• No results found

Publicatieblad. van de Europese Unie. 64e jaargang Wetgeving 7 januari Uitgave in de Nederlandse taal. Inhoud. Niet-wetgevingshandelingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Publicatieblad. van de Europese Unie. 64e jaargang Wetgeving 7 januari Uitgave in de Nederlandse taal. Inhoud. Niet-wetgevingshandelingen"

Copied!
17
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Inhoud

II Niet-wetgevingshandelingen

BESLUITEN

Besluit (EU) 2021/3 van de Raad van 23 november 2020 betreffende het namens de Europese Unie op de hervatte drieënzestigste zitting van de Commissie Verdovende Middelen in te nemen standpunt over het opnemen van cannabis en cannabisgerelateerde stoffen in de lijsten die gehecht zijn aan het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen van 1961, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972, en aan het Verdrag inzake psychotrope stoffen van 1971 . . . 1

Besluit (EU) 2021/4 in onderlinge overeenstemming genomen door de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten van 9 december 2020 betreffende de plaats van vestiging van het Europees Kenniscentrum voor industrie, technologie en onderzoek op het gebied van cyberbeveiliging. . . 7

Besluit van het Politiek en Veiligheidscomité (GBVB) 2021/5 van 15 december 2020 tot benoeming van de commandant van de EU-strijdkrachten voor de militaire operatie van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina en tot intrekking van Besluit (GBVB) 2019/783 (BiH/31/2020) . . . 8

Besluit van het Politiek en Veiligheidscomité (GBVB) 2021/6 van 15 december 2020 betreffende de benoeming van de commandant van de EU-missiestrijdkrachten voor de militaire missie van de Europese Unie om de Malinese strijdkrachten te helpen opleiden (EUTM Mali) en tot intrekking van Besluit (GBVB) 2020/603 (EUTM Mali/2/2020) . . . 10

Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/7 van de Commissie van 5 januari 2021 betreffende de verlenging van de door het Bureau voor Veiligheid en Chemische Stoffen van Finland genomen maatregel om het op de markt aanbieden en het gebruik van het biocide Biobor JF toe te staan overeenkomstig artikel 55, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2021) 7). . . 12

NL

L 4 Publicatieblad

van de Europese Unie

64e jaargang

Wetgeving

7 januari 2021

Uitgave

in de Nederlandse taal

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.

(2)
(3)

II

(Niet-wetgevingshandelingen)

BESLUITEN

BESLUIT (EU) 2021/3 VAN DE RAAD van 23 november 2020

betreffende het namens de Europese Unie op de hervatte drieënzestigste zitting van de Commissie Verdovende Middelen in te nemen standpunt over het opnemen van cannabis en cannabisgerelateerde stoffen in de lijsten die gehecht zijn aan het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen van 1961, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972, en aan het Verdrag

inzake psychotrope stoffen van 1971

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 83, lid 1, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Overwegende hetgeen volgt:

(1) Het Enkelvoudig Verdrag van de Verenigde Naties (VN) inzake verdovende middelen van 1961, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972 (“het Verdrag inzake verdovende middelen”) is op 8 augustus 1975 in werking getreden.

(2) Overeenkomstig artikel 3 van het Verdrag inzake verdovende middelen kan de Commissie Verdovende Middelen (Commission on Narcotic Drugs — CND) besluiten bepaalde stoffen toe te voegen aan de aan dat Verdrag gehechte lijsten. Zij kan de lijsten alleen wijzigen in overeenstemming met de aanbevelingen van de Wereldgezondheidsor­

ganisatie (World Health Organization — WHO), maar zij kan ook besluiten de door de WHO aanbevolen wijzigingen niet aan te brengen.

(3) Het VN-Verdrag inzake psychotrope stoffen van 1971 (het “Verdrag inzake psychotrope stoffen”), is op 16 augustus 1976 in werking getreden.

(4) Overeenkomstig artikel 2 van het Verdrag inzake psychotrope stoffen kan de CND op grond van aanbevelingen van de WHO besluiten bepaalde stoffen aan de aan dat Verdrag gehechte lijsten toe te voegen of daarvan af te voeren. De CND beschikt over een ruime discretionaire bevoegdheid om rekening te houden met economische, sociale, juridische, administratieve en andere factoren, maar mag niet willekeurig handelen.

(5) Wijzigingen van de aan het Verdrag inzake verdovende middelen en aan het Verdrag inzake psychotrope stoffen gehechte lijsten hebben directe gevolgen voor het toepassingsgebied van het Unierecht op het gebied van drugscontrole. Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad (1) is van toepassing op de stoffen die zijn opgenomen in de lijsten bij die verdragen. Iedere wijziging van de aan die verdragen gehechte lijsten wordt derhalve rechtstreeks geïntegreerd in de gemeenschappelijke regels van de Unie.

(6) De CND zal op haar hervatte drieënzestigste zitting die is gepland voor 2 tot en met 4 december 2020 in Wenen besluiten vaststellen betreffende cannabis en cannabisgerelateerde stoffen die reeds aan controle zijn onderworpen op grond van het Verdrag inzake verdovende middelen of het Verdrag inzake psychotrope stoffen.

