• No results found

Is de waardering van gekochte goodwill een instrument van earnings management?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Is de waardering van gekochte goodwill een instrument van earnings management?"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Is de waardering van gekochte goodwill een instrument van

earnings management?

Richard Winter Studentnummer: 1737767 Thesis accountancy Rijksuniversiteit Groningen Faculty of Economics and Business

(2)

2

Voorwoord

De afgelopen periode heeft volledig in het teken gestaan van het schrijven van deze masterscriptie. Net als bij velen is het proces om tot deze scriptie te komen een proces geweest met veel hoogtepunten, maar zeker ook een aantal hele diepe dalen. Vooral de combinatie met het hebben van een fulltime baan viel mij zwaar. De toch al spaarzame vrije uurtjes zijn de afgelopen maanden veelvuldig besteed aan deze scriptie, waardoor vrienden, familie en vriendin mij minder hebben gezien dan anders.

Ik wil hen dan ook bedanken voor de steun tijdens de dalen, waardoor ik er in ben blijven geloven dat ik deze scriptie binnen de gestelde tijd kon afronden.

Ook wil ik mijn scriptiebegeleider dr. D.H. van Offeren bedanken voor de begeleiding, de feedback en het meedenken tijdens het schrijven van de scriptie.

Ik wil u veel leesplezier wensen bij het lezen van deze scriptie.

(3)

3

Abstract

In 2008 is de kredietcrisis losgebarsten. Veel ondernemingen hebben in het verleden andere ondernemingen overgenomen en hierdoor is een post goodwill op de balans geactiveerd. Jaarlijks dient er op deze goodwill een zogenaamde impairmenttoets te worden uitgevoerd. Met deze toets wordt bepaald of de goodwill nog wel de juiste waarde vertegenwoordigt. Deze toets wordt uitgevoerd met behulp van door het management opgestelde prognoses en verwachtingen over de toekomst.

De economische situatie heeft impact op de mate van winststuring door het management. Managers zullen door de economische neergang moeilijker aan de verwachtingen van de stakeholders kunnen voldoen. Een mogelijk instrument voor deze winststuring is wellicht het wel of niet uitvoeren van impairment op de goodwill. Een impairmentlast leidt immers tot een lager resultaat en het uitstellen van de impairment leidt tot een ongewijzigd dus relatief gezien hoger resultaat.

De centrale vraag voor dit onderzoek is als volgt geformuleerd:

Is de waardering van gekochte goodwill een instrument van earnings management?

Met behulp van de kwantitatieve analyse die tijdens dit onderzoek is uitgevoerd kan geen uitspraak worden gedaan over het feit of impairment een instrument van earnings

management is. Wel is komen vast te staan dat er tijdens de crisis anders wordt omgegaan met impairment dan vóór de crisis. Vóór de crisis leidt een stijging van de winst ten opzichte van het voorgaande jaar tot een stijging van de impairment, terwijl tijdens de crisis juist een daling van de winst ten opzichte van het voorgaande jaar leidt tot een stijging van de impairment. Daarnaast is vastgesteld dat er in 2008 een piek in impairments is waar te nemen.

(4)

4

Inhoudsopgave

Voorwoord ...2 Abstract ...3 Inhoudsopgave ...4 1. Inleiding ...6

1.1 Aanleiding tot het onderzoek ...6

1.2 Probleemstelling ...7

1.3 Doelstelling en relevantie onderzoek ...8

1.4 Opbouw van het onderzoek ...8

2. Literatuuronderzoek en wet- en regelgeving ...9

2.1 Literatuuronderzoek ...9

2.2 Wat is goodwill? ... 11

2.3 Wat is earnings management? ... 13

2.3.1 Definities van earnings management ... 13

2.3.2 Motieven voor earnings management ... 14

2.3.2.1 Kapitaalmarkt motieven ... 14

2.3.2.2 Contractuele motieven ... 14

2.3.2.3 Wet en regelgeving motieven ... 14

2.3.3 Patronen van earnings management... 15

2.3.3.1 Een big bath nemen ... 15

2.3.3.2 Winstminimalisatie... 15

2.3.3.3 Winstmaximalisatie ... 15

2.3.3.4 Winstegalisatie ... 15

2.4 De wet en regelgeving... 16

2.4.1 De Nederlandse wetgeving en de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving ... 16

2.4.1.1 Economische levensduur ... 16

2.4.1.2 Overige aspecten ... 17

2.4.1.3 Richtlijnen voor de jaarverslaggeving ... 17

2.4.1.4 Bijzondere waardeverminderingen ... 17

2.4.2 IFRS regelgeving ... 17

2.4.3 Resumerend ... 18

3. Casestudie ... 19

(5)

5 3.2 Selectie ... 19 3.3 Resultaten ... 20 3.4 Tussenconclusie ... 25 3.5 Conclusie ... 30 4. Onderzoeksopzet ... 31 4.1 Land ... 31 4.2 Periode ... 31 4.3 Soorten ondernemingen ... 31 4.4 Valuta ... 32 4.5 Analyse ... 32 4.5.1 Pearson’s correlatiecoëfficiënt ... 32 4.5.2 t-toets ... 32 4.5.3 Regressie-analyse ... 33 4.6 Hypothesen ... 34 4.7 Resumerend ... 34 5. Onderzoeksresultaten ... 35 5.1 Beschrijvende statistiek ... 35 5.1.1 De gebruikte gegevens ... 35 5.1.2 Normale verdeling ... 37 5.1.3 Pearson’s correlatiecoëfficiënt ... 38 5.2 Verklarende statistiek ... 40 5.2.1 t-toets ... 40 5.2.2 Regressie-analyse ... 42 5.2.3 Resumerend ... 47 6. Conclusies ... 48 6.1 Conclusies onderzoek ... 48 6.2 Beperkingen onderzoek ... 49 Bijlagen ... 51

(6)

6

1.

Inleiding

1.1 Aanleiding tot het onderzoek

Door de boekhoudschandalen bij Ahold, Enron en Parmalat is het vertrouwen in financiële verslaggeving de afgelopen jaren afgenomen. Door deze schandalen vragen de onderzoekers en ook de gebruikers van de verslaggeving zich steeds vaker af of het weergegeven financiële resultaat wel het werkelijke resultaat is.

Sinds de zomer van 2008 heerst er over de wereld een kredietcrisis (De Nederlandsche bank, 2009). Door deze crisis hebben veel ondernemingen het de afgelopen jaren moeilijk gehad. Natuurlijk zijn er altijd uitzonderingen, maar over het algemeen is neergang de tendens. Verschillende ondernemingen hebben in het verleden andere ondernemingen overgenomen en hebben hiervoor goodwill betaald. Vertegenwoordigt dit bedrag aan goodwill nog wel de juiste waarde? Dient dit bedrag te worden afgewaardeerd en, zo ja, hoe hoog moet deze afwaardering dan zijn?

Om deze vragen te beantwoorden dienen de wetgeving en andere regulering in de vorm van richtlijnen voor de externe verslaggeving te worden besproken. Deze wetgeving en richtlijnen bieden de basis waar de financiële verantwoordingen van de ondernemingen aan moeten voldoen. Ondernemingen hebben vrijheid om op bepaalde punten te kiezen voor de

uiteindelijke verslaggevingsmethode. Als gevolg daarvan zijn er posten in de jaarrekening aan te wijzen, zoals voorzieningen en goodwill, die een subjectief karakter hebben. Zo stelden Healy en Wahlen (1999) in hun onderzoek vast dat juist de aanwezigheid van subjectieve posten kan leiden tot sturing en manipulatie van het gerapporteerde resultaat.

Het meest aansprekende voorbeeld van een subjectieve post is de aangekochte goodwill die op de balans staat geactiveerd. Deze goodwill dient volgens de Richtlijnen voor de

jaarverslaggeving (Richtlijnen) te worden afgewaardeerd indien de boekwaarde hoger is dan de realiseerbare waarde (Richtlijn 121.201). Om de realiseerbare waarde te bepalen dient het management een toekomstbeeld te geven in de vorm van liquiditeitsprognoses, opgestelde begrotingen, uitgangspunten waarmee de prognoses zijn opgesteld, toekomstperspectief en marktsituatie. Het is de taak van de accountant om deze prognoses van het management te beoordelen.

Een recent in het Financieele Dagblad gepubliceerd onderzoek van Wolzak en De Horde (2012) gaat hier uitgebreid op in. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft in dit onderzoek de jaarrekeningen over 2011 van Amsterdamse beursfondsen en Nederlandse financiële instellingen bestudeerd en komt tot de conclusie dat de bedrijven, ondanks de economische crisis en de daaraan gerelateerde negatieve toekomstverwachtingen, te weinig bijzondere waardeverminderingen toepassen op de post goodwill. In andere woorden, de pijn van afwaardering wordt door ondernemingen uitgesteld.

(7)

7

1.2 Probleemstelling

Verschillende onderzoekers hebben in het verleden onderzoek uitgevoerd naar earnings management. Een theorie die hiermee verbonden is, betreft de Positive Accounting Theorie (PAT) (Scott, 2006). Deze theorie is bedoeld om de acties en het gedrag van het management van een onderneming te voorspellen en bestaat uit drie hypothesen (Watts en Zimmerman, 1986):

1. The bonus plan hypothese

De manager wil altijd een resultaat laten zien, waarmee zijn bonus is veilig gesteld. 2. The debt convenant hypothese

Des te meer een onderneming in de gevarenzone zit met betrekking tot schending van de kredietovereenkomst, hoe eerder het management kiest voor grondslagen waardoor deze kredietovereenkomsten niet geschonden worden.

3. The political cost hypothese

Het management maakt keuzes om de politieke kosten zoals belastingen maar ook imagoschade zo laag mogelijk te houden.

