevolgen daarvan kunnen zijn is dat een kind heel onzeker wordt, weinig vriendjes krijgt, misschien gepest wordt, of juist heel agressief wordt en uhm ook op school eruit knalt, uhm in het ergste geval er ook thuis uit knalt en uit huis moet. Ja.

Bevorderende en belemmerende factoren behandelklas X

Om een duidelijk beeld te krijgen van de situatie in de behandelklas heeft de onderzoeker niet alleen onderscheid gemaakt tussen bevorderende en belemmerende factoren van het sociaal-emotioneel ontwikkelen, maar ook van behandelklas x. Indien de onderzoeker weet wat er speelt kan de onderzoeker effectievere aanbevelingen geven.

Bevorderende factoren

Zes van de acht respondenten geven aan dat de interne communicatie en samenwerking met het team prettig verloopt. Daarnaast geven zij aan dat de intensieve behandeling die zij bieden effectief is voor het toekomstperspectief van het kind. Vaak verloopt de behandeling succesvol, maar er zijn ook kinderen waarbij de behandeling niet optimaal heeft gewerkt. Vijf van de acht respondenten geven aan dat er voldoende methodieken beschikbaar zijn in de organisatie, die ingezet kunnen worden bij de behandelklas. Veel methodieken worden ook daadwerkelijk structureel gebruikt. Vier respondenten duiden aan dat kinderen die verder onderzoek nodig hebben, in de behandelklas onderzocht kunnen worden. Daardoor kan die intensieve behandeling gewaarborgd blijven en kan er uitsluitsel gegeven worden omtrent problematieken, aldus drie respondenten. Daarnaast geven drie respondenten aan dat een logopediste voor de taal- en spraakontwikkeling van toegevoegde waarde is. Doordat dit al in de behandeling wordt meegenomen, waarborgen zij ook zo de intensieve behandeling. Tevens geven twee respondenten aan dat de variatie op de groep en de achtergrond en vakkundigheid van de hulpverleners bevorderend werkt voor de kinderen. De theorie uit het theoretisch kader sluit hierbij aan. Daarin staat geformuleerd dat de jeugd- en gezinsprofessional werkt vanuit een ervaringsgerichte dialoog, waarbij kenmerken zoals echtheid en empathie bevorderend werken (Struyven & Baeten, 2010).

Respondent P1 geeft ter aanvulling op wat in de vorige alinea staat omschreven, dat een duidelijk behandelplan bevorderend is; zij vertelt: ‘’Ja en doordat ze hier gewoon vijf dagen komen, de meeste kinderen en dat je per kind een behandelplan hebt, en daarin heel duidelijk weet wat je met welk kind gaat oefenen en waarom’’.

Belemmerende factoren

Vrijwel iedere respondent geeft een belemmerende factor van behandelklas x aan. Dit betreft zaken die volgens de respondenten niet optimaal verlopen. Zeven van de acht respondenten aan dat er te weinig tijd en rust in de behandeling is, waardoor de effectiviteit van de behandeling niet ten alle tijden gewaarborgd kan worden. Zo gaan randzaken vaak ten koste van die effectiviteit en houden zij zich veel bezig met administratie en registratie. Respondent P3 geeft daar uitleg over:

Nou weetje, ik blijf gewoon zeggen we hebben soms gewoon te weinig tijd om daarop in te zetten omdat je er veel tijd mee kwijt bent. Met registratie, administratie, er worden eigenlijk teveel bureaucratische dingen opgelegd en waarvan je verwacht dat zij, eh dat gaat vaak ten koste van de kinderen.

Daarnaast geven drie respondenten aan dat een volle groep, een verkorte trajectduur en het snel loslaten van de behandeling een belemmering is. Doordat de groep vaak vol is en er beperkt inzetbaar personeel is, missen zij soms tijd om aan andere belangrijke zaken toe te komen, zoals het inlezen van een methodiek. Ook kunnen zij daardoor niet wisselen met personeel en staan zij soms in situaties van nood, alleen. Twee van de acht respondenten geven aan dat afspraken maken niet altijd gemakkelijk

aanvulling dat er voor ouders soms een misconceptie is over de behandeling bij behandelklas x. Zij duidt het volgende aan:

Nou ja er zijn ook best veel, ook een grote groep ouders, en dat is natuurlijk ook door dat he, uhm, de afgelopen jaren de weg naar ons toe anders eh geregeld is. Die hebben van nou de dagbehandeling wordt mijn kind beter gemaakt.

4.3 – Deelvraag 3

Wat hebben de jeugd- en gezinsprofessionals van behandelklas X nodig om de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen van behandelklas X, met een ontwikkelingsachterstand, te optimaliseren?

Iedere respondent heeft wensen tot verbetering voor behandelklas x aangeduid. Zij geven allen factoren aan die zouden kunnen helpen om de behandeling in de sociaal-emotionele ontwikkeling zo efficiënt

Iedere respondent heeft wensen tot verbetering voor behandelklas x aangeduid. Zij geven allen factoren aan die zouden kunnen helpen om de behandeling in de sociaal-emotionele ontwikkeling zo efficiënt