(1) Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de illegale drugshandel (PB L 335 van 11.11.2004, blz. 8).

(4)

(7) De Unie is geen partij bij het Verdrag inzake verdovende middelen noch bij het Verdrag inzake psychotrope stoffen.

Zij heeft de status van waarnemer in de CND, waarin op haar hervatte drieënzestigste zitting twaalf lidstaten stemgerechtigd zijn. Daarom is het noodzakelijk dat de Raad die lidstaten machtigt om het standpunt van de Unie over het opnemen van stoffen in de lijsten die zijn gehecht aan het Verdrag inzake verdovende middelen en aan het Verdrag inzake psychotrope stoffen tot uiting te brengen, aangezien besluiten betreffende het opnemen van nieuwe stoffen in de lijsten die aan die verdragen zijn gehecht, onder de bevoegdheid van de Unie vallen.

(8) De WHO heeft op 24 januari 2019 zes aanbevelingen gedaan naar aanleiding van de kritische evaluatie van cannabis en cannabisgerelateerde stoffen die is uitgevoerd tijdens de 41e vergadering van het deskundigencomité inzake drugsafhankelijkheid (het “WHO-deskundigencomité”). Deze aanbevelingen hebben niet als doel dat recreatief gebruik van cannabis of cannabisgerelateerde stoffen moet worden toegestaan.

(9) Volgens het WHO-deskundigencomité is het niet bijzonder waarschijnlijk dat cannabis en cannabishars negatieve effecten hebben die vergelijkbaar zijn met die van de andere stoffen in lijst IV van het Verdrag inzake verdovende middelen. Bovendien is gebleken dat orale cannabispreparaten een therapeutisch potentieel hebben voor de behandeling van pijn en andere aandoeningen, zoals epilepsie en spasticiteit bij multiple sclerose.

(10) Volgens de WHO zouden cannabis en cannabishars moeten worden geplaatst op een lijst met een controleniveau dat schade door het gebruik van cannabis voorkomt en tegelijkertijd geen belemmering vormt voor de toegang tot en het onderzoek naar en de ontwikkeling van cannabisgerelateerde preparaten voor medisch gebruik. De WHO heeft dan ook geconcludeerd dat de opname van cannabis en cannabishars in lijst IV bij het Verdrag inzake verdovende middelen niet in overeenstemming is met de criteria voor de opname van een middel in die lijst.

(11) Die aanbeveling leidt niet tot een wijziging van het internationale controleniveau van cannabis en cannabishars. De aanbeveling houdt naar behoren rekening met de wetenschappelijke ontwikkelingen die zich ter zake hebben voorgedaan sinds cannabis en cannabishars voor het eerst in het Verdrag inzake verdovende middelen werden opgenomen. Het schrappen van cannabis en cannabishars van lijst IV bij het Verdrag inzake verdovende middelen zou gunstig zijn voor het bevorderen van de collectieve kennis van het therapeutische nut van cannabis als van mogelijk daarmee samenhangende schadelijke gevolgen.

(12) Daarom zou de Unie het standpunt moeten innemen dat cannabis en cannabishars van lijst IV bij het Verdrag inzake verdovende middelen moeten worden geschrapt.

(13) Volgens het WHO-deskundigencomité kunnen delta-9-tetrahydrocannabinol en zijn actieve stereo-isomeer dronabinol, met name indien illegaal verkregen in zeer zuivere vorm, ten minste evenveel negatieve effecten, afhankelijkheid en misbruik veroorzaken als cannabis, een stof die in lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen is opgenomen. Een stof die in dezelfde mate tot misbruik en negatieve effecten kan leiden als een stof die reeds in een lijst bij het Verdrag inzake verdovende middelen is opgenomen, zou normaliter op dezelfde lijst als die stof worden geplaatst. Aangezien delta-9-tetrahydrocannabinol kan leiden tot misbruik dat vergelijkbaar is met dat van cannabis en daarmee vergelijkbare negatieve effecten heeft, voldoet deze aan de criteria voor opname in lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen.

(14) De WHO heeft begrepen dat het opnemen van delta-9-tetrahydrocannabinol in hetzelfde verdrag en in dezelfde lijst als cannabis, d.w.z. lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen, de uitvoering van de controlemaatregelen op grond van het Verdrag inzake verdovende middelen en het Verdrag inzake psychotrope stoffen in de lidstaten aanzienlijk zou vergemakkelijken. De WHO heeft derhalve aanbevolen om delta-9-tetrahydrocannabinol en zijn actieve stereo-isomeer dronabinol op te nemen in lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen, en indien die aanbeveling wordt aangenomen, te schrappen van lijst II bij het Verdrag inzake psychotrope stoffen.

(15) Die aanbeveling leidt niet tot een wijziging van het internationale controleniveau van delta-9-tetrahydrocannabinol en zijn actieve stereo-isomeer dronabinol. De aanbeveling kan de uitvoering van de controlemaatregelen in de lidstaten vergemakkelijken.

