• No results found

RJ 271.3 Personeelsbeloningen-Pensioenen gewijzigd:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "RJ 271.3 Personeelsbeloningen-Pensioenen gewijzigd:"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

RJ 271.3

Personeelsbeloningen-Pensioenen

gewijzigd:

Van risicobenadering naar verplichtingenbenadering

Kaiyan Li

(2)

2

RJ 271.3

Personeelsbeloningen-Pensioenen

gewijzigd:

Van risicobenadering naar verplichtingenbenadering

Auteur: Kaiyan Li

Studentennummer: 1365754

Datum: Joure, juni 2010

Universiteit: Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit: Economie en Bedrijfskunde

Opleiding: MSc Accountancy & Controlling Afstudeerrichting: Accountancy

Afstudeerbegeleider: dr C.A. Huijgen Tweede beoordelaar: drs J. Westra-de Jong

(3)

3

Voorwoord

Deze scriptie is geschreven ter afronding van de masteropleiding Accountancy & Controlling, afstudeerrichting Accountancy, aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Voor veel mensen is pensioen een ongrijpbaar begrip. Velen van ons willen graag weten wat de toekomst ons biedt, welke zekerheden en risico’s er zijn. Pensioen is een zekerheid voor de toekomst, maar eigenlijk ook een risico. Het is een appeltje voor de dorst, maar hoe veel dorst deze zal lessen is voor velen uiteindelijk onduidelijk.

Het onderwerp pensioen kent vele aspecten en is een veelbesproken onderwerp binnen verschillende vakgebieden, waaronder accountancy. In 2009 zijn de verslaggevingsregels omtrent de verwerking van de pensioenen in de jaarrekening gewijzigd. In het krantenartikel ‘Nieuwe boekhoudregels pensioen juist nu gevaarlijk‟ (Zevenbergen, 2009) wordt onder andere besproken dat er als gevolg van de gewijzigde pensioenverslaggevingsregels minder inzicht ontstaat in de pensioenrisico’s die een onderneming loopt. Daarnaast zijn er mogelijkheden voor resultaatsturing. Naar aanleiding hiervan heb ik mijn scriptie geschreven.

Bij de totstandkoming van deze scriptie wil ik in het bijzonder mijn afstudeerbegeleider de heer Huijgen bedanken voor zijn adviezen en heldere feedback. Daarnaast wil ik mijn familie en vrienden bedanken voor hun steun tijdens mijn gehele studieperiode.

(4)

4

Samenvatting

Richtlijn 271.3 ‘Personeelsbeloningen – Pensioenen’, die in april 2009 is uitgebracht, staat centraal in deze scriptie. Deze Richtlijn geeft voorschriften voor de verwerking van pensioenen in de jaarrekening voor niet-beursgenoteerde ondernemingen in Nederland.

In de gewijzigde RJ 271.3 ‘Personeelsbeloningen – Pensioenen’ wordt de risicobenadering losgelaten en is gekozen voor een verplichtingenbenadering. Als gevolg hiervan wordt vrijwel geen onderscheid meer gemaakt tussen de verslaggevingseffecten van de toegezegde-bijdrageregeling (‘Defined Contribution-regeling’) en toegezegde-pensioenregeling (‘Defined benefit-regeling’). Zowel de toegezegde-pensioenregeling als de toegezegde-bijdrageregeling wordt onder de nieuwe standaard op gelijke wijze in de jaarrekening verwerkt.

Het doel van dit onderzoek is vast te stellen welk effect de wijzigingen in de pensioenverslaggeving heeft op de solvabiliteit en de rentabiliteit van een (middel)grote onderneming die een defined benefit-regeling toepast.

Op basis van de probleemstelling is een literatuuronderzoek en een empirisch onderzoek in de vorm van een jaarrekeninganalyse uitgevoerd. Voor 25 jaarrekeningen is de solvabiliteit voor en na stelselwijziging onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat de solvabiliteit gemiddeld met 2,3% is verbeterd. De verbetering in de solvabiliteit wordt met name veroorzaakt door de vrijval van de pensioenvoorziening ten gunste van het eigen vermogen.

De rentabiliteit stijgt gemiddeld met 0,1%. De verbetering in rentabiliteit bij de verschillende ondernemingen wordt veroorzaakt doordat de pensioenlasten door de stelselwijziging lager zijn. In veel gevallen dienen ondernemingen alleen de aan de pensioenuitvoerder te betalen premie in de winst- en verliesrekening te verantwoorden, in plaats van een actuarieel berekende pensioenlast.

De toelichtingseisen zijn in de nieuwe richtlijn wezenlijk anders dan de toelichtingseisen in de oude richtlijn. Uit het jaarrekeningonderzoek is gebleken dat geen van de 25 jaarrekeningen voldoet aan alle toelichtingseisen. Opvallend is dat geen enkele jaarrekening de op balansdatum bekende dekkingsgraad (of een schatting hiervan) van de pensioenuitvoerder vermeldt, terwijl dit volgens RJ 271 (2009) specifiek dient te worden toegelicht in de jaarrekening.

