• No results found

Onderzoek naar de bruikbaarheid van kunststofpotten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Onderzoek naar de bruikbaarheid van kunststofpotten"

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bibliotheek Proefstation Naaldwijk A 1 S 79

lOEFSTATION VOOR DE GROENTEN- EN FRUITTEELT ONDER GLAS, TE NAALDWIJK.

Onderzoek naar de bruikbaarheid van kunststofpotten.

door:

ir. L. S.Spithost.

(2)

Proefstation voor de Groenten- en Fruitteelt onder Gl

Naaldwijk

Rapport I - 1963

Onderzoek naar de bruikbaarheid van kunststofpotten

(3)

Binnen het kader van het bemestingsonderzoek op het Proef­ station is het soms nodig nauwkeurige proeven in potten uit te

voeren. In de re0el worden voor deze proeven stenen potten gebruikt,

die echter verschillende nadelen hebben. Gezien de huidige snel­ le ontwikkeling bij het fabriceren van allerlei kunststoffen werd de vervanging van stenen door kunststofpotten overwogen. Kunststof is namelijk onder de gebruikelijke omstandigheden een inert mate­ riaal en zou daarom voordelen kunnen bieden. De vraag was evenwel of dit materiaal nog bepaalde nadelen zou hebben, zodat een kunst-stofpot een ongunstige invloed zou uitoefenen op de groei en ont­ wikkeling van de plant. Ter beantwoording van deze vraag werden enkele oriënterende proeven opgezet, waarin het verschil tussen stenen en kunststofpotten werd nagegaan. De uitkomsten van de

proeven worden in dit verslag behandeld. Daaraan voorafgaande wordt enige literatuur over dit onderwerp besproken in een hoofdstuk over de eigenschappen van stenen en kunststofpotten.

(4)

2

-Hoofdstuk I. De eigenschappen van stenen en kunst­ stof potten.

Se doelmatigheid van een pot voor het kweken van planten hangt af van verschillende factoren, die "bepalend zijn voor de plantengroei als zodanig of voor de practische bruikbaarheid. Een eigenschap, die veel invloed heeft op de groei, vloeit voort uit de aard van het toegepaste materiaal en betreft de porositeit van de potwand. Daarnaast spelen ten aanzien van het gebruik in de praktijk nog een rol het gewicht, de vorm, de sterkte en de prijs.

Over de porositeit van de potwand zijn in de loop der jaren ver­ scheidene publicaties verschenen zoals ook blijkt uit een literatuur­ overzicht van Bunt (1959) betreffende dit onderwerp. Samenvattend kan daaraan o.a. worden ontleend, dat de porositeit afhankelijk is van het

materiaal en bij stenen potten sterk wisselt naar gelang het merk en de wijze van vervaardiging. De porositeit van de potwand heeft een grote invloed op de physische en de chemische gesteldheid van de grond.

Het effect van de porositeit op de physische toestand is een kwestie van verdamping via de potwand. Naarmate de porositeit groter is, neemt deze verdamping toe en wordt de daardoor opgewekte laterale vochtbeweging in de grond van het centrum naar de potwand sterker, wat resulteert in een toenemende uitdroging van de grond. Uiteinde­ lijk bepaald de porositeit dus de mate van uitdroging van de grond en daarmee tevens de hoeveelheid water, die oer pot nodig is om een ongeveer constant vochtgehalte van de grond te handhaven. De verdam­ ping via het vrije grondoppervlak en de transpiratie door de plant zijn daarbij buiten beschouwing gelaten. Gebleken is dat ten opzich­ te van een dichte pot(b.v. van kunststof of glas) de watergift bij een even grote poreuze stenen pot 2 à 3 maal zo hoog kan zijn. Door de verdamping via de potwand wordt behalve het vochtgehalte ook de temperatuur van de grond beïnvloed. In het algemeen geeft een sterkere verdamping een lagere temperatuur. Omtrent de grootte van de tempera­ tuurverlaging ten opzichte van dichte potten lopen de verschillende

(5)

mededelingen sterk uiteen en variëren van 1 tot 10°C. 'De hogere bodem-temperatuur in een dichte pot kan onder "bepaalde omstandigheden, b.v. in de winter bij het opkweken van jonge tomateplanten, een gunstige eigenschap worden genoemd.