(16) De Unie zou daarom het standpunt moeten innemen dat delta-9-tetrahydrocannabinol en zijn actieve stereo-isomeer dronabinol moeten worden opgenomen in lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen en, indien die aanbeveling wordt aangenomen, moeten worden geschrapt van lijst II bij het Verdrag inzake psychotrope stoffen.

(5)

(17) Volgens het WHO-deskundigencomité veroorzaakt tetrahydrocannabinol (isomeren van delta-9-tetrahydro­

cannabinol), dat in lijst I bij het Verdrag inzake psychotrope stoffen is opgenomen, geen misbruik en geen negatieve effecten die vergelijkbaar zijn met die van delta-9-tetrahydrocannabinol, maar is het door de chemische gelijkenis van elk van de zes isomeren van delta-9-tetrahydrocannabinol zeer moeilijk om deze zes isomeren met behulp van standaardmethoden voor chemische analyse te onderscheiden van delta-9-tetrahydrocannabinol. Bovendien zou het opnemen van die zes isomeren in hetzelfde verdrag en dezelfde lijst als delta-9-tetrahydrocannabinol, d.w.z. lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen, de uitvoering van de internationale controle van delta-9-tetrahydro­

cannabinol vergemakkelijken en de lidstaten helpen bij de uitvoering van de controlemaatregelen op nationaal niveau. Daarom heeft de WHO aanbevolen dat tetrahydrocannabinol (isomeren van delta-9-tetrahydrocannabinol) aan lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen wordt toegevoegd, mits de aanbeveling om dronabinol en zijn stereo-isomeren (delta-9-tetrahydrocannabinol) toe te voegen aan lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen door de CND wordt aangenomen, en, indien die aanbeveling wordt aangenomen, van lijst I bij het Verdrag inzake psychotrope stoffen wordt geschrapt.

(18) Die aanbeveling leidt niet tot een wijziging van het internationale controleniveau van tetrahydrocannabinol (isomeren van delta-9-tetrahydrocannabinol). De aanbeveling is in overeenstemming met de beginselen van betere regelgeving en kan de uitvoering van de controlemaatregelen in de lidstaten vergemakkelijken.

(19) De Unie zou daarom het standpunt moeten innemen dat tetrahydrocannabinol (isomeren van delta-9-tetrahydro­

cannabinol) moet worden toegevoegd aan lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen, mits de aanbeveling om dronabinol en zijn stereo-isomeren (delta-9-tetrahydrocannabinol) toe te voegen aan lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen door de CND wordt aangenomen, en, indien die aanbeveling wordt aangenomen, van lijst I bij het Verdrag inzake psychotrope stoffen worden geschrapt.

(20) Om te waarborgen dat delta-9-tetrahydrocannabinol, zijn actieve stereo-isomeer dronabinol en tetrahydrocannabinol (isomeren van delta-9-tetrahydrocannabinol) op samenhangende wijze in de lijsten worden opgenomen en om het risico te vermijden dat een van die stoffen zowel in de lijsten bij het Verdrag inzake verdovende middelen als in de lijsten bij het Verdrag inzake psychotrope stoffen wordt opgenomen, moeten de lidstaten die lid zijn van de CND in een gezamenlijke stemming het standpunt van de Unie met betrekking tot opnemen op de lijst van deze stoffen kunnen uitdrukken.

(21) Volgens het WHO-deskundigencomité is de variabiliteit van de psychoactieve eigenschappen van extracten en tincturen van cannabis, zoals vermeld in het Verdrag inzake verdovende middelen, hoofdzakelijk te wijten aan het uiteenlopende gehalte van delta-9-tetrahydrocannabinol in die extracten en tincturen. Sommige extracten en tincturen van cannabis die geen psychoactieve eigenschappen hebben en overwegend cannabidiol bevatten, hebben veelbelovende therapeutische toepassingen. Het feit dat verschillende preparaten met een variabel gehalte van delta- 9-tetrahydrocannabinol aan controle zijn onderworpen in het kader van dezelfde rubriek “extracten en tincturen”

en zijn opgenomen op dezelfde lijst, is lastig voor de bevoegde autoriteiten die in de landen de controlemaatregelen uitvoeren. Gezien de definitie van preparaten die in het kader van het Verdrag inzake verdovende middelen wordt gegeven, kunnen alle producten die “extracten en tincturen” van cannabis zijn, ook gelden als “preparaten” van cannabis; indien gevolg wordt gegeven aan de aanbeveling van het WHO-deskundigencomité om dronabinol in lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen op te nemen, kunnen de “extracten en tincturen” bovendien ook gelden als “preparaten” van dronabinol en zijn stereo-isomeren. Daarom heeft de WHO aanbevolen dat extracten en tincturen van cannabis van lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen worden geschrapt.