(5)

5 VOORWOORD 3 SAMENVATTING 4 INLEIDING 7 1.1 Probleemanalyse 7 1.2 Probleemstelling 10

1.3 Onderzoeksopzet en theoretisch kader 12

1.4 Opzet afstudeerscriptie 12

2. DE RAAD VOOR DE JAARVERSLAGGEVING 13

2.1 De totstandkoming van de Raad voor de Jaarverslaggeving 13

2.2 Doelstelling 14

2.3 De Raad voor de Jaarverslaggeving en de Nederlandse verslaggeving 15

2.4 Conclusie 16

3. RJ 271.3 PERSONEELSBELONINGEN – PENSIOENEN 18

3.1 Het Nederlandse pensioenstelsel 18

3.2 RJ 271 “oud versus nieuw” 20

3.2.1 Toepassingsgebied 20

3.2.2 Classificatie van de pensioenregeling 22

3.3 Gevolgen voor de jaarrekening 24

3.3.1 Verwerking DC-regeling 24

3.3.2 Verwerking DB-regeling volgens RJ 271 (2008) 25

3.3.3 Verwerking DB-regeling volgens RJ 271 (2009) 31

3.3.4 Toelichtingseisen 32

3.4 Conclusie 34

4. BESCHRIJVING ONDERZOEK 36

4.1 Opzet onderzoek 36

4.1.1 Onderzoeksperiode 36

4.1.2 Onderzoekspopulatie en data verzameling 36

4.2 Uitvoering onderzoek 38

4.2.1 Onderzoeksopbouw 38

4.2.2 Aspecten van het onderzoek 39

4.3 Conclusie 39

5. UITKOMSTEN VAN HET ONDERZOEK 41

5.1 Uitkomsten van het jaarrekeningonderzoek 41

5.1.1 Solvabiliteit 41

(6)

6

5.1.3 Toelichtingseisen 45

5.2 Conclusie 48

6. CONCLUSIES 50

(7)

7

Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de probleemanalyse en de daarbij behorende probleemstelling van het onderzoek beschreven. Aan de hand van de probleemstelling wordt de onderzoeksopzet en het theoretische kader in kaart gebracht. Tot slot wordt de opzet van deze scriptie weergegeven.

1.1 Probleemanalyse

Sinds de invoering van richtlijn 271 ‘Personeelsbeloningen’ in 2005 (‘RJ 271 (2005)’) is in Nederland een discussie ontstaan over de effectiviteit van de aan de International Accounting Standards (‘IAS’) 19 ‘Employee benefits’ ontleende verslaggevingsregels voor pensioenen. De RJ 271 (2005) beoogde inzicht te geven in de financiële risico’s die aan de pensioenregeling van de (middel) grote onderneming zijn verbonden. In 2007 heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving een enquête uitgevoerd onder de verschaffers, gebruikers en controleurs van jaarrekeningen met betrekking tot RJ 271 (2005)1. Uit de antwoorden van deze enquête blijkt kritiek op richtlijn 271 (2005). De richtlijn doet volgens de geënquêteerden geen recht aan de Nederlandse situatie. In Nederland wordt een pensioenfonds niet door ondernemingen bestuurd, maar door een onafhankelijk bestuur waarbij de risico’s veelal door de betrokken partijen wordt gedeeld. Over het algemeen wordt gesteld dat deze risicoverdeling typerend Nederlands is.

In juli 2008 is door de Raad voor de jaarverslaggeving een bijeenkomst over pensioenen georganiseerd, dit naar aanleiding van het in 2008 gepubliceerde Discussion Paper ‘The Financial Reporting of Pensions’ door European Financial Reporting Advisory Group (‘EFRAG’)2

en het Discussion Paper ‘Preliminary Views on Amendments to IAS 193 Employee Benefits’ door de International Accounting Standard Board (‘IASB’). Tijdens deze pensioenbijeenkomst zijn pensioenexperts uit het bedrijfsleven, pensioenfondsen, accountants en actuarissen bijeengekomen om te discussiëren over de toekomst van de nationale en

1

Bron: RJ-Uiting 2009-2:’ontwerp-Richtlijn 271.3 Personeelsbelongen – Pensioen’.

2 De EFRAG is een onderdeel van een samenwerkingsverband genoemd Pro-active Accounting Activities in

Europe (‘PAAinE’). De deelnemende organisaties zijn overeengekomen om hun middelen te bundelen, zodat Europa in haar geheel beter kan participeren in het wereldwijde verslaggevingsdebat. Het doel van het initiatief is in een vroeg stadium de discussie te stimuleren over belangrijke onderwerpen die op de agenda staan van de IASB voordat de IASB zelf haar voorstellen publiceert (bron: Discussion Paper ‘The Financial Reporting of Pensions’ door PAAinE, januari 2008).

3 De International Accounting Standard Board stelt de International Accounting Standards (‘IAS’) en de

International Financial Reporting Stadards (‘IFRS’) vast. IAS 19 bevat voorschriften ten aanzien van de verwerking van pensioenverplichtingen in de jaarrekening van de onderneming. De IAS geldt voor alle Europese beursgenoteerde ondernemingen.