Dat de porositeit van de potwand mede bepalend is voor de che­ mische gesteldheid van de grond volgt uit het feit, dat door de late­ rale vochtstroom in water oplosbare stoffen worden meegevoerd. Na ver­ damping van het water blijven deze stoffen achter tegen de buitenkant van of in de potwand (vergelijk het uitslaan van stenen potten).

Vooral nitraat-stikstof kan op deze manier in aanzienlijke hoeveel­ heden verdwijnen. Zij het in een geringere mate kon ook voor kali en fosfaat dit verschijnsel worden aangetoond. De intensiteit van de fixatie door de potwand wordt bepaald door de porositeit van de wand en door de potgrootte. Wat dit laatste betreft is de vastlegging rela­ tief minder bij grotere potten als gevolg van een toenemende verhou­ ding tussen het grondvolume en de potwand-oppervlakte.

Gezien het voorgaande is het begrijpelijk, dat diverse onder­ zoekers de geringere plantengroei in poreuze potten tegenover dichte potten konden aantonen. Daarentegen vonden Eastoe en Pollard, dat in poreuze stenen potten de groei beter was dan in dichte glazen potten. Zij verklaarden dit uit de door de laterale vochtbeweging verbeterde doorluchting van de grond via het vrije grondoppervlak, tengevolge waarvan een verhoogde stikstofmineralisatie optrad. De weergegeven analyseresultaten van het grondonderzoek steunden deze hypothese. Uit hetzelfde cijfermateriaal kwam echter naar voren, dat de gebruikte grondmengsels zeer arm aan voedingsstoffen waren en de gehalten daar­ aan ver beneden de in de praktijk gewenste niveau's lagen. Daarom kan aan de conclusie van Eastoe en Pollard niet veel waarde worden toege­ kend .

Naast de ongelijke groei van de bovengrondse delen heeft ook het verschil in wortelbeeld de aandacht getrokken. In het algemeen is bij dichte potten de wortelvorming in de potkluit tamelijk regelmatig ter­ wijl daarentegen bij poreuze potten de beworteling sterk geconcentreerd is langs de potwand. Volgens sommige onderzoekers zou dit een gevolg

zijn van de accumulatie van de voedingszouten in de potwand (o.a. Jones en Haskins ).

(6)

Bovengenoemde resultaten uit de jaren voor 1959 zijn later beves­

tigd door Sondern en het l.T.I. te Y/ageningen. Verder zij vermeld, dat

Dozer en Dole "bij het gebruik van kunststofpotten geen verontreiniging

vonden van Cu, Zn, Mn en Fe. Gezien deze en de andere feiten kan de conclusie worden getrokken, dat het gebruik van gewone stenen potten in het bizonder voor het nemen van proeven moet worden afgewezen en dat een pot van kunststof beter voldoet. Deze overwegingen zijn voor

Kick en Gros ze- Brauckmann aanleiding geweest speciale potten van

kunststof voor proefdoeleinden te ontwerpen.

Min of meer in verband met de porositeit staat de ruwheid van de wand, een factor van praktisch belang. De wand van een kunststofpot is bizonder glad, ??aardoor de kluit gemakkelijk uit de pot kan worden genomen en weinig wortelbeschadiging optreedt, wat weer een verminde­ ring van de kans op sommige ziekten betekent. Bovendien zal het ont­ smetten van ue pot met daartoe geschikte middelen eenvoudig, snel en afdoende kunnen geschieden. Dit in tegenstelling tot de wand van een stenen pot.

Behalve de eerder vermelde punten zijn er nog een aantal, die een rol spelen bij het gebruik van potten op de praktische bedrijven

(Anonymus en Sondern).