(22) Uit de informatie die de WHO na de uitvaardiging van die aanbeveling heeft gegeven, en de analyse van de impact van die aanbeveling door het Internationaal Comité van Toezicht op verdovende middelen (INCB) blijkt dat die aanbeveling niet leidt tot enige wijziging van het internationale controleniveau van extracten en tincturen van cannabis en dat die aanbeveling naar verwachting evenmin gevolgen zal hebben voor de controle- of rapportagever­

plichtingen van de lidstaten. Door het schrappen van cannabis en cannabishars van lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen zou er meer zekerheid zijn bij de controle van producten die zijn verkregen zonder het gebruik van een oplosmiddel, maar door toepassing van warmte en druk.

(23) De Unie zou daarom haar stem moeten uitbrengen voor de aanbeveling dat extracten en tincturen van cannabis worden geschrapt van lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen.

(6)

(24) Volgens het WHO-deskundigencomité komt cannabidiol voor in cannabis en cannabishars, maar heeft het geen psychoactieve eigenschappen en kan het niet leiden tot misbruik of afhankelijkheid. Het heeft geen significante negatieve effecten. Bovendien is cannabidiol doeltreffend gebleken bij de beheersing van bepaalde behandelingsre­

sistente epileptische stoornissen bij kinderen.

(25) De WHO heeft opgemerkt dat geneesmiddelen zonder psychoactieve werking die vervaardigd worden als preparaten van de cannabisplant, sporenhoeveelheden delta-9-tetrahydrocannabinol zullen bevatten, en erkend dat het voor sommige lidstaten moeilijk kan zijn om chemische analyses van delta-9-tetrahydrocannabinol met een nauwkeurigheid van 0,15 % uit te voeren. Derhalve heeft de WHO aanbevolen dat aan de vermelding van cannabis en cannabishars in lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen de volgende voetnoot wordt toegevoegd:

“Preparaten die overwegend cannabidiol en ten hoogste 0,2 % delta-9-tetrahydrocannabinol bevatten, worden niet aan internationale controle onderworpen.”.

(26) Die aanbeveling zou echter leiden tot een verlaging van het huidige controleniveau voor deze preparaten. Bovendien is de vaststelling van die grenswaarde van 0,2 % delta-9-tetrahydrocannabinol niet voldoende door wetenschappelijk bewijs gestaafd, de formulering van die aanbeveling sluit niet uit dat de berekeningswijze van die grenswaarde van 0,2 % delta-9-tetrahydrocannabinol niet op uiteenlopende wijze kan worden geïnterpreteerd, en de technische uitvoering van die aanbeveling zal moeilijk zijn om redenen van technische en administratieve capaciteit. De gedifferentieerde behandeling van cannabidiol ten opzichte van andere cannabinoïden is niet in overeenstemming met de bestaande structuur van de lijsten bij het Verdrag inzake verdovende middelen en het Verdrag inzake psychotrope stoffen. Die aanbeveling biedt in de huidige formulering niet de noodzakelijke rechtszekerheid.

(27) De Unie zou daarom haar stem moeten uitbrengen tegen de aanbeveling dat een voetnoot betreffende “Preparaten die overwegend cannabidiol en niet meer dan 0,2 % delta-9-tetrahydrocannabinol bevatten” aan de vermelding van cannabis en cannabishars in lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen wordt toegevoegd.

(28) De Unie zou echter verder overleg met alle betrokken belanghebbenden op prijs stellen over een aanbeveling voor het juiste niveau van internationale controle voor cannabispreparaten met een laag gehalte van delta-9-tetrahydro­

cannabinol, waarbij de bescherming van de volksgezondheid en het welzijn wordt gewaarborgd, rekening houdend met de bestaande structuur van het internationale drugscontrolesysteem voor cannabis en de technische en administratieve capaciteit die nodig is voor de uitvoering van die aanbeveling.

(29) Volgens het WHO-deskundigencomité worden geneesmiddelen die delta-9-tetrahydrocannabinol bevatten, niet geassocieerd met misbruik- en afhankelijkheidsproblemen en worden zij niet voor niet-medische doeleinden gebruikt. Bovendien heeft de WHO erkend dat dergelijke preparaten zodanig zijn geformuleerd dat het niet waarschijnlijk is dat zij worden misbruikt en dat er geen aanwijzingen zijn dat er daadwerkelijk sprake is van misbruik of negatieve gevolgen die van zodanige aard zijn dat zij het huidige controleniveau dat bij lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen hoort of het controleniveau dat bij lijst II bij het Verdrag inzake psychotrope stoffen hoort, rechtvaardigen. De WHO heeft derhalve aanbevolen dat preparaten verkregen hetzij door chemische synthese, hetzij als cannabispreparaat, samengesteld in de vorm van farmaceutische preparaten met één of meer andere bestanddelen, op zodanige wijze dat de delta-9-tetrahydrocannabinol er niet op eenvoudige wijze uit kan worden teruggewonnen of met een zodanige opbrengst dat er een gevaar voor de volksgezondheid ontstaat, aan lijst III bij het Verdrag inzake verdovende middelen worden toegevoegd.