Het management van de onderneming zal, afhankelijk van de situatie waarin de onderneming zich bevindt, resultaten naar voren willen halen of juist willen uitstellen. Juist in tijden van economische neergang zal het voor de manager moeilijker zijn om de doelstellingen te behalen. De economische situatie is daarmee direct van invloed op de mate waarin earnings management wordt toegepast.

De hoofdvraag in dit onderzoek is dan ook:

Is de waardering van gekochte goodwill een instrument van earnings management?

Om tot het antwoord op de hoofdvraag te komen worden de volgende deelvragen beantwoord: 1. Wat is goodwill?

2. Wat is earnings management?

(8)

8

1.3 Doelstelling en relevantie onderzoek

Gedurende een economische crisis zal het voor de manager moeilijker zijn om aan de

financiële verwachtingen te voldoen. Hierdoor zou de manager mogelijk resultaten naar voren willen halen of juist willen uitstellen. Een mogelijk instrument hiervoor is de impairment op goodwill. Uit recent onderzoek van de AFM blijkt dat ondernemingen tijdens de crisis te weinig impairmentlasten nemen. Doel van dit onderzoek is om door middel van vergelijking tussen de periode voor de crisis en de periode tijdens de crisis aan te tonen dat er verschillend wordt omgegaan met impairment op de goodwill.

1.4 Opbouw van het onderzoek

In hoofdstuk 1 is een uitwerking van de aanleiding gegeven. Uiteengezet is hoe dit onderwerp tot stand is gekomen en wat de doelstelling van dit onderzoek is. Verder is een uiteenzetting gegeven van de relevantie van dit onderzoek.

In hoofdstuk 2 wordt het literatuuronderzoek en de theorie achter dit onderwerp behandeld, waarbij kenmerkende begrippen nader zijn uitgewerkt en de relevante wetgeving met betrekking tot goodwill is beschreven.

In hoofdstuk 3 is de uitgevoerde casestudie weergegeven. Deze casestudie is uitgevoerd om een basis te vormen voor het totale onderzoek.

In hoofdstuk 4 is de opzet van het uitgevoerde onderzoek weergegeven. Hierin zijn de gemaakte keuzes, op basis van de in hoofdstuk 3 behandelde casestudie, nader uitgelegd. Eveneens worden de werkzaamheden die zijn uitgevoerd, beschreven.

In hoofdstuk 5 zijn vervolgens de resultaten van het onderzoek uitgewerkt, waarbij opvallende aspecten nader worden uitgelicht inclusief de mogelijke verklaringen waarom ze optreden. In hoofdstuk 6 worden vervolgens de conclusies van dit onderzoek gepresenteerd. Tevens worden de beperkingen van dit onderzoek weergeven en worden aanbevelingen gedaan voor een mogelijk vervolgonderzoek.

(9)

9

2.

Literatuuronderzoek en wet- en regelgeving

In dit hoofdstuk wordt de theorie behandeld. In de eerste paragraaf is het uitgevoerde literatuuronderzoek behandeld. In de tweede paragraaf is goodwill behandeld. In de derde paragraaf is het begrip earnings management uitgelegd en in de vierde paragraaf is ingegaan op de wet en regelgeving met betrekking tot goodwill.

2.1 Literatuuronderzoek

De afgelopen jaren is door AbuGhazaleh, Al-Hares en Roberts (2011), Jordan en Clark (2004) en Hamberg, Paananen en Novak (2011) uitvoerig onderzoek uitgevoerd naar earnings

management als gevolg van de invoering van nieuwe of aanpassing van de bestaande regelgeving.

Het onderzoek dat is uitgevoerd door Jordan en Clark (2004) is gericht op honderd

ondernemingen. Jordan en Clark (2004) hebben onderzocht of er in het jaar van invoering van de Statement of Financial Accounting Standards (SFAS) 142 Goodwill and Other Intangible Asset significant lagere resultaten werden geboekt dan vóór de invoering van deze standaard. Deze waardevermindering in goodwill duidt op een kenmerkend patroon van earnings

management, namelijk het big bath gedrag. De onderzoekers hebben met dit onderzoek een verband gevonden tussen de invoering van SFAS 142 en het big bath effect.

AbuGhazaleh, Al-Hares en Roberts (2011) hebben 528 ondernemingen onderzocht die

genoteerd staan op de beurs van het Verenigd Koninkrijk. Voor de boekjaren 2005 en 2006 is gekeken naar het beleid van managers bij de bepaling van de hoogte van de impairment op goodwill om vast te stellen of dit beleid gerelateerd was aan het flatteren van het resultaat of aan andere, bijvoorbeeld persoonlijke, motieven. De aanleiding voor dit grootschalig

onderzoek was de invoering van de International Financial Reporting Standard3 (IFRS3) Business Combinations. Uit het onderzoek komt naar voren dat er een verband lijkt te zijn tussen het afwaarderen van goodwill en i) verandering van Chief Executive Officer (CEO), ii) resultaatstabilisatie en iii) het zogenaamde ‘big bath’ gedrag1. Voor een uitleg van de

begrippen verwijs ik naar hoofdstuk 2 waar de theorie is uitgewerkt.

Een vergelijkbaar onderzoek, maar dan gericht op Zweedse ondernemingen is uitgevoerd door Hamberg, Paananen en Novak (2011). Uit dit onderzoek komt naar voren dat het bedrag aan impairment bij de Zweedse ondernemingen vele malen lager is na de invoering van IFRS3 dan daarvoor.

1

Big bath gedrag wordt gekenmerkt door het naar voren halen van toekomstige verliezen of het naar achteren schuiven van huidige opbrengsten om zo in het huidige boekjaar een zo laag mogelijke winst te tonen om het volgende jaar een hoger resultaat te laten zien (Scott, 2006). Zie voor een verdere behandeling hoofdstuk 2.

(10)

10

In het verleden is ook onderzoek verricht naar earnings management, echter met een andere aanleiding dan regelgevingwijziging. Een voorbeeld hiervan is de studie van Burgstahler en Dichev (1997), dat zich concentreerde op de jaarrekeningen van bedrijven uit de Compusat database tussen 1976 en 1994. Deze onderzoekers hebben in deze studie twee hypothesen getoetst, namelijk:

H1: resultaten (winst) worden gestuurd om winstdaling te vermijden. H2: resultaten (winst) worden gestuurd om verlies te vermijden.

Overtuigend bewijs is gevonden dat de resultaten worden gestuurd. Enerzijds blijkt dat in 8-12% van de gevallen van winstdaling wordt geprobeerd om dit om te buigen naar een winststijging. Anderzijds wordt in 30-40% van de gevallen, waarin een onderneming een verlies dreigt te moeten rapporteren, aangestuurd op het rapporteren van een kleine winst. Als mogelijke verklaringen wordt gegeven dat de managers een neergang willen voorkomen om de kosten te minimaliseren met betrekking tot transacties met stakeholders. De tweede verklaring is gebaseerd op de prospect theorie2, waarbij de aversie tegen het rapporteren van slecht nieuws een belangrijke rol speelt.

Healy en Wahlen (1999) hebben vastgesteld dat er drie redenen zijn om earnings management toe te passen. Dit zijn het kapitaalmarktperspectief, het contractperspectief en het perspectief op wet en regelgeving.

In retrospectief blijkt dat er na de invoering van IFRS3 en SFAS 142 een negatieve beweging is te zien in de afschrijving op goodwill. Sinds de invoering wordt er minder afgewaardeerd. Uit het eerder genoemd onderzoek van de AFM onder Nederlandse ondernemingen is gebleken dat managers earnings management toepassen. Hieruit blijkt dat het onderwerp actueel is, te meer omdat het aannemelijk is dat de huidige financiële crisis het managers steeds moeilijker maakt om aan de verwachtingen van de stakeholders te kunnen voldoen en dat ze daarmee later overgaan tot ‘goodwill impairment’. Gegeven de actualiteit en het belang is de deze scriptie gericht op earnings management binnen Nederlandse ondernemingen. Samenvattend is onderstaand een overzicht gegeven van de behandelde literatuur:

2

De prospect theorie van Kahneman en Tversky (1979) gaat uit van verlies aversie en is een concept waarbij ervan wordt uitgegaan dan individuen zelfs de kleinste verliezen zullen vermijden (Scott, 2006).

(11)

11 Tabel 1 Samenvatting literatuur

2.2 Wat is goodwill?

Goodwill is het verschil tussen de overnameprijs en de boekwaarde van de over te nemen onderneming (Lycklama à Nijeholt, 2010).

Goodwill kan op twee manieren ontstaan. Ten eerste door goodwill te kopen. Hiervan is sprake als een onderneming een andere onderneming overneemt. Ten tweede door goodwill intern te ontwikkelen. Hieronder valt i) het opbouwen van een klantenportefeuille, ii) het opbouwen van naamsbekendheid, iii) het opbouwen van een goed ingewerkt, deskundig en ervaren werknemersbestand. De Nederlandse wetgever heeft bepaald dat gekochte goodwill mag worden geactiveerd. Als gevolg daarvan zal in dit onderzoek dan ook alleen worden ingegaan op gekochte goodwill.

Auteurs (jaar)

Titel Onderzoeksvraag / Hypothese / Doel

Methode Aanleiding Uitkomst Relevantie voor

deze scriptie Jordan en Clark (2004). Big Bath Earnings Management: The case of goodwill impairment under SFAS No. 142. In hoeverre is de goodwill impairment in het jaar van de invoering van SFAS 142 gerelateerd aan big bath gedrag?

Onderzoek onder honderd ondernemingen over 2001 en 2002 uit de SEC's EDGAR Database.