Het gewicht van een kunststofpot is aanzienlijk lager dan van een zelfde maat stenen pot, bij natte potten wordt het verschil nog groter. De uitkomsten van eigen bepalingen lichten dit voldoende toe.

potsoort inwendige

boven-doorsnede in cm

gewicht in kg per 100 stuks

potsoort inwendige

boven-doorsnede in cm droog nat

kunststof 11 5.2 5.6

steen 11 39-3 44.0

s teen 13 6 3 . 8 72.4

Plet geringe gewicht is voordelig en gemakkelijk bij transport maar vormt een bezwaar, als de potten op de gebruikelijke manier massaal worden gevuld ten behoeve van het opkweken van b.v. jonge tomateplan­ ten. Het vullen per stuk in dat geval zoals in de bloementeelt neemt

(7)

meer tijd in beslag maar zou wel eens beter kunnen zijn.

Potten van kunststof zijn dunwandig en zeer regelmatig van vorm. Dergelijke potten laten zich bizonder goed stapelen en nemen veel minder plaats in dan stenen potten, wat gunstig is voor het transport en de opslag.

De materiaalsterkte van de toegepaste kunststoffen is groter dan van het steen, waardoor minder breuk optreedt.

Eet prijsverschil tussen kunststofpotten en stenen potten was in 1962 afhankelijk van de potgrootte. In de grote maten was de kunst-stofpot goedkoper, in de kleine maten (b.v. 11 cm) duurder dan de stenen pot. Gezien de 1-gere afschrijving door de geringere breuk zullen over 't algemeen kunststofpotten goedkoper in exploitatie zijn dan stenen potten. "Met de voortschrijdende ontwikkeling van de kunst-stoffenindustrie zal dit voordeel in de toekomst waarschijnlijk groter

(8)

6

-Hoofdstuk II. De proef met kropsla.

g 1 De proefopzet.

De proef omvatte in totaal 6 objecten en wel 2 objecten met kunst-stofpotten en 4 Biet stenen potten. Als kunststofpott"n werden gebruikt:

een emmer, inhoud 9 liter, polyaethyleen Brillant (ƒ 2.40) en een em­

mer, inhoud

8

liter, polyaethyleen Plastic Verkoop Centrale

1

.6o).

De emmers werden aan de zijkant vlak boven de bodem voorzien van een gat, doorsnede 6 mm, om het overtollige gietwater af te voeren. Op de

bodem was een loag van 1- cm grond aangebracht om verstopping van het

gat te verhinderen.

Voor de objecten stenen potten werden de gewone bloempotten 20 0 ge­ bruikt, die een inhoud van ongeveer 10 1 hebben. De stenen potobjec-ten waren gesplitst in oude gebruikte en nieuwe ongebruikte potpotobjec-ten. Beide groepen hadden weer een onderverdeling door de binnenkant van de pot al of niet te voorzien van een laag bitumen.

De grond was een normaal potgrondmengsel volgens tuinrecept (zie blz14 )•

Eet toegepaste proefschema was dat van een gewarde blokkenproef met 4 parallellen. Elk vak bestond uit 1 pot met per pot 1 plant.

§ 2 De teelt.

De sla, ras Magiola, werd op 18 januari 1962 in de potten geplant. Het gemiddelde plantgewicht op dat moment bedroeg 2 gram vers materiaal. Tijdens deze proef werden ae potten regelmatig gewogen en het verschil in evapo-transpiratie gecompenseerd door de watergiften daaraan aan te passen. De watergiften werden genoteerd, zodat aan het einde het totale waterverbruik per pot kon worden berekend, rekening houdend met een verschillend begin- en eindgewicht van ae pot en gecorrigeerd op het gewicht van het gewas, waarbij het begin-gewicht (2 gram per plant) en het gewicht van de wortels werden verwaarloosd. Verder werd regel­

(9)

matig de temperatuur van de lucht en van de grond in de potten gemeten. Gedurende de teelt werden geen afwijkingen bij de sla-planten geconstateerd. Het gewas werd geoogst op 2 maart 19&2, waarbij alleen het gewicht aan verse massa per pot werd bepaald. Verschillen in kwa­ liteit waren niet aanwezig.

I 3 De opbrengsten van de sla.