(30) De Engelstalige formulering van die aanbeveling betreffende pharmaceutical preparations is echter niet gebaseerd op een in het Verdrag inzake verdovende middelen gedefinieerde term. Die aanbeveling kan bovendien extra regelgevingslasten met zich meebrengen voor de lidstaten, die de in die aanbeveling gebruikte concepten moeten definiëren om de uniforme toepassing ervan te waarborgen en voor elk product moeten nagaan of al dan niet is voldaan aan de voorwaarde dat het niet op eenvoudige wijze kan worden teruggewonnen.

(31) De Unie zou daarom haar stem moeten uitbrengen tegen de aanbeveling dat preparaten verkregen hetzij door chemische synthese, hetzij als cannabispreparaat, samengesteld in de vorm van farmaceutische preparaten met één of meer andere bestanddelen, op zodanige wijze dat de delta-9-tetrahydrocannabinol (dronabinol) er niet op eenvoudige wijze uit kan worden teruggewonnen of met een zodanige opbrengst dat er een gevaar voor de volksgezondheid ontstaat aan lijst III bij het Verdrag inzake verdovende middelen worden toegevoegd.

(7)

(32) Het is wenselijk het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen in de CND over het opnemen van cannabis en cannabisgerelateerde stoffen, aangezien de besluiten over het opnemen in de lijsten van de bovengenoemde stoffen rechtstreeks van invloed zullen zijn op de inhoud van het Unierecht, te weten Kaderbesluit 2004/757/JBZ.

(33) Het standpunt van de Unie zal tot uiting worden gebracht door de gezamenlijk in het belang van de Unie optredende lidstaten die lid zijn van de CND.

(34) Denemarken is gebonden door Kaderbesluit 2004/757/JBZ en neemt derhalve deel aan de vaststelling en toepassing van dit besluit.

(35) Ierland is gebonden door Kaderbesluit 2004/757/JBZ en neemt derhalve deel aan de vaststelling en toepassing van dit besluit,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het door de lidstaten namens de Unie in te nemen standpunt tijdens de hervatte drieënzestigste zitting van de Commissie Verdovende Middelen (CND) die is gepland voor 2 tot en met 4 december 2020, waarop dat orgaan besluiten dient te nemen over het opnemen of schrappen van stoffen in de lijsten bij het Enkelvoudig Verdrag van de Verenigde Naties inzake verdovende middelen van 1961, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972, en bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake psychotrope stoffen van 1971, moet in overeenstemming zijn met het standpunt dat is opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Het in artikel 1 bedoelde standpunt wordt vertolkt door de gezamenlijk in het belang van de Unie optredende lidstaten die lid zijn van de CND.

Artikel 3 Dit besluit is gericht tot de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel, 23 november 2020.

Voor de Raad De voorzitter M. ROTH

(8)

BIJLAGE

Standpunt dat tijdens de hervatte drieënzestigste zitting van de Commissie Verdovende Middelen (CND) die is gepland voor 2 tot en met 4 december 2020 moet worden ingenomen door de gezamenlijk in het belang van de Unie optredende lidstaten die lid zijn van die commissie:

1) cannabis en cannabishars moeten van lijst IV bij het Verdrag inzake verdovende middelen worden geschrapt (1);

2) dronabinol en zijn stereo-isomeren (delta-9-tetrahydrocannabinol) moeten in lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen worden opgenomen, en indien die aanbeveling wordt aangenomen, van lijst II bij het Verdrag inzake psychotrope stoffen worden geschrapt;

3) tetrahydrocannabinol (isomeren van delta-9-tetrahydrocannabinol) moet aan lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen worden toegevoegd, onder voorbehoud van de aanneming door de CND van de aanbeveling om dronabinol en zijn stereo-isomeren (delta-9-tetrahydrocannabinol) aan lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen toe te voegen, en, indien die aanbeveling wordt aangenomen, van lijst I bij het Verdrag inzake psychotrope stoffen worden geschrapt;

4) de term “extracten en tincturen” moet van lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen worden geschrapt;

5) de voetnoot “Preparaten die overwegend cannabidiol en niet meer dan 0,2 % delta-9-tetrahydrocannabinol bevatten, staan niet onder internationale controle” wordt niet toegevoegd aan de vermelding van cannabis en cannabishars in lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen;

6) preparaten verkregen hetzij door chemische synthese, hetzij als cannabispreparaat, samengesteld in de vorm van farmaceutische preparaten met één of meer andere bestanddelen, op zodanige wijze dat de delta-9-tetrahydrocannabinol (dronabinol) er niet op eenvoudige wijze uit kan worden teruggewonnen of met een zodanige opbrengst dat er een gevaar voor de volksgezondheid ontstaat, worden niet aan lijst III bij het Verdrag inzake verdovende middelen toegevoegd.

Om de samenhang tussen de lijsten te waarborgen en het risico te vermijden dat een stof zowel in de lijsten bij het Verdrag inzake verdovende middelen als in de lijsten bij het Verdrag inzake psychotrope stoffen wordt opgenomen, kunnen de lidstaten die lid zijn van de CND een gezamenlijke stemming over de betrokken aanbevelingen aanvaarden.

(1) In lijst I bij dat Verdrag worden zij behouden.