De invoering van SFAS 142 Goodwill and

Other Intangible Asset.

Er is een verband gevonden tussen de invoering van SFAS 142 en big bath gedrag.

Dit onderzoek toont aan dat omgevingsvariabele n van invloed zijn op de impairment. Abughazaleh, Al-Hares en Roberts (2011). Accounting Discretion in Goodwill Impairments: UK Evidence. Goodwill impairment is een product van economische factoren, zoals de prestaties van de onderneming, belangen van de manager en beperkingen in richtlijnen.

Onderzoek onder 528 ondernemingen die genoteerd staan op de beurs van het Verenigd Koninkrijk over 2005 en 2006.

De invoering van IFRS 3 Business

Combinations

Er lijkt een verband te zijn tussen het afwaarderen van goodwill en i) verandering van CEO ii)Resultaatstabilisatie iii) Big bath gedrag.

Dit onderzoek toont aan dat omgevingsvariabele n van invloed kunnen zijn op de impairment. Hamberg, Paananen en Novak (2011). The Adoption of IFRS 3: The effects of managerial discretion and stock market reactions. De goodwill impairment na invoering van IFRS 3, zal lager zijn dan de impairment onder Zweeds GAAP.

Onderzoek onder alle aan de Stockholm Stock Exchange (SSE) genoteerde ondernemingen gedurende 2001 tot 2007.

De invoering van IFRS 3 Business

Combinations.

De impairment is na de invoering van IFRS 3 vele malen lager dan daarvoor.

Dit onderzoek toont aan dat omgevingsvariabele n van invloed kunnen zijn op de impairment. Burgstahler en Dichev (1997). Earnings management to avoid earning decreases and losses. Resultaten (winst) worden gestuurd om een winstdaling of een verlies te vermijden.

Onderzoek op de jaarrekeningen van bedrijven uit de Compusat database tussen 1974 en 1994.

eerdere onderzoeken waarbij is vastgesteld dat resultaten mogelijk worden gestuurd.

Er is overtuigend bewijs gevonden dat resultaten (winst) worden gestuurd.

Dit onderzoek toont aan dat resultaten worden gestuurd. Healy en Wahlen (1999). A review of the earnings management literature and its implication for standard setting.

De reeds bekende informatie over earnings management

samenvatten en de regelgevende instanties te helpen bij het verhogen van de integriteit van de financiele verlaggeving.

Literatuuronderzoek op earnings management.

niet genoemd. Een samenvatting van de literatuur met betrekking tot earnings management.

Nadere informatie verschaffen over het begrip earnings management.

(12)

12

Goodwill kan volgens Lycklama à Nijeholt (2010) worden benaderd vanuit twee

perspectieven, namelijk vanuit het economisch perspectief en het accounting perspectief. Het economisch perspectief ziet goodwill als de toekomstige voordelen die worden behaald door het bijvoorbeeld hebben van een bekende naam. Het accounting perspectief ziet goodwill als het verschil tussen de werkelijk betaalde prijs en de boekwaarde van de netto-activa van de onderneming.

Een belangrijk kenmerk van goodwill is dat het een onscheidbaar onderdeel is van de

onderneming. Goodwill kan nooit enkel als actief worden verkocht, omdat de waarde zonder de overige activa nihil is. Juist dit typische kenmerk maakt het eenvoudiger om het verschil aan te geven tussen goodwill en de overige immateriële vaste activa. Patenten kunnen bijvoorbeeld gescheiden worden verkocht en kunnen daarom dus niet worden gezien als onderdeel van de totale goodwill.

Om in de jaarrekening de goodwill te kunnen verwerken, zijn er door de verschillende regelgevende instanties richtlijnen opgesteld (zie paragraaf 2.4).

(13)

13

2.3 Wat is earnings management?

2.3.1 Definities van earnings management

Tijdens de uitgevoerde literatuurstudie zijn drie definities van earnings management naar voren gekomen zoals die van Scott (2006), Healy en Wahlen (1999) en Sutton (2004). Scott (2006, pag. 344) definieert earnings management als volgt:

Earnings management is the choice by a manager of accounting policies so as to achieve some specific objective. Daarmee stelt Scott dat earnings management dus een bewuste keuze is van het management of de manager voor accounting beleid om een specifiek doel te halen. Volgens Healy en Wahlen (1999, pag. 368) is de definitie van earnings management de volgende:

Earnings management occurs when managers use judgment in financial reporting and in structuring transactions to alter financial reports to either mislead some stakeholders about the underlying economic performance of the company or to influence contractual outcomes that depend on reported accounting numbers.

Daarmee wordt bedoeld dat earnings management plaats vindt als managers hun eigen belang toevoegen i) om stakeholders te misleiden op het gebied van het presteren van de

onderneming of ii) om invloed uit te oefenen op eventuele contractuele gevolgen van de financiële gegevens.

De definitie van Scott is neutraal die van Healy en Wahlen negatief ten opzichte van het begrip earnings management.

Sutton (2004) geeft aan dat om earnings management te ontdekken er moet worden gekeken naar de accruals via de volgende berekening:

Net profit (loss) = Operating cash flow -/+ Effect of accruals

Volgens Sutton geeft het accrual based rapporteren de manager de mogelijkheid om de financiële verantwoordingen te sturen.

(14)

14

2.3.2 Motieven voor earnings management

In de drie hiervoor besproken definities komt direct naar voren dat het belang van de manager voorop staat. De vraag die dan opkomt is: Waarom heeft die bewuste manager dit

belang?Volgens de literatuur zijn er drie motieven voor earnings management:  Kapitaalmarkt motieven;

 Contractuele motieven;  Wet en regelgeving motieven.

2.3.2.1 Kapitaalmarkt motieven

Er zijn verschillende onderzoeken geweest naar de beïnvloeding van de korte termijn

aandelenprijzen door het rapporteren van lagere of juist hogere winsten. Ook zijn er in de loop van de jaren onderzoeken geweest naar de beïnvloeding van financiële rapportages om aan de verwachtingen van de financieel analisten en managers te voldoen. Healy en Wahlen (1999) behandelen deze studies in hun analyse

2.3.2.2 Contractuele motieven

Hierbij gaat het om contractuele bepalingen tussen de ondernemingen en hun stakeholders. Voorbeelden hiervan zijn kredietovereenkomsten met banken, maar ook de arbeidscontracten met de managers. Managers kunnen door middel van accrual accounting de financiële

verantwoording sturen om goedkoper geld bij de bank te lenen of om juist te voldoen aan de afgesloten kredietovereenkomst. Tevens zal de manager dit kunnen gebruiken om de gestelde bonus te behalen (Sutton, 2004).

2.3.2.3 Wet en regelgeving motieven

In deze categorie vallen alle motieven die te maken hebben met de wet en regelgeving. Dit betreft onder andere ondernemingen die bijvoorbeeld een overheidssubsidie willen ontvangen. Om een zo hoog mogelijke subsidie te ontvangen worden de resultaten gedrukt. Ook is het mogelijk dat er bij de onderneming druk is vanuit de publieke opinie bij buitensporig hoge winsten. Om te voorkomen dat er vanuit de overheid of een ander controlerende instantie maatregelen tegen de onderneming worden genomen, worden de resultaten gedrukt. Door middel van resultaatsturing zou de manager kunnen proberen te bewerkstelligen dat de onderneming meer overheidssubsidie ontvangt of dat de overheid deze nadelige maatregelen treft (Sutton, 2004).

(15)

15

2.3.3 Patronen van earnings management

Volgens Scott (2006) zijn er vier patronen te onderscheiden als het gaat om earnings management. Dit zijn de volgende:

1. Een big bath nemen; 2. Winstminimalisatie; 3. Winstmaximalisatie; 4. Winstegalisatie.

2.3.3.1 Een big bath nemen

Dit patroon vindt vaak plaats tijdens perioden van economische neergang. Als een

onderneming in deze periode een tegenvallend resultaat moet laten zien, zal het management geneigd zijn dit verlies zo groot mogelijk te laten zijn. Dit kan het management

bewerkstelligen door extra afwaarderingen ten laste van dit resultaat te nemen. Doordat er in dit jaar extra verlies wordt genomen is de kans groter dat er in een volgend jaar een positiever resultaat kan worden gerapporteerd (Scott, 2006).

2.3.3.2 Winstminimalisatie

Dit patroon is eigenlijk hetzelfde als de hiervoor genoemde, maar is minder extreem. De manager zal namelijk proberen zo veel mogelijk omzet naar een volgende periode te verschuiven. Ook het nemen van extra afschrijving op goodwill vallen onder

winstminimalisatie. Deze handelswijze wordt gezien in goede jaren om bijvoorbeeld te voorkomen dat de overheid ingrijpt. Ook vanuit concurrentieoverwegingen kan het management geneigd zijn het resultaat te drukken (Scott, 2006).

2.3.3.3 Winstmaximalisatie

Dit is de tegenhanger van winstminimalisatie en speelt vooral als de resultaten van de onderneming tegenvallen. Hierdoor kan het zo zijn dat het management de in het arbeidscontract afgedwongen omzetbonus niet haalt of de door de bank opgestelde

kredietvoorwaarden niet haalt. Hierdoor zal het management geneigd zijn om de omzet naar voren te halen om toch de bonus te halen of om toch een goed resultaat aan de bank te laten zien.

2.3.3.4 Winstegalisatie

Om bijvoorbeeld solvabiliteitsradio’s niet teveel te laten schommelen over de periodes is het management gebaat bij een stabiel resultaat. Op deze manier stabiliseert het management de eigen bonus over de jaren en naar de markt rapporteert de onderneming jarenlang stabiel, waardoor het vertrouwen in de onderneming zal toenemen. Dit zal voordelig zijn bij het afsluiten van bijvoorbeeld een nieuwe kredietovereenkomst of het verkrijgen van een ruimere betaaltermijn bij klanten.