(8)

8 internationale verslaggeving over pensioenen. Uit de discussie is gebleken dat 78% van de deelnemers vindt dat RJ 271 teveel op IAS 19 lijkt en dat de Nederlandse regels niet passend (en te complex en te duur) zijn voor niet-beursgenoteerde ondernemingen. Tijdens de discussie pleit David van As, afdelingshoofd Toezicht Pensioenfondsen bij ‘De Nederlandse Bank’, ervoor om de zelfstandigheid van pensioenfondsen beter te benadrukken. Vanuit de wetgeving liggen de risico’s bij het pensioenfonds, de werknemers of de herverzekeraar. ‘Control’ door ondernemingen is verboden4

. Niet alleen Van As is van mening dat RJ 271 (2008) niet aansluit op het Nederlandse pensioenstelsel, uit de ingediende commentaren op de RJ-uiting 2008-3 ‘Aanpassingen RJ 271 ‘Personeelsbeloningen – Pensioenen’ blijkt dat er meerdere partijen zijn die de mening van Van As delen. Op de site van de Raad voor de Jaarverslaggeving zijn 21 commentaren gepubliceerd van verschillende partijen zoals accountants, actuarissen en pensioenfondsen. In vijf commentaren wordt benadrukt dat RJ 271 (2008) geen recht doet aan het Nederlandse pensioenstelsel. Er is één commentaar vanuit het bedrijfsleven dat wijst op de complexiteit van de richtlijn en de bijkomende hoge kosten om te voldoen aan de pensioenverslaggeving. Dit laatste is sinds de invoering van RJ 271 in 2005 veelal als kritiek gegeven door bedrijven die moesten voldoen aan RJ 271.

Naar aanleiding van de uitkomsten van de in 2007 gehouden enquête, de ingediende commentaren op RJ 271 (2008) en de reacties van de in 2008 gehouden pensioenbijeenkomst heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving geconcludeerd dat de risicobenadering waarop de RJ 271 (2008) is gebaseerd niet meer in de Nederlandse situatie past, omdat het risico wordt gedeeld door verschillende partijen en niet door één enkele partij. Op basis van deze conclusie heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving op 2 februari 2009 RJ-Uiting 2009-2 ‘ontwerprichtlijn RJ 271.3 Personeelsbeloningen – Pensioenen’ uitgebracht, waarbij de risicobenadering losgelaten wordt en gekozen is voor een verplichtingenbenadering. Als gevolg hiervan wordt er vrijwel geen onderscheid meer gemaakt tussen de verslaggevingseffecten van de toegezegde-bijdrageregeling (‘Defined Contribution-regeling’) en toegezegde-pensioenregeling (‘Defined benefit-regeling’).

Defined Contribution – regeling (‘DC’) is een pensioenregeling waarbij de onderneming aan haar personeel toezegt een jaarlijks bepaalde bijdrage te betalen aan het pensioenfonds. Het uiteindelijke pensioen wordt bepaald door de som van de ingelegde premies en het hiermee gerealiseerde beleggingsrendement. Dit houdt in dat de onderneming geen enkele verplichting

4

(9)

9 heeft tot betalen van eventuele aanvullende bijdrage indien er sprake is van een tekort bij het pensioenfonds. Bij een DC-regeling is het actuariële risico5 waaronder het beleggingsrisico6 dan ook voor rekening van de werknemer.

Bij de Defined benefit-regeling (‘DB’) wordt door de onderneming een bepaalde toezegging gedaan aan haar werknemers ten aanzien van het te bereiken pensioenniveau. Bij een DB-regeling ligt het actuariële risico en beleggingsrisico bij de onderneming.

Door invoering van RJ 271 (2009) die gebaseerd is op verplichtingenbenadering, zou een gebruiker van de jaarrekening minder inzicht kunnen krijgen in het eventuele risico dat een onderneming loopt bij een DB-regeling. Inzicht in de jaarrekening wordt als doelstelling in de wet genoemd: “De jaarrekening geeft volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat, alsmede voor zover de aard van een jaarrekening dat toelaat, omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de rechtspersoon” (artikel2:362 lid 1). Uit de wettelijke inzichtvereiste blijkt dat de jaarrekening inzicht dient te geven in:

vermogen, resultaat,

solvabiliteit (voor zover een jaarrekening daartoe in staat is), liquiditeit (voor zover een jaarrekening daartoe in staat is),

zodanig dat een gebruiker van de jaarrekening een oordeel kan vormen over de onderneming. Het verkrijgen van voldoende inzicht in de jaarrekening is niet concreet meetbaar. Wat wel meetbaar is, is de solvabiliteit, liquiditeit en rentabiliteit van een onderneming. ‘De liquiditeit geeft de mate aan waarin de onderneming in staat is aan haar lopende betalingsverplichtingen te voldoen‟(Epe & Koetzier, 1999). De liquiditeit kan worden beoordeeld aan de hand van een liquiditeitsprognose, maar ook aan de hand van de current ratio. Bij de current ratio worden de vlottende activa gedeeld door de kortlopende schulden. ‘Solvabiliteit is de mate waarin de onderneming in staat is aan haar verplichtingen jegens de schuldeisers te voldoen‟ (Epe & Koetzier, 1999). De solvabiliteit wordt berekend door het eigen vermogen te delen door het totaal vermogen. Hoe groter de relatieve omvang van het

5

‘De kans op het zich voordoen van afwijkingen ter zake van bijvoorbeeld overlevingskansen en

loonontwikkeling en de financiële consequenties daarvan worden aangeduid als actuarieel risico‟. (bron: RJ

271.30)

6 ‘De kans op het zich voordoen van afwijkingen ter zake van bijvoorbeeld het rendement fondsbeleggingen en

(10)

10 eigen vermogen, des te geringer bedragen de aflossingsverplichtingen jegens de vreemd vermogen verschaffers, des ter beter de solvabiliteit (Vijn, 2003). In tegenstelling tot de liquiditeit is de solvabiliteit een langer termijn begrip net als de rentabiliteit.