(9)

BESLUIT (EU) 2021/4 IN ONDERLINGE OVEREENSTEMMING GENOMEN DOOR DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LIDSTATEN

van 9 december 2020

betreffende de plaats van vestiging van het Europees Kenniscentrum voor industrie, technologie en onderzoek op het gebied van cyberbeveiliging

DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LIDSTATEN,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 341, Overwegende hetgeen volgt:

(1) Het voorstel dat op 12 september 2018 door de Commissie is ingediend bij het Europees Parlement en de Raad, beoogt de oprichting van het Europees Kenniscentrum voor industrie, technologie en onderzoek op het gebied van cyberbeveiliging (“het Kenniscentrum”).

(2) De vestigingsplaats van het Kenniscentrum moet worden vastgesteld,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het Europees Kenniscentrum voor industrie, technologie en onderzoek op het gebied van cyberbeveiliging wordt gevestigd te Boekarest, Roemenië.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 3 Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 9 december 2020.

De voorzitter P. LOURTIE

(10)

BESLUIT VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ (GBVB) 2021/5 van 15 december 2020

tot benoeming van de commandant van de EU-strijdkrachten voor de militaire operatie van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina en tot intrekking van Besluit (GBVB) 2019/783 (BiH/31/

2020)

HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 38,

Gezien Gemeenschappelijk Optreden 2004/570/GBVB van de Raad van 12 juli 2004 inzake de militaire operatie van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina (1), en met name artikel 6, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Krachtens artikel 6, lid 1, van Gemeenschappelijk Optreden 2004/570/GBVB heeft de Raad het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) gemachtigd om de noodzakelijke besluiten te nemen inzake de benoeming van de commandant van de EU-strijdkrachten voor de militaire operatie van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina (“de commandant van de EU-strijdkrachten”).

(2) Het PVC heeft op 30 april 2019 Besluit (GBVB) 2019/783 (2) vastgesteld, waarbij brigadegeneraal Reinhard TRISCHAK werd benoemd tot commandant van de EU-strijdkrachten.

(3) De operationeel commandant van de EU heeft aanbevolen generaal-majoor Alexander PLATZER met ingang van 15 januari 2021 te benoemen tot de nieuwe commandant van de EU-strijdkrachten, als opvolger van brigadegeneraal Reinhard TRISCHAK.

(4) Het Militair Comité van de EU heeft op 23 oktober 2020 ingestemd met de aanbeveling van de operationeel commandant van de EU.

(5) Besluit (GBVB) 2019/783 moet derhalve worden ingetrokken.

(6) Overeenkomstig artikel 5 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de uitwerking en de uitvoering van besluiten en acties van de Europese Unie die gevolgen hebben op defensiegebied.

(7) De Europese Raad van Kopenhagen heeft op 12 en 13 december 2002 een verklaring aangenomen volgens welke de Berlijn Plus-regeling en de uitvoering daarvan slechts van toepassing zijn op de lidstaten van de Europese Unie die ook ofwel NAVO-lid zijn, ofwel partij bij het “Partnerschap voor de Vrede”, en die derhalve bilaterale veiligheidsover­

eenkomsten met de NAVO hebben gesloten,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Generaal-majoor Alexander PLATZER wordt met ingang van 15 januari 2021 benoemd tot commandant van de EU-strijdkrachten voor de militaire operatie van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina.

Artikel 2 Besluit (GBVB) 2019/783 wordt ingetrokken.

(1) PB L 252 van 28.7.2004, blz. 10.

(2) Besluit van het Politiek en Veiligheidscomité (GBVB) 2019/783 van 30 april 2019 tot benoeming van de commandant van de EU-strijdkrachten voor de militaire operatie van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina en tot intrekking van Besluit (GBVB) 2018/355 (BiH/28/2019) (PB L 127 van 16.5.2019, blz. 11).

(11)

Artikel 3 Dit besluit treedt in werking op 15 januari 2021.

Gedaan te Brussel, 15 december 2020.

Voor het Politiek en Veiligheidscomité De voorzitter

S. FROM-EMMESBERGER

(12)

BESLUIT VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ (GBVB) 2021/6 van 15 december 2020

betreffende de benoeming van de commandant van de EU-missiestrijdkrachten voor de militaire missie van de Europese Unie om de Malinese strijdkrachten te helpen opleiden (EUTM Mali) en tot

intrekking van Besluit (GBVB) 2020/603 (EUTM Mali/2/2020)

HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 38,

Gezien Besluit 2013/34/GBVB van de Raad van 17 januari 2013 betreffende een militaire missie van de Europese Unie om de Malinese strijdkrachten te helpen opleiden (EUTM Mali) (1), en met name artikel 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Op grond van artikel 5, lid 1, van Besluit 2013/34/GBVB heeft de Raad het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) gemachtigd om passende besluiten over de politieke controle op en de strategische leiding van EUTM Mali te nemen, met inbegrip van besluiten betreffende de benoeming van de volgende commandanten van de EU-missiestrijdkrachten.