(16)

16

2.4 De wet en regelgeving

2.4.1 De Nederlandse wetgeving en de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving

Goodwill wordt in de Nederlandse wetgeving behandeld in artikel 2:389 BW lid 7. Goodwill dient te worden gewaardeerd tegen de verkrijgingsprijs, verminderd met de cumulatieve afschrijvingen en eventuele bijzondere waardeverminderingen. Binnen dit wetsartikel zijn drie methoden voor de verwerking van goodwill benoemd:

 Het bedrag aan goodwill kan worden geactiveerd op de balans en hierover dient stelselmatig te worden afgeschreven op basis van de economische levensduur. Hierbij dient de afschrijvingstermijn te zijn gebaseerd op de termijn waarin de toekomstige economische voordelen worden behaald. Hierbij wordt in de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving (Richtlijnen) de weerlegbare veronderstelling gehanteerd van een economische levensduur van maximaal twintig jaar vanaf aankoop (Richtlijn 216.221).

 De gekochte goodwill mag direct ten laste van het resultaat worden gebracht.  De gekochte goodwill mag direct ten laste van de vrije reserves onder het eigen

vermogen worden gebracht.

2.4.1.1 Economische levensduur

Voor de bepaling van de economische levensduur van goodwill behoren vele factoren in acht te worden genomen. Van belang is dat goodwill een afgeleide is van de betaalde prijs voor het winstpotentieel van de overgenomen partij, zodat de levensduur onder meer afhankelijk is van (Richtlijn 216.225):

a. de aard en voorzienbare levensduur van de verworven activiteit; b. de stabiliteit en voorzienbare levensduur van de bedrijfstak;

c. openbare informatie over karakteristieken en levenscycli van vergelijkbare activiteiten;

d. het effect van productveroudering, veranderingen in marktvraag en andere economische factoren met betrekking tot de overgenomen activiteiten;

e. de verwachte diensttijd van sleutelpersonen of groepen van werknemers en de

afhankelijkheid van de overgenomen activiteiten van het bestaande managementteam; f. het niveau van de investeringen en financiering om de verwachte economische

voordelen van de overgenomen partij te realiseren en de mogelijkheid en intentie van de verkrijgende partij om het vereiste niveau te handhaven;

(17)

17

h. de periode waarover de economische beschikkingsmacht over de overgenomen activiteiten is verkregen en de juridische, statutaire of contractuele bepalingen die de economische levensduur beïnvloeden.

2.4.1.2 Overige aspecten

Aan het einde van elk jaar dient de afschrijvingstermijn en de economische levensduur opnieuw te worden beoordeeld. Indien de afschrijvingstermijn afwijkt van de economische levensduur dient de afschrijvingstermijn opnieuw te worden berekend.

Voor goodwill waarvan de geschatte levensduur meer is dan twintig jaar dient er elk jaar een schatting te worden gemaakt van de realiseerbare waarde. Dit geldt ook als er geen aanwijzing is voor een bijzondere waardevermindering.

2.4.1.3 Richtlijnen voor de jaarverslaggeving

De Richtlijnen voor de jaarverslaggeving wijkt op twee punten af van de wetgeving. Richtlijn 216.218 acht het niet juist dat het betaalde bedrag aan goodwill rechtstreeks ten laste wordt gebracht van het resultaat, omdat dit in het algemeen niet zal leiden tot het voldoen aan het in artikel 2:362 BW vereiste inzicht.

2.4.1.4 Bijzondere waardeverminderingen

In artikel 2:387 lid 4 BW is het voorschrift opgenomen betreffende de bijzondere

waardeverminderingen van vaste activa. Indien de waarde van de goodwill naar verwachting duurzaam is gedaald dient er een bijzondere waardevermindering ten laste van het resultaat te worden genomen. Deze dient vervolgens afzonderlijk te worden vermeld, hetzij in de winst- en verliesrekening hetzij in de toelichting.

De Richtlijnen voor de jaarverslaggeving geven een aanvulling op de wetgeving. In geval van een bijzondere waardevermindering dient er volgens de Richtlijn 121 Bijzondere

waardeverminderingen van vaste activa, aanvullend een bottom-up en eventueel een top-down test worden uitgevoerd. Hierbij dient de bijzondere waardevermindering te worden

toegerekend aan de kasstroomgenererende eenheid.

2.4.2 IFRS regelgeving

Onder IFRS regelgeving wordt de goodwill behandeld in IFRS 3 Business Combinations. Onder de IFRS wetgeving wordt over het goodwillbedrag niet jaarlijks afgeschreven, maar dient er per jaar of als er aanleiding toe is, een impairment test te worden uitgevoerd. Hierbij moet worden nagegaan of de boekwaarde van de kasstroomgenererende eenheid (of een groep van eenheden), waaraan de goodwill is toegerekend, de realiseerbare waarde overtreft. De realiseerbare waarde is in dit geval de hoogste van de opbrengstwaarde en de bedrijfswaarde. Indien dat het geval is zal een waardevermindering ten laste van het resultaat moeten worden genomen.

(18)

18

2.4.3 Resumerend

In dit hoofdstuk zijn het uitgevoerde literatuuronderzoek, de post goodwill, het begrip earnings management en de wet- en regelgeving met betrekking tot goodwill behandeld. Hiermee is het theoretische kader weergegeven en is achtergrondinformatie gegeven over goodwill en earnings management. In dit onderzoek wordt alleen de gekochte goodwill behandeld waarop conform de Richtlijnen en IFRS jaarlijks een impairmenttoets dient te worden uitgevoerd.

(19)

19

3.

Casestudie

3.1 Doel van de casestudie

Om de haalbaarheid van het in deze scriptie uitgevoerde onderzoek te beoordelen is vooraf een casestudie uitgevoerd waarbij voor vijf ondernemingen, genoteerd op de AEX of de AMX, over de jaren 2009 tot 2011 de gegevens zijn bestudeerd. Ook is de jaarrekening over 2008 bestudeerd om de mutatie naar 2009 te kunnen beoordelen. Het doel van deze casestudie is om te inventariseren of de benodigde gegevens voor een eventueel uitgebreider onderzoek voorhanden zijn en om te beoordelen of er een beweging in impairment te zien is waardoor een uitgebreider onderzoek relevant is.

3.2 Selectie

Voor deze casestudie zijn vijf ondernemingen geselecteerd buiten het bank- en verzekeringswezen, aangezien deze ondernemingen zich verplicht zijn te houden aan

specifieke wet- en regelgeving zodat de vergelijking van de onderzochte ondernemingen niet eenduidig is. Het betreffen dus alleen ondernemingen die actief zijn in handel, productie en dienstverlening.

Op basis van deze criteria zijn de volgende ondernemingen geselecteerd voor het proefonderzoek:

 Koninklijke Ahold N.V. (genoteerd aan de AEX);  Heijmans N.V. (genoteerd aan de AMX);

 Heineken N.V. (genoteerd aan de AEX);

 Koninklijke Ten Cate N.V. (genoteerd aan de AMX);  TomTom N.V. (genoteerd aan de AEX).

Vervolgens zijn voor deze ondernemingen de jaarrekeningen over de jaren 2008, 2009, 2010 en 2011 bestudeerd op relevante onderdelen:

 De nettowinst;  De netto kasstroom;

 Het bedrag van de goodwill aan het begin van het jaar;

 De hoogte van de impairment op de goodwill gedurende het boekjaar;  Het balanstotaal van de onderneming.

(20)

20 3.3 Resultaten Koninklijke Ahold N.V. 2008 2009 2010 2011 Winst 1.082.000.000 894.000.000 853.000.000 1.017.000.000 Kasstroom -445.000.000 -169.000.000 -157.000.000 -226.000.000 Goodwill impairment 0 0 0 0 Stand Goodwill begin jaar 252.000.000 251.000.000 254.000.000 373.000.000 Balanstotaal 13.603.000.000 13.933.000.000 14.725.000.000 14.980.000.000 impairment / balanstotaal 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% impairment / stand begin 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%

Figuur 1 Koninklijke Ahold N.V.

Uit het bovenstaand overzicht valt op dat er over de jaren 2008 tot en met 2011 geen impairment heeft plaatsgevonden op de goodwill. Dit is merkwaardig aangezien de kredietcrisis al in de zomer van 2007 is begonnen en dat onder andere daardoor in het

algemeen de winsten van ondernemingen beginnen af te nemen. Er is dus een aanleiding voor ondernemingen om de goodwill af te waarderen; de waarde neemt immers af. De kasstroom stijgt echter over de jaren 2009 tot en met 2010, maar vanaf 2011 daalt deze weer.

-600.000.000 -400.000.000 -200.000.000 0 200.000.000 400.000.000 600.000.000 800.000.000 1.000.000.000 1.200.000.000 2008 2009 2010 2011 Winst Kasstroom Impairment

(21)

21 Heijmans N.V. 2008 2009 2010 2011 Winst -34.057.000 -40.393.000 15.674.000 -37.620.000 Kasstroom 143.501.000 -158.405.000 -91.251.000 17.163.000 Goodwill impairment 26.623.000 0 0 9.500.000 Stand Goodwill begin jaar 221.445.000 180.851.000 182.668.000 155.813.000 Balanstotaal 2.219.830.000 1.853.407.000 1.599.666.000 1.553.556.000 impairment / balanstotaal 1,20% 0,00% 0,00% 0,61% impairment / stand begin 12,02% 0,00% 0,00% 6,10% Figuur 2 Heijmans N.V.