„Als het resultaat wordt gerelateerd aan het vermogen waarmee dit resultaat is behaald, verkrijgen we de rentabiliteit‟ (Epe & Koetzier, 1999). De rentabiliteit kan op drie verschillende manieren worden berekend namelijk:

1. Rentabiliteit van het totale vermogen (‘RTV’) is

winst voor aftrek van interest en voor aftrek van belasting x 100% Gemiddeld totale vermogen

2. Rentabiliteit van het eigen vermogen (‘REV’) is

nettowinst x 100%

Gemiddeld eigen vermogen

3. Rentabiliteit van het vreemd vermogen (‘RVV’) is

rentelasten x 100%

Gemiddeld vreemd vermogen

Voldoende rentabiliteit (voldoende winst) is essentieel voor de continuïteit van de onderneming, maar ook voor de liquiditeit. De winst van de onderneming draagt ook bij tot een groter eigen vermogen wat leidt tot een betere solvabiliteit (Govearts, Roegiers en Van Haute, 2008).

Door de wijziging in de verslaggevingsregels ten aanzien van pensioenen ontstaat een verschuiving tussen het vreemd vermogen en het eigen vermogen. Daarnaast kan de wijziging effect hebben op het resultaat. Daarom wil ik onderzoeken wat voor effect de invoering van de nieuwe RJ 271 heeft op de solvabiliteit en RTV van een onderneming.

1.2 Probleemstelling

De probleemstelling van het onderzoek bestaat uit een doel– en een vraagstelling en de randvoorwaarden waarbinnen het onderzoek plaats vindt.

(11)

11 Doelstelling

Het doel van dit onderzoek is tweedelig, namelijk inzicht verschaffen in wijzigingen in de RJ 271 (2009) in verhouding tot de oude richtlijn7. Daarnaast wordt onderzocht wat voor effect deze wijziging heeft op de solvabiliteit van een (middel)grote onderneming die een defined benefit-regeling toepast.

Onderzoeksvraag en deelvragen

De onderzoeksvraag waarop in deze scriptie antwoord wordt gegeven luidt als volgt: Welk effect heeft de toepassing van de nieuwe richtlijn RJ 271.3 Personeelsbeloningen – Pensioenen (2009) op de solvabiliteit en rentabiliteit van een (middel)grote onderneming, die een defined benefit-regeling toepast.

Om de bovenstaande onderzoeksvraag te beantwoorden, zijn de volgende deelvragen geformuleerd:

1 Wat betekent de Raad voor de Jaarverslaggeving voor de Nederlandse verslaggeving? 2 Hoe ziet het Nederlandse pensioenstelsel eruit?

3 Hoe ziet de RJ 271.3 Personeelsbeloningen – Pensioenen (2009) eruit? 3.1 Op wie is deze richtlijn van toepassing?

3.2 Wat zijn de belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de vorige richtlijn? 4 Wat zijn de gevolgen van het invoeren van de RJ 271.3 (2009)?

4.1 Welk effect heeft RJ 271.3 (2009) op de solvabiliteit en rentabiliteit van de onderneming?

4.2 Wordt er voldaan aan de toelichtingvereisten volgens de nieuwe richtlijn RJ 271.3 (2009)?

Randvoorwaarden

Deze scriptie is primair ingestoken vanuit RJ 271. Hierbij zal het onderzoek zich richten op de verslaggevingproblematiek vanuit Nederlands oogpunt. Daarom zal het onderzoek zich beperken tot RJ 271 en IAS 19 voor zover relevant voor het Nederlandse kader. In de scriptie zal niet worden ingegaan op de details betreffende de pensioenwet of fiscale aspecten. Tevens

7 De wijzigingen worden vergeleken met de meest recente versie van de oude richtlijn en dat is versie RJ 271

(12)

12 zal niet worden ingegaan op de discussie met De Nederlandse Bank over herstelplannen van pensioenfondsen etc.

1.3 Onderzoeksopzet en theoretisch kader

De onderzoeksvraag en deelvragen worden voor het grootste gedeelte beantwoord aan de hand van een literatuuronderzoek. Gezien het kader van het onderzoek wordt voor het literatuuronderzoek voornamelijk gebruik gemaakt van Nederlandse boeken, publicaties en websites, om op deze wijze een goed beeld te vormen over de actuele kwestie/discussie die zich binnen de Nederlandse verslaggevingpraktijk ten aanzien van richtlijn RJ 271 (2009) afspeelt.