Het gemiddelde kropgewicht van de gesneden sla over alle objecten bedroeg 178 gram. Gezien de tijd van het jaar en vooral de korte groei­

periode (43 dagen) was dit een bizonder goed resultaat. Hoewel het ver­

schil tussen het hoogste en het laagste kropgewicht, gemiddeld per object, niet klein was, werden toch geen significante effecten gevon­ den (tabel 1).

Tabel 1. Gemiddeld kropgewicht van de sla in grammen.

object g./krop

polyaethyleenpot B 1 9 8

" P 1 6 2

stenen pot oud met bitumen 1 7 6

" oud zonder " 1 7 4

" nieuw met " 1 8 4

" nieuw zonder

bitumen 1 7 3

De oorzaak was gelegen in de hoge variatie-coëfficient van 18 °/o. Blijkbaar was het aantal planten per object te gering om kleinere verschillen wiskundig betrouwbaar tot uiting te laten komen.

g 4 De temperatuur van de grond in de potten.

De lucht- en de grondtemperaturgn werden dagelijks gemeten om 9 u

en 14 u behalve des zaterdags en des zondags. De grondtemperatuur werd alleen gemeten bij de 6 objecten in herhaling I en wel in het centrum

(10)

8

-van de pot. Over da periode -van 22 januari tot en met 28 februari 1962 werden deze waarnemingen gemiddeld en het resultaat is weergegeven in tabel 2.

Tabel 2. Gemiddelde temperaturen in °C van 22 jan. t/m 28 febr. 1962.

omschrijving

4

0

, 3 u 14 u

lucht 18.0 2O.3

polyaethyleen pot B 1 3 - 1 17.4

" - P 13.3 17.8

stenen pot oud met bitumen 13.0 17.3

" " oud zonder. n 12.8 16.9

" " nieuw met ff 13.2 17 »0

" " nieuw zonder ?! 12.7 16.8

Gemiddeld was dus de temperatuur om 9 uu-r lager dan later op de dag

(14 u) en was de luchttemperatuur hoger dan de grondtemperatuur.

De grondtemperatuur werd duidelijk beïnvloed door de potsoort: bij de kunststofpotten was dese hoger dan bij de stenen potten. De tendenz was aanwezig dat nieuwe potten een lagere temperatuur gaven dan oude, terwijl het bestrijken van de binnenkant van de pot met bitumen een verdere verlaging van de grondtemperatuur tegenging.

g 5 Het waterverbruik.

Zoals eerder werd opgemerkt kon aan de hand van een aantal gege­ vens het gemiddelde waterverbruik per pot worden berekend, welke ge­ middelden in tabel 3 zijn vermeld.

(11)

Tabel 3« Gemiddeld waterverbruik gedurende de slateelt in 1 per pet

omschrijving l/pot

polyaethyleen pot B 2.3

• p 2.1

stenen pot oud met bitumen 4.9

" " " zonder " CO

" " nieuw met " A 1

" " nieuw zonder " 6.6

liet waterverbruik "bij de kunststof potten was aanzienlijk minder dar, bij de stenen potten en het verschil bedroeg in de orde van grootte de factor 2 tot 3 maal zo veel bij de stenen potten als de potten van kunststof. Bij de stenen potten werkte een bitumen-bmnenlaag water­ besparend, desondanks was het waterverbruik nog 2 x zo groot als bij de kunststofpotten. Het verschil tussen oude en nieuwe stenen potten Y/as niet belangrijk.

Het totale waterverbruik volgens tabel 3 is opgebouwd uit 2 com­ ponenten en wel de transpiratie door de plant en de evaporatie uit do

vi

grond, hetzij direkt " het vrije grondoppervlak, hetzij via de

pot-irand bij de stenen pot. Het verband tussen het gemiddelde waterver­ bruik per pot (dus ook per plant) en het corresponderende gemiddelde kropgewicht is weergegeven in fig 1. Alleen voor de kunststofpotten was de correlatie tamelijk goed en beantwoordde aan de formule