Wat vooral opvalt, is de kelderende kasstroom tussen 2008 en 2009. Hierdoor zou een impairment in 2008 verwacht kunnen worden. In 2008 is er dan ook een bedrag van €

26.623.000 afgeboekt op de goodwill. Dit betrof 12% van de goodwill in het begin van 2008. Vanaf 2009 stijgt de kasstroom en de winst en wordt geen impairment uitgevoerd.

-200.000.000 -150.000.000 -100.000.000 -50.000.000 0 50.000.000 100.000.000 150.000.000 200.000.000 2008 2009 2010 2011 Winst Kasstroom Goodwill Impairment

(22)

22 Heineken N.V. 2008 2009 2010 2011 Winst 347.000.000 1.142.000.000 1.579.000.000 1.560.000.000 Kasstroom 225.000.000 -245.000.000 78.000.000 122.000.000 Goodwill impairment 275.000.000 1.000.000 0 0 Stand Goodwill begin jaar 1.882.000.000 5.314.000.000 5.433.000.000 7.313.000.000 Balanstotaal 20.563.000.000 20.180.000.000 26.662.000.000 27.127.000.000 impairment / balanstotaal 1,34% 0,00% 0,00% 0,00% impairment / stand begin 14,61% 0,02% 0,00% 0,00% Figuur 3 Heineken N.V.

Ook hier is tussen 2008 en 2009 een dalende kasstroom waar te nemen. In 2008 is volgens verwachting een bedrag van € 275.000.000 afgeboekt op de goodwill. Dit betrof 15% van de boekwaarde aan het begin van het jaar.

-500.000.000 0 500.000.000 1.000.000.000 1.500.000.000 2.000.000.000 2008 2009 2010 2011 Winst Kasstroom Impairment

(23)

23 Koninklijke Ten Cate N.V.

2008 2009 2010 2011 Winst 51.000.000 23.100.000 45.400.000 58.300.000 Kasstroom -8.400.000 12.600.000 -40.400.000 34.500.000 Goodwill impairment 0 0 0 0 Goodwill begin boekjaar 115.100.000 165.100.000 161.900.000 192.600.000 Balanstotaal 889.200.000 748.500.000 889.500.000 1.003.400.000 impairment / balanstotaal 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% impairment /

stand begin jaar 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%

Figuur 4 Koninklijke Ten Cate N.V.

Voor Koninklijk Ten Cate N.V. valt op dat er ondanks een dalende kasstroom en een dalende winst tussen 2008 en 2009 er geen impairment heeft plaatsgevonden. Dit is opmerkelijk aangezien al is opgemerkt dat de kredietcrisis aangebroken is en de accountant van Ten Cate N.V., naar mag worden aangenomen, kritisch de goodwill post heeft beoordeeld. Het

management heeft deze accountant weten te overtuigen dat een impairment niet nodig was. Deze voorspellingen komen vervolgens ook uit als wordt gekeken naar de mutatie tussen 2010 en 2011 waar zowel de kasstroom als de winst stijgen.

-60.000.000 -40.000.000 -20.000.000 0 20.000.000 40.000.000 60.000.000 80.000.000 2008 2009 2010 2011 Winst Kasstroom Goodwill impairment

(24)

24 TomTom 2008 2009 2010 2011 Winst -872.585.000 86.386.000 107.670.000 -438.951.000 Kasstroom -141.812.000 44.532.000 -63.842.000 -112.136.000 Goodwill impairment 1.047.776.000 0 0 473.144.000 Goodwill begin boekjaar 0 854.713.000 854.713.000 854.713.000 Balanstotaal 2.766.690.000 2.685.760.000 2.622.758.000 1.798.641.000 impairment / balanstotaal 37,87% 0,00% 0,00% 26,31% impairment /

stand begin jaar 0,00% 0,00% 0,00% 55,36%

Figuur 5 TomTom

Voor TomTom blijkt dat ondanks een stijgende winst en stijgende kasstroom toch in 2008 een afwaardering van € 1.047.766.000 heeft plaatsgevonden. Dit is een afwaardering geweest van de in 2008 gekochte goodwill. Vervolgens blijkt dat, zoals kan worden verwacht in 2011 opnieuw een afwaardering heeft plaatsgevonden, aangezien vanaf 2010 de winst en de kasstroom dalen. -1.000.000.000 -500.000.000 0 500.000.000 1.000.000.000 1.500.000.000 2008 2009 2010 2011 Winst Kasstroom Goodwill impairment

(25)

25

3.4 Tussenconclusie

Bij de vijf onderzochte ondernemingen springt eigenlijk maar één onderneming eruit. Dit betreft Ahold dat ondanks een dalende winst en dalende kasstroom geen afwaardering van de goodwill toepast. Ook Ten Cate past geen afwaardering toe, maar de kasstroom en winst stijgen dan ook vanaf 2010, waardoor een gelijkblijvende goodwill gerechtvaardigd zou kunnen zijn.

Wat wel opvalt uit bovenstaande gegevens is dat als er een afwaardering plaatsvindt, deze afwaardering in 2008 veruit het hoogst is. In de zomer van 2007 is de kredietcrisis begonnen en is het misschien zo dat ondernemingen de verliezen zo veel mogelijk in 2008 genomen hebben? Dit fenomeen staat bekend als “Taking a big bath” (Scott, 2006).

Tevens valt op dat bijvoorbeeld Ten Cate in de jaren van economische crisis geen

afwaarderingsverlies neemt. Om te bepalen of dit beleid afwijkt van het beleid in ‘normale’ jaren zou moeten worden onderzocht hoe hier mee om werd gegaan voor de economische crisis.

Om beter te kunnen vaststellen of in 2008 inderdaad zoveel mogelijk verliezen zijn genomen, is besloten om van bovenstaande ondernemingen ook de jaarrekeningen van vóór de crisis mee te nemen in de studie. Aangezien TomTom de goodwill in 2008 heeft gekocht en in de jaren hiervoor geen goodwill op de balans had, is deze onderneming voor het vervolg vervangen door Koninklijke Philips Electronics N.V. dat genoteerd staat aan de AEX. Koninklijke Ahold N.V.

Figuur 6 Koninklijke Ahold N.V. incl. voor de crisis

2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011

Winst 146.000.000 915.000.000 2.945.000.000 1.082.000.000 894.000.000 853.000.000 1.017.000.000

Kasstroom -1.137.000.000 -249.000.000 1.487.000.000 -445.000.000 -169.000.000 -157.000.000 -226.000.000

Goodwill impairment 19.000.000 3.000.000 2.000.000 0 0 0 0

Stand Goodwill begin jaar 1.961.000.000 2.263.000.000 2.184.000.000 252.000.000 251.000.000 254.000.000 373.000.000

Balanstotaal 19.958.000.000 18.442.000.000 13.944.000.000 13.603.000.000 13.933.000.000 14.725.000.000 14.980.000.000

impairment / balanstotaal 0,10% 0,02% 0,01% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%

impairment / stand begin 0,97% 0,13% 0,09% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%

-1.500.000.000 -1.000.000.000 -500.000.000 0 500.000.000 1.000.000.000 1.500.000.000 2.000.000.000 2.500.000.000 3.000.000.000 3.500.000.000 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Winst Kasstroom Goodwill impairment

(26)

26

Wat nu opvalt, is dat ondanks een stijgende kasstroom en een stijgende winst in de jaren voorafgaand aan de crisis er alsnog een afwaardering van de goodwill plaatsvindt. Vervolgens daalt in de crisis de winst en de kasstroom en vindt er geen afwaardering plaats. Dit is

opmerkelijk en afgevraagd moet worden of er hier toch sprake is van earnings management. Bij een stijgend resultaat en stijgende kasstroom wordt er namelijk een impairment toegepast en niet bij een afname van beide variabelen.

Heijmans N.V.

Figuur 7 Heijmans N.V. incl. voor de crisis

Voor Heijmans N.V. valt op dat in de periode voorafgaand aan de crisis elk jaar

afwaarderingen plaatsvinden op de goodwill. Dit zijn relatief kleine afwaarderingen, maar men past deze impairment wel consistent toe. Vervolgens blijkt dat in 2008 verreweg de grootste afwaardering heeft plaatsgevonden. Dit kan duiden op het eerder genoemde fenomeen “taking a deep bath”. In de jaren van crisis (met name in 2009 en 2010) vindt vervolgens in tegenstelling tot de jaren voorafgaand aan de crisis totaal geen impairment plaats. Ook dit kan een gevolg zijn van actief earnings management. Immers de resultaten over 2008 en 2009 zijn niet goed en het management zou dan mogelijk toch snel

(bijvoorbeeld in 2010) een goed resultaat hebben willen laten zien.

2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011

Winst 87.063.000 82.540.000 56.427.000 -34.057.000 -40.393.000 15.674.000 -37.620.000

Kasstroom 10.611.000 8.060.000 10.681.000 143.501.000 -158.405.000 -91.251.000 17.163.000

Goodwill impairment 550.000 234.000 305.000 26.623.000 0 0 9.500.000

Stand Goodwill begin jaar 1.906.206.000 2.129.877.000 2.205.067.000 221.445.000 180.851.000 182.668.000 155.813.000

Balanstotaal 152.794.000 154.089.000 163.348.000 2.219.830.000 1.853.407.000 1.599.666.000 1.553.556.000

impairment / balanstotaal 0,36% 0,15% 0,19% 1,20% 0,00% 0,00% 0,61%

impairment / stand begin 0,03% 0,01% 0,01% 12,02% 0,00% 0,00% 6,10%

-200.000.000 -150.000.000 -100.000.000 -50.000.000 0 50.000.000 100.000.000 150.000.000 200.000.000 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Winst Kasstroom Goodwill impairment

(27)

27 Heineken N.V.

Figuur 8 Heineken N.V. incl. voor de crisis

Bij de bestudering van de gegevens voor Heineken N.V. valt wederom op dat in de jaren voorafgaand aan de crisis ieder jaar, weliswaar een relatief klein bedrag, wordt

afgewaardeerd. Vervolgens wordt in 2008 wederom verreweg het hoogste bedrag

afgewaardeerd, waarna in 2010 en 2011 helemaal niets wordt afgewaardeerd. Ook hier kan de vraag gesteld worden of het management juist in de crisistijd een goed resultaat wil laten zien.