Om vraag 4 te kunnen beantwoorden zal een empirisch onderzoek worden uitgevoerd om te bepalen wat voor effect de nieuwe richtlijn heeft op de solvabiliteit en rentabiliteit van een onderneming. De solvabiliteit en rentabiliteit wordt berekend aan de hand van gegevens uit de gepubliceerde jaarrekening.

1.4 Opzet afstudeerscriptie

Om deelvraag één te kunnen beantwoorden wordt in hoofdstuk twee kort omschreven wat de doelstelling is van de Raad voor de Jaarverslaggeving en de rol voor de Nederlandse jaarverslaggeving. Vervolgens wordt in hoofdstuk drie kort ingegaan op het Nederlandse pensioenstelsel, wat antwoord geeft op de tweede deelvraag. Daarnaast komt in hoofdstuk drie de verwerking van pensioenen in de jaarrekening (RJ 271.3) volgens de oude en de nieuwe verslaggevingstandaarden aan de orde. Hiermee wordt in hoofdstuk drie de derde deelvraag beantwoord. In hoofdstuk vier en vijf wordt ingegaan op het jaarrekeningonderzoek, op welke wijze deze is uitgevoerd en de uitkomsten hiervan. Dit geeft antwoord op deelvraag vier. Tot slot zullen in hoofdstuk zes de conclusies worden getrokken om zo antwoord te geven op de onderzoeksvraag die centraal staat in deze scriptie.

(13)

13

2. De Raad voor de Jaarverslaggeving

In dit hoofdstuk wordt de functie van de Raad voor de Jaarverslaggeving beschreven. Er wordt kort gekeken naar de geschiedenis, samenstelling en de werkzaamheden van de Raad voor de Jaarverslaggeving. Tevens wordt beschreven welke doelstelling de Raad voor de Jaarverslaggeving heeft, die de RJ voorschrijft. Ter vergelijking wordt gekeken naar de doelstelling van de IASB, die de International Financial Reporting Standards (‘IFRS’) en International Accounting Standards (‘IAS’) voorschrijft. Tot slot wordt beschreven wat de Raad voor de Jaarverslaggeving betekent voor de Nederlandse verslaggeving.

2.1 De totstandkoming van de Raad voor de Jaarverslaggeving

De Raad voor de Jaarverslaggeving komt voort uit het Tripartiete Overleg (TO), die is ingesteld nadat de Wet op de Jaarrekening van Ondernemingen in 1971 in werking trad. Het TO heeft tot 1982 gediend als platform waarop de Commissies Jaarverslaggeving van de organisaties van werkgevers, werknemers en accountants samenwerkten. De werkzaamheden van het TO zijn vanaf september 1981 voortgezet door de Raad voor de Jaarverslaggeving. De Raad voor de Jaarverslaggeving is als uitvoerend orgaan van de Stichting statutair belast met het onafhankelijk opstellen en publiceren van stellige uitspraken en aanbevelingen (‘de Richtlijnen’), alsmede het geven van adviezen8.

De Raad voor de Jaarverslaggeving telt twaalf leden verdeeld in drie delegaties: de verschaffers, gebruikers en controleurs van de externe financiële verslaggeving. De volgende organisaties zijn aangesloten bij de Stichting voor de Jaarverslaggeving:

het Verbond van Nederlandse Ondernemingen (VNO) het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond (NCW) de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV)

het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV)

de Orde Nederlands Instituut van Registeraccountants (NIVRA) de Beroepsvereniging van Beleggingsdeskundigen (VBA)

(14)

14 de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten (NOvAA)

de Koninklijke Vereniging MKB-Nederland (MKB) Eumedion;

Periodiek komt de Raad voor de Jaarverslaggeving bijeen om geselecteerde onderwerpen te bespreken. Hiervoor maakt de Raad voor de Jaarverslaggeving gebruik van een vaktechnische staf die de onderwerpen voorbereidt voor de vergadering. Voor bijzondere onderwerpen wordt er gebruik gemaakt van een speciale werkgroep die het onderwerp voorbereidt. Het is statutair bepaald dat de Richtlijnen altijd eerst als ontwerp-Richtlijn moeten worden gepubliceerd, zodat belanghebbenden de gelegenheid hebben om zijn of haar commentaren op de ontwerp-Richtlijn in te kunnen dienen bij de Raad voor de Jaarverslaggeving. De ingediende commentaren worden beoordeeld door de Raad voor de Jaarverslaggeving voordat de Richtlijn definitief wordt gemaakt.

2.2 Doelstelling

De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft als doelstelling ‘de kwaliteit van de externe verslaggeving, in het bijzonder van de jaarrekening, binnen Nederland door rechtspersonen en andere organisaties te bevorderen'.9 Om deze doelstelling te behalen moet zij voldoen aan de algemene en specifieke wettelijke voorschriften waaronder Titel 9 Boek BW 2. De IASB heeft als doel een enkele set van eenduidige verslaggevingsregels te ontwikkelen, die wereldwijd toepasbaar is. Middels een enkele set van eenduidige verslaggevingsregels wil de IASB de kwaliteit, transparantie en de vergelijkbaarheid van externe financiële informatie verhogen. Het streven naar internationale harmonisatie van de externe financiële verslaggeving beïnvloedt in sterke mate de Nederlandse verslaggevingsregels. Omdat de Raad voor de Jaarverslaggeving nauw betrokken is bij de IASB, voert de Raad een beleid om de richtlijnen te laten overeenstemmen met de standaarden van de IASB. Het gevoerde beleid is dan ook terug te zien in het aanpassen van RJ 271 (2005), die zeer nauw aansluit bij IAS 19.