(2) Het PVC heeft op 16 april 2020 Besluit (GBVB) 2020/603 (2) vastgesteld, waarbij brigadegeneraal František RIDZÁK tot commandant van de EU-missiestrijdkrachten van EUTM Mali werd benoemd.

(3) Spanje heeft op 25 september 2020 voorgesteld brigadegeneraal Fernando Luis GRACIA HERREIZ met ingang van 12 januari 2021 te benoemen tot commandant van de EU-missiestrijdkrachten van EUTM Mali, ter vervanging van brigadegeneraal František RIDZÁK.

(4) Het Militair Comité van de EU heeft op 23 november 2020 zijn steun voor dat voorstel uitgesproken.

(5) Er moet een besluit worden genomen over de benoeming van brigadegeneraal Fernando Luis GRACIA HERREIZ tot commandant van de EU-missiestrijdkrachten van EUTM Mali met ingang van 12 januari 2021.

(6) Besluit (GBVB) 2020/603 moet ingetrokken worden.

(7) Overeenkomstig artikel 5 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de uitwerking en de uitvoering van besluiten en acties van de Europese Unie die gevolgen hebben op defensiegebied. Denemarken neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van dit besluit, dat bijgevolg niet bindend is voor, noch van toepassing is op deze lidstaat,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Brigadegeneraal Fernando Luis GRACIA HERREIZ wordt met ingang van 12 januari 2021 benoemd tot commandant van de militaire missie van de Europese Unie om de Malinese strijdkrachten te helpen opleiden (EUTM Mali).

Artikel 2 Besluit (GBVB) 2020/603 wordt ingetrokken.

(1) PB L 14 van 18.1.2013, blz. 19.

(2) Besluit van het Politiek en Veiligheidscomité (GBVB) 2020/603 van 16 april 2020 tot benoeming van de commandant van de EU-missiestrijdkrachten voor de militaire missie van de Europese Unie om de Malinese strijdkrachten te helpen opleiden (EUTM Mali) en tot intrekking van Besluit (GBVB) 2019/2096 (EUTM Mali/1/2020) (PB L 139 van 4.5.2020, blz. 65).

(13)

Artikel 3 Dit besluit treedt in werking op 12 januari 2021.

Gedaan te Brussel, 15 december 2020.

Voor het Politiek en Veiligheidscomité De voorzitter

S. FROM-EMMESBERGER

(14)

UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2021/7 VAN DE COMMISSIE van 5 januari 2021

betreffende de verlenging van de door het Bureau voor Veiligheid en Chemische Stoffen van Finland genomen maatregel om het op de markt aanbieden en het gebruik van het biocide Biobor JF toe te staan overeenkomstig artikel 55, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees

Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2021) 7)

(Slechts de teksten in de Finse en de Zweedse taal zijn authentiek)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 55, lid 1, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Op 6 mei 2020 heeft het Bureau voor Veiligheid en Chemische Stoffen van Finland (“de bevoegde autoriteit”) overeenkomstig artikel 55, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 528/2012 een besluit vastgesteld om het op de markt aanbieden en het gebruik van het biocide Biobor JF tot en met 2 november 2020 toe te staan voor de antimicrobiële behandeling van brandstoftanks en brandstofsystemen van luchtvaartuigen (“de maatregel”). De bevoegde autoriteit heeft de Commissie en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten overeenkomstig artikel 55, lid 1, tweede alinea, van die verordening ingelicht over de maatregel en de redenen daarvoor.

(2) Volgens de door de bevoegde autoriteit verstrekte informatie was de maatregel noodzakelijk om de volksgezondheid te beschermen. Microbiologische verontreiniging van brandstoftanks en brandstofsystemen van luchtvaartuigen kan leiden tot storingen in de motor van het luchtvaartuig en de luchtwaardigheid ervan in gevaar brengen, waardoor de veiligheid van passagiers en bemanning in gevaar komt. De COVID-19-pandemie en de daaruit voortvloeiende beperkingen van het vliegverkeer hebben ertoe geleid dat talrijke luchtvaartuigen tijdelijk werden geparkeerd. De immobiliteit van luchtvaartuigen is een verzwarende factor voor de microbiologische verontreiniging.

(3) Biobor JF bevat 2,2’-(1-methyltrimethyleendioxy)bis-(4-methyl-1,3,2-dioxaborinaan) (CAS-nummer 2665-13-6) en 2,2’-oxybis (4,4,6-trimethyl-1,3,2-dioxaborinaan) (CAS-nummer 14697-50-8); dit zijn werkzame stoffen voor gebruik in biociden van productsoort 6 als conserveermiddelen voor producten tijdens opslag zoals gedefinieerd in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012. Aangezien die werkzame stoffen niet zijn opgenomen in het in bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie (2) bedoelde werkprogramma voor systematisch onderzoek van alle bestaande werkzame stoffen in biociden als bedoeld in Verordening (EU) nr. 528/

2012, moeten zij worden beoordeeld en goedgekeurd voordat biociden die die stoffen bevatten, op nationaal of Unieniveau kunnen worden toegelaten.