2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011

Winst 869.000.000 1.345.000.000 929.000.000 347.000.000 1.142.000.000 1.579.000.000 1.560.000.000

Kasstroom 86.000.000 401.000.000 -227.000.000 225.000.000 -245.000.000 78.000.000 122.000.000

Goodwill impairment 14.000.000 17.000.000 1.000.000 275.000.000 1.000.000 0 0

Stand Goodwill begin jaar 1.627.000.000 2.138.000.000 1.755.000.000 1.882.000.000 5.314.000.000 5.433.000.000 7.313.000.000

Balanstotaal 11.829.000.000 12.997.000.000 11.954.000.000 20.563.000.000 20.180.000.000 26.662.000.000 27.127.000.000

impairment / balanstotaal 0,86% 0,80% 0,06% 1,34% 0,00% 0,00% 0,00%

impairment / stand begin 0,86% 0,80% 0,06% 14,61% 0,02% 0,00% 0,00%

-500.000.000 0 500.000.000 1.000.000.000 1.500.000.000 2.000.000.000 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Winst Kasstroom Goodwill impairment

(28)

28 Konklijke Ten Cate N.V.

Figuur 9 Koninklijke Ten Cate N.V. incl. voor de crisis

Bij Ten Cate valt op dat tijdens de crisisjaren er totaal geen afwaardering van de goodwill heeft plaatsgevonden. In de jaren voorafgaand aan de crisis blijkt dat in 2005, en 2006 ondanks een stijgend resultaat, een klein bedrag (2005: € 300k, 2006: 500K) afgewaardeerd is. Bij deze onderneming is de tegenstelling met betrekking tot de verwachtte afwaardering in de crisisperiode opnieuw waar te nemen.

2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011

Winst 30.500.000 76.100.000 46.500.000 51.000.000 23.100.000 45.400.000 58.300.000

Kasstroom 4.200.000 -11.300.000 2.700.000 -8.400.000 12.600.000 -40.400.000 34.500.000

Goodwill impairment 300.000 500.000 0 0 0 0 0

Goodwill begin boekjaar 9.400.000 10.500.000 9.300.000 115.100.000 165.100.000 161.900.000 192.600.000

Balanstotaal 497.500.000 489.100.000 721.900.000 889.200.000 748.500.000 889.500.000 1.003.400.000

impairment / balanstotaal 0,06% 0,10% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%

impairment / stand begin jaar 3,19% 4,76% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%

-60.000.000 -40.000.000 -20.000.000 0 20.000.000 40.000.000 60.000.000 80.000.000 100.000.000 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Winst Kasstroom Goodwill impairment

(29)

29 Koninklijke Philips Electronics N.V.

Figuur 10 Koninklijke Philips Electronics N.V. incl. voor de crisis

In tegenstelling tot de andere ondernemingen valt bij Philips op dat er zowel in de jaren voorafgaand aan en tijdens de crisis, jaarlijks een afwaardering heeft plaats gevonden. Ook valt op dat ondanks de keldering van de kasstroom en de winst in 2008 en 2011, de grootste afwaardering pas een jaar later plaatsvindt. In 2009 wordt 9,2% van de beginstand van het boekjaar afgewaardeerd, terwijl de winst en de kasstroom tussen 2009 en 2010 een stijging laten zien. Tussen 2010 en 2011 is er een daling van de winst en kasstroom maar de

afwaardering vindt pas plaats in 2011. Dit zou ook al in 2010 kunnen worden verwacht aangezien een impairmenttoets is gebaseerd op prognoses van de aankomende jaren.

Bepalend hierin is of het management een betere prognose heeft laten zien aan de accountant dan reëel was.

2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011

Winst 2.868.000.000 5.383.000.000 4.880.000.000 -92.000.000 424.000.000 1.452.000.000 -1.291.000.000

Kasstroom 785.000.000 927.000.000 2.966.000.000 -5.218.000.000 781.000.000 1.358.000.000 -2.679.000.000

Goodwill impairment 0 130.000.000 114.000.000 373.000.000 672.000.000 0 1.355.000.000

Stand Goodwill begin jaar 1.818.000.000 2.428.000.000 2.723.000.000 3.800.000.000 7.280.000.000 7.362.000.000 8.035.000.000

Balanstotaal 33.861.000.000 38.497.000.000 36.286.000.000 31.910.000.000 30.527.000.000 32.269.000.000 28.966.000.000

impairment / balanstotaal 0,00% 5,35% 4,19% 1,17% 2,20% 0,00% 4,68%

impairment / stand begin 0,00% 5,35% 4,19% 9,82% 9,23% 0,00% 16,86%

-6.000.000.000 -4.000.000.000 -2.000.000.000 0 2.000.000.000 4.000.000.000 6.000.000.000 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Winst Kasstroom Goodwill impairment

(30)

30

3.5 Conclusie

Deze casestudie laat zien dat elke onderneming een ander beleid voert tijdens de huidige financiële crisis. Waar ondernemingen vóór de crisis consequent verliezen door impairment nemen, doen ze dit ineens niet meer tijdens de crisis. Verwacht wordt dat de verliezen als gevolg van impairment juist hoger zullen zijn, doordat er tijdens de crisis afgevraagd kan worden of de goodwill nog wel de juiste waarde vertegenwoordigt. Tevens valt op dat in 2008 relatief veel verlies genomen is. Is dit een gevolg van het fenomeen “taking a big bath”? Op basis van de complete voorstudie is gebleken dat het gerechtvaardigd is om de vraag of er een relatie bestaat tussen enerzijds goodwillwaardering in tijden van economische crisis en anderzijds earnings management nader te bestuderen. Tevens valt uit deze casestudie te concluderen dat er om een uitgebreider onderzoek te doen voldoende gegevens beschikbaar zijn. Op basis hiervan is besloten over te gaan tot nader empirisch onderzoek. Dit empirisch onderzoek wordt in de volgende hoofdstukken behandeld.

(31)

31

4.

Onderzoeksopzet

Nadat in hoofdstuk 3 door een casestudie is vastgesteld dat er door het bestuderen van de jaarrekeningen voldoende informatie is te verkrijgen, wordt in dit hoofdstuk de

onderzoeksopzet behandeld. Allereerst komt de afbakening aan de orde. Tevens worden vermeld welke ondernemingen om welke redenen niet zijn meegenomen in het onderzoek. Verder wordt ingegaan op de statistische testen die worden gebruikt om de in paragraaf 4.6 opgestelde hypothesen te toetsen.

4.1 Land

Voor dit onderzoek is gekozen om het impairment gedrag te bestuderen voor de aan de Nederlandse beurs genoteerde ondernemingen. Zoals eerder aangegeven is er in het verleden uitvoerig onderzoek geweest naar de relatie tussen earnings management en impairment in landen buiten Nederland (AbuGhazaleh, Al-Hares en Roberts (2011), (Hamberg, Paananen en Novak (2011). Er is echter nog geen of beperkt onderzoek geweest naar de relatie van

earnings management en impairment bij bedrijven in Nederland.

4.2 Periode

De kredietcrisis is rond de zomer van 2008 begonnen (De Nederlandsche Bank, 2009). Om de jaren vóór deze crisis goed te kunnen vergelijken met de jaren tijdens de crisis is voor het onderzoek gebruik gemaakt van de gepubliceerde jaarrekeningen van de aan de Nederlandse beurs (AEX en AMX) genoteerde ondernemingen over de jaren 2005 tot en met 2011. Op deze manier zijn de resultaten over de jaren 2005 t/m 2007 (vóór de crisis) vergeleken met de jaren 2008 t/m 2011.

4.3 Soorten ondernemingen

Gekozen is om financiële instellingen niet op te nemen in dit onderzoek. Deze ondernemingen zijn verplicht zich te houden aan specifieke wet- en regelgeving zodat de vergelijking van de onderzochte ondernemingen niet eenduidig is. Verder zijn ondernemingen in de

vastgoedbranche uitgesloten, omdat deze ondernemingen niet alleen aan de kredietcrisis onderhevig zijn maar ook aan vastgoedcrisis. Ondanks dat de vastgoedcrisis later op gang is gekomen, is het gekoppeld aan de financiële crisis, waardoor directe vergelijking met andere ondernemingen zeer lastig is. Ondernemingen met een gebroken boekjaar zijn ook uitgesloten van dit onderzoek. De jaarrekeningcyclus is bij deze ondernemingen anders waardoor de vergelijking met de andere ondernemingen lastig is. Ook het vergelijk van de periode vóór de crisis met de periode tijdens de crisis is hier lastig aangezien het jaar 2007-2008 gedeeltelijk in de periode vóór de crisis en gedeeltelijk in de periode tijdens de crisis valt. De studie beperkt zich tot ondernemingen die actief zijn in handel, productie en dienstverlening. Voor een opsomming van de in dit onderzoek bestudeerde ondernemingen wordt verwezen naar bijlage 1.