9

(15)

15

2.3 De Raad voor de Jaarverslaggeving en de Nederlandse verslaggeving

De Raad voor de Jaarverslaggeving ziet voor zichzelf10 een belangrijke rol weggelegd bij het bevorderen van de kwaliteit van de jaarverslaggeving. Dit resulteert in twee hoofddoelstellingen:

1. Het opstellen van richtlijnen voor niet-beursgenoteerde ondernemingen, waaronder advisering op het gebied van de Nederlandse wetgeving met betrekking tot de jaarrekening;

2. Het in hoge mate betrokken zijn bij het tot stand komen van de IFRS.

De Raad voor de Jaarverslaggeving zal niet zelf interpretaties van IFRS bekendmaken, maar zal wel als een linking pin naar de International Financial Reporting Interpretations Committee (‘IFRIC’) kunnen fungeren. Zoals genoemd in de vorige paragraaf heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving het beleid om nieuwe ontwikkelingen in de IFRS in beschouwing te nemen bij het tot stand komen van de Richtlijnen, zodat er geen strijdigheden met de IFRS ontstaat, tenzij navolging van IFRS strijdig zou zijn met het wettelijke inzichtvereiste. De Raad voor de Jaarverslaggeving is van mening dat de huidige tripartiete structuur van de Raad voor de Jaarverslaggeving voor de toekomst de beste waarborg vormt voor een zo goed mogelijke naleving van de Richtlijnen.

Het NIVRA erkent de bovengenoemde uitgangspunten en ziet de Raad voor de Jaarverslaggeving als standard setter van Nederlandse verslaggevingrichtlijnen, die nader invulling geeft aan de ‘in het maatschappelijk verkeer algemeen aanvaardbare normen voor de financiële verslaggeving’ volgens artikel 2:362 lid 1 BW (NIVRA, 2007). Het NIVRA is van mening dat onder bepaalde voorwaarden op termijn steeds minder behoefte bestaat aan een aparte Dutch GAAP11. Een aantal belangrijke voorwaarden zijn de mate van eenvoud, de geringe kosten van uitvoering en de mate van acceptatie binnen de EU van IFRS SME12.

Uit het artikel „Raad voor de Jaarverslaggeving: de tijd van gaan is gekomen!‟ (Vergoossen, 2009) blijkt dat Vergoossen van mening is dat de Raad voor de Jaarverslaggeving geen

10 Bron: Strategienota raad voor de verslaggeving 2005 en verder.

http://www.rjnet.nl/readfile.aspx?ContentID=51617&ObjectID=492850&Type=1&File=0000026892_Strategien ota%20RJ%20_def._.pdf

11 Dutch GAAP: ‘Dutch Generally Accepted Accounting Principles’

12 IFRS SME (International Financial Reporting for Small and Medium –sized Entities) is een lichtere versie van

de IFRS. En is bedoeld voor niet-beursgenoteerde ondernemingen, waaronder ook de (middel)grote ondernemingen vallen.

(16)

16 toegevoegde waarde meer brengt aan de Nederlandse verslaggeving, dit vanwege verschillende ontwikkeling binnen de nationale en internationale verslaggeving:

In 2005 zijn beursgenoteerde bedrijven in de Europese Unie verplicht IFRS toe te passen;

Kleine rechtspersonen in Nederland mogen per 2007 hun jaarrekening opstellen op basis van fiscale grondslagen van winst- en vermogensbepaling;

De definitieve publicatie in 2009 van IFRS SME is voor niet-beursgenoteerde onderneming een goed alternatief voor de RJ-richtlijnen;

Daarnaast blijkt dat de richtlijnen die door de Raad voor de Jaarverslaggeving zijn opgesteld voor specifieke organisatie niet altijd strikt worden gehanteerd. Op 26 februari 2009 heeft minister Plasterk een brief geschreven waarin staat dat voor de verslagjaren 2008 en 2009 de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving inzake de BAPO13-voorziening niet hoeft te worden nageleefd (Litjens, 2009). Het niet voldoen van Richtlijn 660 (inzake de BAPO-voorziening) kan leiden tot een andere formulering ten aanzien van de getrouwheid in de accountantsverklaring. Uit het onderzoek van Litjens blijkt dat ondanks het niet voldoen aan Richtlijn 660 er goedkeurende accountantsverklaringen zijn afgegeven.

2.4 Conclusie

De Raad voor de Jaarverslaggeving komt voort uit het Tripartiete Overleg, die is ingesteld nadat de Wet op de Jaarrekening van Ondernemingen in 1971 in werking trad. De Raad voor de Jaarverslaggeving telt twaalf leden verdeeld in drie delegaties: de verschaffers, gebruikers en controleurs van de externe financiële verslaggeving.