(4) Op 4 september 2020 heeft de Commissie een gemotiveerd verzoek van de bevoegde autoriteit ontvangen om de maatregel te verlengen overeenkomstig artikel 55, lid 1, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 528/2012. Het gemotiveerd verzoek was gebaseerd op bezorgdheid over het feit dat de microbiologische verontreiniging van brandstoftanks en brandstofsystemen van luchtvaartuigen de veiligheid van het luchtvervoer na het verstrijken van de geldigheid van de tijdelijke vergunning nog steeds in gevaar kan brengen en op het argument dat Biobor JF van cruciaal belang is om die microbiologische verontreiniging tegen te gaan.

(1) PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie van 4 augustus 2014 over het in Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde werkprogramma voor het systematische onderzoek van alle bestaande werkzame stoffen van biociden (PB L 294 van 10.10.2014, blz. 1).

(15)

(5) Volgens de door de bevoegde autoriteit verstrekte informatie werd het enige alternatieve biocide dat door vliegtuig- en motorfabrikanten werd aanbevolen voor de behandeling van microbiologische verontreiniging, in maart 2020 uit de handel genomen nadat ernstige gebreken in de werking van de motoren na de behandeling met dat product werden vastgesteld.

(6) Zoals aangegeven door de bevoegde autoriteit is de mechanische behandeling van microbiologische verontreiniging van brandstoftanks en brandstofsystemen van luchtvaartuigen niet altijd mogelijk en vereisen de overeengekomen luchtvaartprocedures behandeling met een biocide, zelfs wanneer mechanische reiniging mogelijk is. Bovendien zou de mechanische reiniging werknemers blootstellen aan giftige gassen en derhalve moeten worden vermeden.

(7) Volgens de door de bevoegde autoriteit verstrekte informatie heeft de fabrikant van Biobor JF stappen ondernomen voor de reguliere toelating van het product en zal naar verwachting begin 2021 een aanvraag tot goedkeuring van de werkzame stoffen worden ingediend. De goedkeuring van de werkzame stoffen en de daaropvolgende toelating van het biocide zouden een permanente oplossing voor de toekomst zijn, maar het zal nog geruime tijd duren voordat die procedures kunnen worden afgerond.

(8) Aangezien een gebrek aan bestrijding van de microbiologische verontreiniging van brandstoftanks en brandstof­

systemen van luchtvaartuigen de veiligheid van het luchtvervoer in gevaar zou kunnen brengen en dat gevaar niet voldoende kan worden beperkt door een ander biocide te gebruiken of een andere bestrijdingsmethode toe te passen, is het passend de bevoegde autoriteit toe te staan de maatregel te verlengen voor een periode van ten hoogste 550 dagen, te rekenen vanaf de dag na het verstrijken van de oorspronkelijke in het besluit van de bevoegde autoriteit van 6 mei 2020 toegestane periode van 180 dagen.

(9) Aangezien de maatregel sinds 3 november 2020 niet meer geldig is, moet dit besluit met terugwerkende kracht worden toegepast.

(10) De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het Bureau voor Veiligheid en Chemische Stoffen van Finland mag de maatregel om het op de markt aanbieden en het gebruik van het biocide Biobor JF toe te staan voor de antimicrobiële behandeling van brandstoftanks en brandstofsystemen van luchtvaartuigen, tot en met 7 mei 2022 verlengen.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot het Bureau voor Veiligheid en Chemische Stoffen van Finland.

Het is van toepassing met ingang van 3 november 2020.

Gedaan te Brussel, 5 januari 2021.

Voor de Commissie Stella KYRIAKIDES Lid van de Commissie

(16)
(17)

NL

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

(2) Overeenkomstig artikel 25, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 dienen beperkingen op de toepassing van de artikelen 14 tot en met 22, 35 en 36, en

Beginnend an der Gemarkungsgrenze Falkenhagen nördlich der Bundesautobahn A 24 südöstlich der Anschlussstelle Meyenburg, im Verlauf der Gemarkungsgrenze Falkenhagen in

“Indien de epidemiologische situatie snel verslechtert en met name indien er een hoge incidentie van zorgwekkende varianten van het virus wordt aangetroffen, kunnen

In afwijking van artikel 193, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 kunnen subsidies worden toegekend voor acties die reeds vóór 15 april 2020 waren voltooid,

Persoonlijk interview (vervanger als uitzondering voor personen die tijdelijk afwezig zijn of niet kunnen antwoorden). Laatste

Dank u voor uw brief van 18 december 2017 waarin u verzoekt de correctiefactor die van toepassing is op de financiële bijdrage van de Republiek Turkije in het kader van

“donkerrood” ingekleurd gebied reizen, aan de testvoorschriften moeten voldoen en in quarantaine/zelfisolatie moeten gaan, mits dit geen onevenredige gevolgen heeft voor

1. De lidstaten verbieden de binnenkomst in de Unie van de in bijlage II bis vermelde levensmiddelen en diervoeders. Lid 1 is van toepassing op levensmiddelen en diervoeders die