(32)

32

4.4 Valuta

De jaarrekeningen van de ondernemingen zijn onderling verschillend in valuta. Er zijn ondernemingen die hun jaarrekening in de Euro rapporteren, ondernemingen die rapporteren in de US Dollar en ondernemingen die rapporteren in de Engelse pond. Aangezien er in dit onderzoek onder andere gebruik wordt gemaakt van de totale impairmentlast voor en tijdens de crisisperiode is besloten deze jaarrekeningen om te rekenen naar euro tegen de op

balansdatum van het betreffende boekjaar geldende valutakoers.

4.5 Analyse

Er zijn verschillende statistische toetsen om vast te stellen of de analyse leidt tot significante verschillen en/of overeenkomsten tussen de jaren van vóór en tijdens de financiële crisis. De toegepaste technieken zijn hieronder uiteengezet.

4.5.1 Pearson’s correlatiecoëfficiënt

Met behulp van de Pearson’s correlatiecoëfficiënt wordt de samenhang bepaald tussen twee of meer variabelen die op interval- of rationiveau worden gemeten. De Pearson’s

correlatiecoëfficiënt gaat net als de regressie-analyse uit van een lineair verband tussen de variabelen. (Baarda en De Goede, 2001).

Pearson’s correlatiecoëfficiënt bepaalt of er een samenhang bestaat tussen de impairmentlast, de nettowinst en de winstmutatie. Hierbij zal de periode vóór de crisis worden vergeleken met de periode tijdens de crisis.

4.5.2 t-toets

Een t-toets is een parametrische toets die wordt gebruikt om steekproefgemiddelden te vergelijken. (Montgomery en Runger, 2007, De Vocht, 2012) Een t-toets gaat uit van vier veronderstellingen:

 Het betreft een aselecte steekproef;

 De te toetsen variabele heeft een interval- of ratioschaal;  Er is sprake van een normale steekproefverdeling;

 De steekproef is voldoende groot (minimaal 30 waarnemingen)

Er bestaan meerdere soorten t-toetsen. Zo zijn er de One-Sample T-Test, de Independent-Samples T-Test en de Paired Sample T-Test.

(33)

33

De One-Sample T-Test wordt gebruikt om op basis van een steekproefgemiddelde te toetsen of een populatiegemiddelde gelijk is aan een opgegeven populatie- of theoretisch gemiddelde. Aangezien er voor dit onderzoek gebruik is gemaakt van een steekproef op de Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen en dit onderzoek niet het doel heeft om uitkomsten te vergelijken met theoretische gemiddelden of opgegeven gemiddelden is deze toets voor dit onderzoek niet relevant.

De Independent-Samples T-Test wordt gebruikt om van twee onafhankelijke steekproeven te toetsen of de gemiddelden van twee groepen (populaties) aan elkaar gelijk zijn. Voor dit onderzoek wordt juist getest of twee variabelen, namelijk de impairment en de periode, verband met elkaar hebben. Hierdoor zijn de twee variabelen naar verwachting niet onafhankelijk van elkaar, waardoor ook deze toets voor dit onderzoek niet relevant wordt geacht.

De Paired-Samples T-Test wordt gebruikt om van een gepaarde steekproef te toetsen of de gemiddelden van twee gepaarde groepen gelijk zijn. Aangezien er in dit onderzoek een scheiding wordt aangebracht in de situatie vóór de crisis en de situatie tijdens de crisis is er hier sprake van twee groepen. Om te toetsen of de gemiddelde impairmentlast en de

gemiddelde nettowinst vóór de crisis significant afwijkt van de gemiddelde impairmentlast en nettowinst tijdens de crisis is het uitvoeren van een Paired-Samples T-Test derhalve relevant. Indien in hoofdstuk 5.1 blijkt dat de variabele een normale verdeling heeft en is vastgesteld dat aan de overige voorwaarden is voldaan, zal deze toets in hoofdstuk 5.2 aan de orde komen.

4.5.3 Regressie-analyse

Bij een regressie-analyse wordt verondersteld dat een afhankelijke variabele een relatie heeft met een onafhankelijke variabele. (De Vocht, 2012) De onafhankelijke variabele beïnvloedt de afhankelijke variabele, waardoor het mogelijk is om waarden van de afhankelijke variabele te voorspellen aan de hand van de onafhankelijke variabele. De regressie-analyse kan op twee manieren worden uitgevoerd. Bij de enkelvoudige regressie is de afhankelijke variabele afhankelijk van slechts één onafhankelijke variabele. Bij de meervoudige regressie is de afhankelijke variabele afhankelijk van meer dan één onafhankelijke variabele. ‘Bij regressie wordt gezocht naar een causaal verband, dus dat de afhankelijke variabele wordt beïnvloed door de onafhankelijke variabele. Bij correlatie daarentegen gaat het alleen om de samenhang tussen twee variabelen’ (De Vocht, 2012, pag. 187). In dit onderzoek wordt de regressie-analyse gebruikt om het verband aan te tonen tussen de impairmentlast, het resultaat en de resultaatmutatie (winstmutatie tussen twee boekjaren). Vervolgens wordt vastgesteld of deze relatie is veranderd door de crisis door de periode vóór de crisis te vergelijke met de periode tijdens de crisis.

(34)

34

4.6 Hypothesen

In de tijd van een economische crisis kunnen managers geneigd zijn extra verliezen te nemen. De bijzondere waardevermindering op goodwill kan dan een instrument zijn om de extra verliezen op goodwill te creëren. Aan de andere kant blijft het mogelijk dat managers het verlies juist willen beperken. In dat geval zou de keus gemaakt kunnen worden om de last van het nemen van de waardevermindering op goodwill uit te stellen. Op basis van deze twee aspecten zijn de volgende hypothesen opgesteld:

Hypothese 1:

H0: De impairmentlasten zijn vóór de crisis significant anders dan tijdens de crisis. H1: De impairmentlasten zijn vóór de crisis niet significant anders dan tijdens de crisis Hypothese 2:

H0: De impairmentlast in een boekjaar is afhankelijk van de resultaatmutatie tussen de opeenvolgende boekjaren.

H1: De impairmentlast in een boekjaar is niet afhankelijk van de resultaatmutatie tussen de opeenvolgende boekjaren.

4.7 Resumerend

In dit hoofdstuk is de onderzoeksopzet behandeld. Basis hiervoor is de in hoofdstuk 3 behandelde casestudie. De studie beperkt zich tot ondernemingen die actief zijn in handel, productie en dienstverlening. Gegevens in een andere valuta worden omgerekend naar euro tegen de op balansdatum van het betreffende boekjaar geldende valutakoers. De in paragraaf 4.6 gestelde hypothesen worden getoetst door het berekenen van de Pearson’s

(35)

35

5.

Onderzoeksresultaten

In dit hoofdstuk wordt allereerst de beschrijvende statistiek behandeld. In deze paragraaf worden door middel van diverse overzichten variabelen als gemiddelden, standaarddeviaties, minimum- en maximumwaarden weergegeven die vervolgens in de tweede paragraaf worden gebruikt om door middel van statistische testen de gestelde hypothesen te toetsen.

5.1 Beschrijvende statistiek 5.1.1 De gebruikte gegevens

In tabel 2a is een samenvatting gegeven van de uit de jaarrekeningen verzamelde gegevens. Dit betreffen totalen over de jaren 2005 tot en met 2011.

Tabel 2a samenvatting jaarrekeningen 2005-2011.

Uit bovenstaande tabel is af te leiden dat de 333 in dit onderzoek betrokken Nederlandse beursgenoteerde bedrijven over de jaren 2005 tot en met 2011 gemiddeld € 33 miljoen hebben afgewaardeerd op de goodwill. De totale impairmentlast over deze jaren bedraagt € 397 miljard. De hoogste impairment heeft plaatsgevonden bij Philips in 2011 en bedroeg € 1,355 miljard. De standaarddeviatie van de impairment bedraagt € 143 miljoen.

Tabel 2b impairmentlast in verhouding tot balanstotaal en boekwaarde begin boekjaar 2005 – 2011.

Uit tabel 2b blijkt dat de over de in tabel 2a weergegeven impairment gemiddeld 0,471% van het totale balanstotaal bedroeg en 4,44% van de totale boekwaarde van de goodwill aan het begin van de boekjaren. Aangezien in dit onderzoek twee perioden met elkaar zullen worden vergeleken is het noodzakelijk om de hierboven weergegeven bevindingen te splitsen in de periode vóór de crisis en de periode tijdens de crisis. Onderstaand is derhalve allereerst in een tabel het aantal impairments per jaar weergegeven.

3

In het uitgevoerde onderzoek zijn van 33 beursgenoteerde (AEX, AMX) ondernemingen de variabelen gedurende 7 boekjaren onderzocht. Dit leidt tot het aantal waarnemingen van 231 (n). Voor het overzicht van de ondernemingen wordt verwezen naar bijlage 1.

N Valid

Impairmentlast 231 € 7.798.400 € 33.759 € 00 € 1.355.000 € 143.415

Boekwaarde goodwill begin jaar 231 € 397.286.527 € 1.719.855 € 00 € 14.828.000 € 3.009.830

Balanstotaal 231 € 3.669.459.396 € 15.885.106 € 150.316 € 248.029.454 € 39.708.314

Nettowinst 231 € 297.080.089 € 1.286.061 -€ 1.291.000 € 23.295.148 € 3.578.684

Samenvatting van gegevens uit jaarrekeningen 2005-2011

bedragen x € 1.000 Sum Mean Minimum Maximum Std. Deviation

N Mean Maximum Std. Deviation Impairmentlast / balanstotaal 231 ,00471 ,177 ,017552 Impairmentlast / boekwaarde

goodwill begin 224 ,04445 2,624 ,222559 Totale impairmentlast in verhouding tot balanstotaal en

(36)

36 Tabel 3 aantallen impairments gedurende het boekjaar

Hieruit blijkt dat er vóór de crisis (2005, 2006 en 2007) in totaal 41 maal een impairment op de goodwill is uitgevoerd. Tijdens de crisis is dit 46 maal geweest.