De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft als doelstelling om ‘de kwaliteit van de externe verslaggeving, in het bijzonder van de jaarrekening, binnen Nederland door rechtspersonen en andere organisaties te bevorderen'.14 Om deze doelstelling te behalen moet zij voldoen aan de algemene en specifieke wettelijke voorschriften waaronder Titel 9 Boek BW 2. De Raad voor de Jaarverslaggeving voert als beleid om de richtlijnen te laten overeenstemmen met de standaarden van de IASB.

13 BAPO: ‘Bevordering Arbeids-Participatie Ouderen’ Door deze regeling kunnen oudere leerkrachten korter

werken.

14

(17)

17 De Raad voor de Jaarverslaggeving is van mening dat de huidige tripartiete structuur van de Raad voor de Jaarverslaggeving voor de toekomst de beste waarborg vormt voor een zo goed mogelijke naleving van de Richtlijnen.

Uit de praktijk zijn er andere signalen. Zo is Vergoossen (2009) van mening dat de Raad voor de Jaarverslaggeving geen toegevoegde waarde meer brengt aan de Nederlandse verslaggeving. En is het NIVRA van mening dat onder bepaalde voorwaarden op termijn steeds minder behoefte bestaat aan een aparte Dutch GAAP. Daarnaast blijkt dat de richtlijnen die door de Raad voor de Jaarverslaggeving zijn opgesteld voor specifieke organisatie niet altijd strikt worden gehanteerd. Een voorbeeld hiervan is de verwerking van de BAPO-voorziening.

De vraag blijft bestaan of de Raad voor de Jaarverslaggeving op de langere termijn de nodige aanvullingen kan bieden voor de jaarverslaggeving op nationaal en internationaal gebied.

(18)

18

3. RJ 271.3 Personeelsbeloningen – Pensioenen

Uit de RJ-Uiting 2009-2: ‘ontwerp-Richtlijn 271.3 Personeelsbeloningen – Pensioenen’ blijkt dat RJ 271 (2008) is gewijzigd vanwege de veranderingen in het Nederlandse pensioenstelsel, die in het bijzonder wordt veroorzaakt door de invoering van de nieuwe Pensioenwet per 1 januari 2007. Om beter inzicht te krijgen waarom de Raad voor de Jaarverslaggeving dit als reden geeft tot het aanpassen van RJ 271 zal kort worden omschreven hoe het Nederlandse pensioenstelsel eruit ziet. Na deze korte uiteenzetting zal verder in dit hoofdstuk RJ 271.3 Personeelsbeloningen – Pensioenen (2009), die verder in het verslag kortweg RJ 271 (2009) zal worden genoemd, worden vergeleken met de RJ 271 (2008). Vervolgens wordt beschreven wat de toepassingsgebieden zijn van de bovengenoemde verslaggevingsregels. Tot slot wordt uiteengezet wat de gevolgen zijn voor de jaarrekening na het wijzigen van de verslaggevingsregels voor pensioenen.

3.1 Het Nederlandse pensioenstelsel

Vanaf 1 januari 2007 is de Pensioen – en Spaarfondsenwet (PSW) uit 1954 vervangen door een nieuwe Pensioenwet. De kern van beide wetten is dat de sociale partners afspraken maken over de pensioenen15. Door invoering van de nieuwe Pensioenwet wordt het toezicht op de uitvoering van aanvullende pensioenregelingen aangescherpt16. De wijziging wordt onder andere veroorzaakt doordat de samenstelling van de Nederlandse bevolking de afgelopen jaren sterk is gewijzigd. In het verleden was het mogelijk om de tekorten van een pensioenfonds aan te vullen door premieverhoging, doordat er in verhouding meer werkenden waren dan gepensioneerden. Doordat het aantal gepensioneerden toeneemt, wordt het steeds moeilijker om de tekorten op te vangen door premieverhogingen. In de Pensioenwet is vastgelegd hoe deze afspraken gecommuniceerd worden, welke randvoorwaarden gelden en hoe het toezicht is geregeld; is er wel voldoende geld gereserveerd voor de toegezegde pensioenen?

15http://omtzigt.old.cda.nl/alle+veranderingen+in+de+nieuwe+pensioenwet.aspx?language=nl-NL 16www.szw.nl

(19)

19 Het Nederlandse pensioenstelsel bestaat uit drie pijlers (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2009):

1. De overheidsvoorziening (AOW); 2. De aanvullende collectieve pensioenen; 3. De individuele pensioenvoorziening.

RJ 271 en de Pensioenwet zijn van toepassing op de tweede pijler ‘de aanvullende collectieve pensioenen’; een pensioenregeling die voortkomt uit een arbeidscontract tussen werkgevers en werknemers. In de Pensioenwet is wettelijk bepaald om de onvoorwaardelijke aanspraken af te financieren door deze onder te brengen bij een pensioenuitvoerder. Dit kan een ondernemingspensioenfonds, bedrijfstakpensioenfonds, beroepspensioenfonds of een verzekeraar zijn, allen met een eigen bestuur en toezichthouder. De werkgever betaalt een deel van de premie voor het aanvullend pensioen en draagt de ingehouden pensioenpremies van werknemers af aan de pensioenuitvoerder. De verantwoordelijkheden en verplichtingen van de pensioenuitvoerder, de werkgever en de werknemer zijn hierdoor wettelijk van elkaar gescheiden. Er ontstaat een risicodeling tussen de werkgever, werknemer en pensioenuitvoerder17.