y=ax + b, waarin bij normale gevallen b = evaporatie en a - een trans-piratie-coëfficient voor vers materiaal. Indien het gehalte aan droge stof bekend is, kan uit deze coëfficiënt de meer gebruikte transpira-tie-coëfficient, die betrekking heeft op de droge stof, worden bere­ kend. In deze proef werd het gehalte aan droge stof echter niet bepaald, maar aannemende, dat dit ongeveer 5 > is geweest, zou dit neerkomen op een transpiratie-coëfficient van ongeveer 80. uit de literatuur is bekend, dat deze waarde veel te laag is en niet juist kan zijn. Hier­ uit volgt dat bovenomschreven rekenwijze in dit geval niet mag worden

toegepast, terwijl deze methode voor jonge tomateplanten wel bevredi­ gende uitkomsten opleverde. Dit wordt veroorzaakt door het feit, aat bij deze proef de evaporatie niet constant was, maar kleiner werd in ae

(12)

Figo 1o Verband tussen evapo-transpiratie en kropgewicht bij een potproef met kropsla

800Q- waterverbruik in g/pot 6000- 4000- 20001 0 0 0 -0"

X

X

$

X ,

X

X X

h*

X

x

X

9 Kunststof pot X Stenen pot J? O kropgewicht in g 0 50 100 1 5 0

200

250

Fig. 2. Verband tussen grondtemperatuur en waterverbruik bij de potten in herhaling I. Op verticale as (0 1 water) de corresponderende luchttemperatuur. X temperatuur 20 -1 m C . o 0 15 1 2 1 1 1 0

X

X

X.

X

o O O O X gem, te 14*00 uur O gem. te 9»00 uur O I 0 1000

5000

5000

waterverbruik in 1

7000

(13)

loop van de groeiperiode van de kropsla als gevolg van een toenemende bodembedekking door het gewas. Ivl.a.w. de evaporatie bij een kropge-wicht van 200 gram is lager dan bij een kropgekropge-wicht van 0. Bij deze proef was het dus niet mogelijk de transpiratie te berekenen als gevolg van de aard van het gewas.

Het ontbreken van een verband tussen waterverbruik en kropgewicht bij stenen potten moet worden toegeschreven aan grote variaties in

verdamping via de potwand, die kennelijk van pot tot pot sterk verschil­

de .

In het algemeen komt het dus hierop neer, dat het geen enkele zin heeft bij potproeven met stenen potten uit de watergiften de water­ behoefte gedurende de groeiperiode te berekenen, voor welk gewas dan ook.

Daar de watergift samenhangt met de verdamping in het algemeen en de verdamping in de grond van invloed is op de bodemtemperatuur,is nagegaan of in deze proef een verband tussen het waterverbruik en de grondtemperatuur aanwezig sou zijn. (Jit fig 2 blijkt, dat dit inderdaad het geval was en dat een toenemend waterverbruik samenging met een la­ gere grondtemperatuur.

(14)

6 De beworteling.

Het is een bekend verschijnsel, dat bij stenen potten de beworteling is geconcentreerd langs de potwand en dat de potkluit als zodanig slecht is

be-worteld. Volgens lite­ ratuurgegevens zou dit

bij het gebruik van kunststofpotten minder het geval zijn, dus meer wortels in de grond en weinig wortels langs de potwand. Om dit te verifiëren werd na het snijden van de sla de pot omgekeerd en van de potkluit afgenomen. In­ derdaad bleek de bewor­ teling langs de potwand

links; nieuwe stenen potten zonder bitumen bij kunststofpotten ge­

rechts: kunststofpot B (archief neg. 14.229) ringer te zijn dan bij

de stenen potten (zie foto's), terwijl bij de kunststofpotten de beworteling i_n de potkluit weer beter was. Het verschil

in wortelbeeld tussen een kunstofpot en een stenen pot was voor een nieuwe stenen pot zonder bituinen-binnen-laag groter dan voor een oude stenen pot met een bitumenlaag.

links: oude stenen pot met bitumen

(15)

Samenvatting

In een potproef met kropsla werd de invloed van de pot-soort na­ gegaan door vergelijking van 2 merken kunstofpot met oude en nieuwe stenen potten, die aan de binnenkant al of niet met een laag "bitumen waren bestreken. Het vochtgehalte van de grond werd gedurende de proef door periodieke wegingen constant gehouden. Verschillen in kwaliteit van de sla en in gemiddeld kropgewicht waren niet aanwezig. Daarentegen was ten opzichte van de kunststofpotten bij stenen potten de watergift

1 0

2-g- x zo groot en de gemiddelde grondtemperatuur om 14 uur 0.5 C lager. Een bitumen-binnenlaag bij stenen potten gaf enige verlaging van het waterverbruik.