Hieruit blijkt dat het aantal uitgevoerde impairments in 2007 daalt met 33% om vervolgens in 2008 te stijgen met 60%. Uit dit overzicht blijkt dat er een piek is waar te nemen in 2008 in het aantal uitgevoerde impairments. Om ook een beeld te krijgen over het bedrag dat per jaar is geherwaardeerd is het volgende overzicht opgesteld.

Tabel 4 Impairmentlast per jaar

Uit tabel 4 blijkt dat in 2008 de totale impairment het hoogst was, namelijk € 3,6 miljard. Dit is ten opzichte van 2007 een stijging van € 3,5 miljard. Dit overzicht laat eenzelfde trend zien als tabel 3 als het gaat om de impairment per jaar. Als een splitsing wordt gemaakt kan worden vastgesteld dat vóór de crisis een totaalbedrag van € 531.607.174 (7%) aan impairment is uitgevoerd en tijdens de crisis een bedrag van € 7.266.793.316 (93%)

Tabel 5 Totale impairment voor en tijdens de crisis

2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011

JA 16 15 10 16 12 8 10 87

NEE 17 18 23 17 21 25 23 144

33 33 33 33 33 33 33 231

Total

Impairment gedurende boekjaar

Jaar

Total Impairment gedurende

boekjaar

Sum Mean Maximum Std. Deviation

2005 € 290.572 € 8.805 € 131.000 € 23.824 2006 € 183.426 € 5.558 € 130.000 € 22.656 2007 € 57.609 € 1.746 € 43.000 € 7.474 2008 € 3.606.954 € 109.302 € 1.215.000 € 251.157 2009 € 1.384.527 € 41.955 € 672.000 € 124.045 2010 € 115.437 € 3.498 € 86.747 € 15.219 2011 € 2.159.876 € 65.451 € 1.355.000 € 239.880 Totaal € 7.798.400 € 33.759 € 1.355.000 € 143.415

Impairmentlast per jaar

Jaar

Bedragen x € 1.000

N Sum Mean Std. Deviation

Voor de crisis 3 € 531.607 € 177.202 € 116.606 Tijdens de crisis 4 € 7.266.793 € 1.816.698 € 1.461.033

Total 7 € 7.798.400 € 1.114.057 € 1.356.402

Periode

Impairment voor en tijdens de crisis Bedragen x € 1.000

(37)

37

5.1.2 Normale verdeling

Om in kaart te brengen in hoeverre de impairmentlasten normaal verdeeld zijn over de jaren zijn deze lasten hieronder grafisch weergegeven en afgezet tegen een normale verdeling.

Grafiek 1 Totale impairment per jaar

Een verdeling is normaal verdeeld als aan drie eigenschappen is voldaan (De Vocht, 2012):  De curve van de normale verdeling is klokvormig en symmetrisch. De oppervlakten

links en rechts van het gemiddelde zijn gelijk;

 De modus, de mediaan en het rekenkundig gemiddelde zijn aan elkaar gelijk en liggen in het midden;

 Ongeveer 68,3% van de waarnemingen liggen binnen één standaarddeviatie van het gemiddelde. Ongeveer 95,5% van de waarnemingen ligt binnen twee

standaarddeviaties.

Om te controleren of er van een normale verdeling mag worden uitgegaan, zijn er twee berekeningen uitgevoerd, namelijk de skewness en kurtosis berekening.

De skewness (scheefheid) en een kurtosis (welving) test worden uitgevoerd om te bepalen of de variabelen normaal verdeeld zijn (De Vocht, 2012). Hierbij wijst een positieve skewness op uitschieters met hoge waarden (rechts asymmetrisch) en een negatieve skewness op uitschieters met lage waarden (links asymmetrisch). Indien de skewness gedeeld door de standaard error kleiner of gelijk is aan 1,96 kan de verdeling als symmetrisch worden beschouwd. Een positieve kurtosis betekent dat de piek hoger is dan de normale verdeling. Een negatieve kurtosis betekent dat deze meer is afgeplat. Ook hier geldt dat indien de

kurtosis gedeeld standaard error kleiner of gelijk is aan 1,96 de verdeling als normaal verdeeld mag worden beschouwd. In tabel 5 zijn de waarden weergegeven.

(38)

38 Tabel 6 skewness en kurtosis op de impairmentlast

Uit deze waarden blijkt dat de verdeling als normaal verdeeld mag worden beschouwd. De positieve waarde voor de skewness geeft aan dat de verdeling rechts asymmetrisch is. Dit wordt bevestigd in grafiek 1 gezien de stijging van de impairmentlasten in 2011. De totale waarde voor de skewness bedraagt 1,664 (1,321 / 0.794). Dit is lager dan 1,96 waardoor aan de voorwaarde voor skewness is voldaan.

De positieve waarde van de kurtosis laat zien dat er meer gepiekt wordt dan in een zuivere normale verdeling. Als naar grafiek 1 wordt gekeken kan een piek in 2008 worden vastgesteld en daarmee wordt de positieve kurtosis bevestigd. De totale waarde voor de kurtosis bedraagt 1,021 (1,621 / 1,587). Deze waarde is net als de waarde voor de skewness lager dan 1,96 en daarmee is dan ook vastgesteld dat de verdeling voor de totale impairmentlasten over de boekjaren zoals deze in grafiek 1 zijn weergegeven als normaal verdeeld kunnen worden beschouwd.

5.1.3 Pearson’s correlatiecoëfficiënt

Om vast te stellen of de variabelen een verband met elkaar hebben is de Pearson’s correlatiecoëfficiënt uitgevoerd. Door middel van deze toets is de samenhang tussen de impairmentlast, de winst en de resultaatmutatie gecontroleerd. Per periode wordt de

coëfficiënt berekend. Allereerst is de coëfficiënt van de periode vóór de crisis weergegeven: Totale impairmentlast N Statistic 7 Statistic 1,321 Std. Error ,794 Statistic 1,621 Std. Error 1,587 Skewness Kurtosis skewness en kurtosis op impairmentlast

(39)

39 Tabel 7 Pearson´s vóór de crisis

Uit deze tabel blijkt een positief verband tussen de impairmentlast, de nettowinst en de winstmutatie. Dit betekent dat als de winst en de winstmutatie toenemen de impairmentlast ook toeneemt. Het verband tussen de winst en de impairmentlast (0,192² = 0,0368 = 3,69%) betreft een zwak verband. Het verband tussen de winstmutatie en de impairmentlast betreft ook een zwak verband (0,258² = 0,0665 = 6,66%) (De Vocht, 2012, pag. 184).

Tabel 8 Pearson´s tijdens de crisis

Hierboven is de uitkomst van de Pearson’s test weergegeven op de variabelen tijdens de crisis. Tijdens de crisis is er een negatieve relatie tussen de impairment en de winstmutatie. Dit betreft een matig tot sterk verband (-0,384² = -0,1475 = 14,75%) (De Vocht, 2012, pag. 184). Impairment voor de crisis Nettowinst voor de crisis Winstmutatie voor de crisis Pearson Correlation 1 ,192 ,258* Sig. (2-tailed) ,057 ,010 N 99 99 99 Pearson Correlation ,192 1 ,423** Sig. (2-tailed) ,057 ,000 N 99 99 99 Pearson Correlation ,258* ,423** 1 Sig. (2-tailed) ,010 ,000 N 99 99 99

*. Correlation is significant at the 0.05 level (2-tailed). **. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).

Correlations

Impairment voor de crisis

Nettowinst voor de crisis

Winstmutatie voor de crisis

Impairment tijdens de crisis Nettowinst tijdens de crisis Winstmutatie tijdens de crisis Pearson Correlation 1 ,040 -,384** Sig. (2-tailed) ,652 ,000 N 132 132 132 Pearson Correlation ,040 1 ,198* Sig. (2-tailed) ,652 ,023 N 132 132 132 Pearson Correlation -,384** ,198* 1 Sig. (2-tailed) ,000 ,023 N 132 132 132

**. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed). *. Correlation is significant at the 0.05 level (2-tailed).

Correlations

Impairment tijdens de crisis

Nettowinst tijdens de crisis

Winstmutatie tijdens de crisis

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op basis van deze resultaten kan er niet geconcludeerd worden dat ondernemingen negatieve abnormale kortlopende werkkapitaalaccruals toepassen in het tweede jaar dat

contracting perspectief). Uit het literatuuronderzoek is mij gebleken dat er verscheidene onderzoeken zijn gedaan naar het effect van de invoering van IFRS op de omvang van

(2006) hebben onderzoek gedaan binnen Europa naar earnings management en concluderen dat er bij niet beursgenoteerde ondernemingen in hogere mate gebruik wordt gemaakt

Verder is het opvallend dat in 2010 de discretionary accruals van Engelse beursgenoteerde ondernemingen een negatievere waarde vertonen dan bij Nederlandse

Huijgen constateert dat ‘door beleggers meer waarde wordt toegekend aan een gulden gecumu­ leerde goodwill dan aan een gulden gerapporteerd eigen vermogen'. Hierbij heb ik

In de tweede plaats wordt de veronderstelde onzeker­ heid in toekomstige opbrengsten van goodwill niet als zodanig door beleggers ervaren, aangezien de vermogensmarkt

Aangezien 'positief activeringsverschil’ slechts een rekengrootheid vormt, kan de beste matching tussen kosten en opbrengsten in dit verband gevonden worden door

"Hij heeft gelijk, maar dat neemt niet weg dat hij op zijn donder krijgt." De discrepantie tussen norm en waarde werd vervolgens in meer 60. dan 700 reacties gevuld