(16)

1 5

-Hoofdstuk III. De proef met tomaat.

§ 1 De proefopzet.

De proef werd genomen met jonge tomateplanten, die werden opge­ kweekt in kleine potten met een bovendoorsnede van ongeveer 11 cm. Er werden 2 factoren onderzocht en wel de potsoort en de watergift.

Aangaande de potsoort werd een onderscheid gemaakt in stenen pot­ ten en kunststofpotten. Als stenen pot werd de gewone bloempot nr 14

gebruikt met een bovendoorsnede van 12 cm. De kunst-stofpotten hadden een bovendoorsnede van 11 cm en waren geperst van

poly-— - styreen, welk

ma-teriaal harder is en minder bestand tegen vervorming

(jj^H

dan potten in de handel ver­ krijgbaar onder het merk Thovadec in verschillende kleuren en maten(zie foto).

De watergift was gesplitst in een gelijke en een aangepaste. Bij de gelijke watergift was de hoeveelheid water voor alle potten ongeveer gelijk en afgestemd op de gemiddelde behoefte. Voor de aangepaste water­ gift werd van elke potsoort 1 groep regelmatig gewogen. Op het aldus bepaalde vochtverlies werd de watergift voor de overige soortgelijke potten gebaseerd. Door deze methode van watervoorziening werden de stenen potten meer begoten dan de potten van kunststof.

Voor de uitvoering van de proef werd een factorieël schema met

4

parallellen aangehouden. Elke behandeling werd toegepast op een groep van 8 potten en in iedere pot stond 1 tomateplant.

(17)

De potten waren gevuld met potgrond die normaal op de tuin werd gebruikt voor het opkweken van tomaten en die bestond uit een mengsel

van 8 delen Vinkeveens veen, 1 deel turfstrooisel en 1 deel kalkrijk

scherp duinzand. Deze potgrond was voldoende bemest met stikstof, fosfaat en kali.

Kleine tomateplantjes van het ras Moneymaker werden op 1 mei 1962 in de potten geplant. Gedurende de groeiperiode werd in 1 pot van elke behandeling regelmatig de grondtemperatuur om 9 uur en om 14 uur be­ paald. Gewasw&,arnemingen toonden aan, dat er wel verschillen in groei waren, doch dat bizondere afwijkingen zich niet voordeden. Aan het einde van de proef op 18 mei 1962 werden de planten vlak onder de zaad lobbe afgeknipt ter bepaling van het spruitgewicht aan verse massa.

g 3 De opbrengsten

Als opbrengsten werden beschouwd de gewichten aan verse massa van de spruiten (tabel 4)« Deze werden wiskundig zeer betrouwbaar Tabel 4' Gewichten aan verse spruiten van jonge tomateplanten,

gemiddeld in g per plant. watergift

potsoort/ gelijk aangepast gemiddeld

kunststof steen 19.2 11.2 19.4 14.1 19.3 12.6 gemiddeld 15.2 16.7 16.O

beïnvloed door de potsoort (P<0.01). Daarentegen was de methode van watergeven en de interactie potsoort x watergift niet belangrijk

(P>0.20). Uit deze proef kwam dus duidelijk naar voren, dat een kunst stofpot gunstiger was voor de groei van jonge tomateplanten dan een stenen pot, terwijl het achterblijven van de planten in de stenen

potten niet kon worden verholpen door de watergiften enigszins aan de potsoort aan te passen.

(18)

1 5

-In tegenstelling met deze proef werden "bij de eerder "beschreven proef met sla geen opbrengstverschillen gevonden. Indien deze uiteen­ lopende reacties zouden zijn veroorzaakt door de watervoorziening, zou dit er op wijzen, dat de compensatie voor het vochtverlies zeer nauw­ keurig moet geschieden. Aan de andeve kant zou de oorzaak meer van

chemische aard geweest kunnen zijn. Het is n.l. bekend, dat stenen potten aanzienlijke hoeveelheden voedingsstoffen aan de grond kunnen onttrekken door vastlegging in het materiaal van de potwand (Hoofd­ stuk i). Dit effect zou voor de kleine potten met een geringer grond-volume van meer belang geweest kunnen zijn dan voor de grote potten. In verband met de onttrekking door het gowas moet n.l. worden aange­ nomen, dat door de tomateplantjes van de tweede proef relatief hogere eisen aan het voedingsniveau van de grond werden gesteld dan door de sla van de eerste proef.

Voor het bepalen van de werkelijke oorzaak van de uiteenlopende proefresultaten zal het nodig zijn een nieuwe proef op te zetten, waarin bovengenoemde overwegingen zijn verwerkt.

§ 4 De temperatuur van de grond.

De gemiddelde temperaturen, gemeten te 9 uur en 14 uur in één pot van elk object, zijn weergegeven in tabel 5* Gemiddeld over de

Tabel 5« Grondtemperaturen te 9 en 14 uur, gemiddeld over de groei­

periode.

ywatergift gelijk aangepast gemiddeld

potsoor4\ 9 u 14 u 9 u 14- u 9 u 14 u

kunststof 20.4 28.5 20.4 26.8 20.4 27.6

steen 19.9 24.3 20.6 24.O 20.2 24.1

gemiddeld 20.1 26.4 20.5 25.4 20.3 25.9

objecten was de middagtemperatuur om 14 uur ruim 5°C hoger dan die om 9 uur. Op laatstgenoemde tijdstip was er geen effect van de behandelin­ gen te constateren. Daarentegen iras om 14 uur de temperatuur bij de kunststof potten hoger dan bij de stenen potten en wel gemiddeld 3S"°C.

(19)

Het verschil in temperatuur in de kunststofpotten te 14 uur tussen de gelijke en de aangepaste watergift behoefde niet uitsluitend een ge­ volg te zijn van de watertoediening, maar kon ook berusten op meet-fouten door het meer of minder diep plaatsen van de termometer bijvoor­ beeld. Daar de metingen in enkelvoud werden verricht was dit niet meer te achterhalen.

Over 't algemeen waren de verschillen in grondtemperatuur tussen de stenen en kunststofpotten bij deze proef groter dan bij de vorige met sla. Mogelijk was ook hier de potgrootte weer een belangrijke fac­ tor.

Wel kon uit beide proeven ten opzichte van dit punt een zelfde conclusie worden getrokken en wel deze, dat in kunststofpotten de grond een hogere temperatuur kon bereiken dan in stenen potten het ge­ val was. Deze conclusie is in overeenstemming met de literatuur.

§ 5 De variatie-coëfficienten.

Binnen de groepen met een aangepaste watergift werd van elke plant het verse gewicht bepaald om per groep van 8 planten de

variatie-coëfficient te berekenen. Yoor deze berekening werd gebruik gemaakt

Tabel 6. Gemiddeld vers plantgewicht en variatie-coëfficient bij aangepaste watergift.

groep potsoort gem. gewicht in g v.c. in %

11 steen 15.0 30.5 12 kuns ts tof 20.6 15.3 13 steen 16.9 3O.5 14 kunststof 18.6 17.4 15 steen 11.9 35.9 16 kunststof 19 = 9 16.9 S ^

van de formule v.c. =-— x 100 70, waarin

x v.c. = variatie-coëfficient

s = standaardafwijking

(20)

1 7

-De v.c. is een maat voor de nauwkeurigheid van de proef en hoe lager deze is des te nauY/keuriger dus des te beter de proef. Duidelijk bleek, dat bij de potten van kunststof de variatie-coëfficient aanzienlijk la­ ger was dan bij de stenen potten (tabel 6). Deze eigenschap is bizonder waardevol en betekent, dat bij het nemen van potproeven kunststofpot-ten te verkiezen zijn boven skunststofpot-tenen potkunststofpot-ten. Ook voor de praktijk is dit belangrijk, aangezien de kunststofpot een betere waarborg is voor het verkrijgen van uniform plantmateriaal.

Samenvatting.

In een proef met kleine kunststof- en stenen potten voor het op­ kweken van jonge tomateplanten lag het verse spruitgewicht bij de kunst-stofpotten ruim 50 /o hoger t.o.v. dat bij de stenen potten. De gemiddel­

de bodemtemperatuur te 14 uur was bij de stenen potten 3^-°C lager dan bij de kunststofpotten. Het gebruik van kunststofpotten verhoogde de uniformiteit van de tomateplanten,tot uiting komend in lagere

variatie-coëff ioienten binnen de behandelingsgroepen, n,l. gemiddeld 16 c/o tegen­

over gemiddeld 32 :/o voor de stenen potten.

Uit het onderzoek is duidelijk komen vast te staan, dat aan potten van kunststof de voorkeur moet worden gegeven boven de gewone stenen potten.

(21)

Literatuur

Gaat de stenen pot verdwijnen. De Tuinderij 2,894-895

A review of the literature on plant containers and moulded blocks with special reference to the

porosity of pots.

Ann.Rep.Glasshouse Crops Res.Inst. 1959* literatuur-overzicht met 37 titols.

Dozer. I. and Dole. M. 1952. Plastics in trace element research.

Science 115 s 93—94•

ïïastoe. J.E. an A.G. Pollard 1959- Some effects of the flowerpot

on plantgrowth.

Plant and Soil XI, 331-342. Anonymus 19^2.

Bunt. A.C. 1959«

I.T.î. 1961. Vergelijking van de beworteling van tomateplanten op­

gekweekt in stenen pot, kunststofpot en polyethyleenzak. Instituut voor Tuinbouwtechniek Vifageningen,

jaarverslag 1961

Jones. L.H. and H.D. Haskins *1935- Distribution of roots inporous

and nonporous plant containers. Plant Physiology 10,511-519«

(22)

Kick. H» und E. Grosze-Brauckmann 1961. über die Konstruktion eines Vegetationsgefäszes aus Kunststoff.

Z. Pflanzenernähr, Dung., BodenKde 95 ? 52-55

Sondern, J.A. i960. Evaluation of plastic flowerpots-.

Kon. Shell plastics lab. Delft. Appl. rep. à61-3•

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

effect hebben is de temperatuur in aaneengesloten groene gebieden binnen de stad (parken, stadsbossen) lager dan in de omringende bebouwde delen van de stad Bowler 2010 ; de.

De onderliggende competenties zijn: Vakdeskundigheid toepassen, Leren Voor Orthopedisch Technisch Medewerker geldt aanvullend:. Stelt, in overleg met zijn leidinggevende,

De medewerker toezicht en veiligheid laat zich niet meeslepen door zijn gevoelens en blijft effectief presteren als hij onder druk moet werken of met agressieve mensen moet omgaan

centraal in Parijs te verwerken wordt om twee redenen door de Centres tegengewerkt. In het algemeen hebben de Centres een heilige angst voor het uit handen geven van de gegevens;

Ook (zelfs) bij de fabrikanten van de herbiciden is niet altijd de specifieke informatie voorhanden over effectiviteit van herbiciden ter bestrijding van wilde haver. Vaak is deze

A microgrid is an electric power system consisting of distributed energy resources (DER), which may include control systems, distributed generation (DG) and/or distributed

Of en in welke mate rauwe melk belangrijk is voor de gevonden effecten kan niet worden vastgesteld met deze studie, wel wordt de sterke suggestie gewekt dat voeding met veel

Aan de hand van de resultaten van de drie onafhankelijke informatiebronnen zijn er geen aanwijzingen dat de ziekte van Lyme in België een sterke toename