De driehoeksverhouding tussen werkgever, werknemer en pensioenuitvoerder kan schematisch als volgt worden weergegeven:

Uitvoeringsovereenkomst Pensioenovereenkomst

Pensioenreglement/startbrief

Figuur 3.1 Driehoeksverhouding

In de uitvoeringsovereenkomst tussen werkgever en pensioenuitvoerder wordt vastgelegd de wijze van uitvoering en financiering van de pensioenovereenkomst (tussen werkgever en

17

www.watsonwyatt.com

Pensioenuitvoerder Werknemer

(20)

20 werknemer) bij de pensioenuitvoerder. De Pensioenwet onderscheidt drie pensioenovereenkomsten18:

1. Uitkeringsovereenkomst; 2. Kapitaalovereenkomst; 3. Premieovereenkomst.

Bij een uitkeringsovereenkomst wordt tussen de werkgever en werknemer een vastgestelde pensioenuitkering bij het bereiken van een bepaalde leeftijd overeengekomen. In een kapitaalovereenkomst wordt de hoogte van het kapitaal bij ingang van het pensioen vastgelegd. Bij het bereiken van de pensioendatum wordt het kapitaal omgezet in een periodieke uitkering tegen de dan geldende tarieven. In de premieovereenkomst wordt in beginsel de hoogte van de premie vastgesteld ten behoeve van de pensioenopbouw. De premieovereenkomst is vergelijkbaar met de DC-regeling en de uitkeringsovereenkomst en kapitaalovereenkomst zijn vergelijkbaar met de DB-regeling. Naast deze drie vormen van pensioenovereenkomsten wordt in de praktijk nog een vierde variant onderkend; het collectief defined contribution (‘CDC - regeling’). Bij een CDC-regeling draagt de werkgever een vastgestelde (collectieve) premie af aan de pensioenuitvoerder. De vastgestelde pensioenen worden uitgekeerd op basis van middelloon. De werkgever kan niet worden aangesproken op eventuele tekorten. Er is dan ook sprake van een voorwaardelijk vastgestelde pensioenuitkering, want bij eventuele tekorten worden de pensioenaanspraken van de deelnemers collectief gekort.

3.2 RJ 271 “oud versus nieuw”

3.2.1 Toepassingsgebied

RJ 271 en IAS 19 schrijven voor op welke wijze de informatie over de financiële gevolgen van personeelsbeloningen in de jaarrekening van de werkgever moet worden verwerkt. In RJ 271 worden ondermeer de standaarden betreffende de verwerking van pensioenen in de jaarrekening van de werkgevers omschreven.

Alle beursgenoteerde ondernemingen binnen Europese Unie (‘EU’) zijn met ingang van 2005 verplicht IFRS toe te passen in de geconsolideerde jaarrekening. Hierdoor vindt onder andere een wijziging plaats in de verslaggevingstandaarden ten aanzien van de verwerking van

18

(21)

21 pensioenverplichtingen in de jaarrekening van de werkgever. Door de gewijzigde verslaggevingstandaarden zijn beursgenoteerde ondernemingen verplicht om pensioenverplichtingen volgens IAS 19 te verwerken in de jaarrekening. In tegenstelling tot beursgenoteerde ondernemingen passen niet-beursgenoteerde ondernemingen RJ 271 (2005) toe, die gebaseerd is op IAS 19. De definitieve Richtlijn 271.3, RJ-Uiting 2009-6 ‘RJ 271.3 Personeelsbeloningen – Pensioenen’, die op 23 april 2009 is uitgebracht door de Raad voor de Jaarverslaggeving is direct toepasbaar op de nog uit te brengen jaarrekening19. Door wijzigingen in verslaggevingstandaarden is het toegestaan dat ondernemingen hun jaarrekening opstellen onder de US GAAP IFRS20 of IFRS zoals aanvaard door de Europese Unie, van toepassing zijnde standaarden betreffende pensioenen en ander ‘post retirement benefits’, mits sprake is van een integrale en consistente toepassing van deze standaarden (FAS 8721 respectievelijk IAS 19).

Voorheen was deze toepassing alleen mogelijk voor ondernemingen die voor interne of externe doeleinden een balans en een winst- en verliesrekening opstellen op basis van US GAAP IFRS of EU-IFRS. Door de direct toepasbare RJ 271 (2009) heeft dit als gevolg dat de jaarrekening volgens Nederlandse grondslagen verschillende manieren van pensioenverslaggeving biedt, namelijk op basis van:

1. Richtlijn RJ 271 (2008); 2. Richtlijn RJ 271 (2009); 3. IAS 19.

Dit kan met zich mee brengen dat grondslagen worden toegepast volgens IAS 19 die in strijd zijn met de RJ 271 (2009), zoals het via het eigen vermogen verwerken van actuariële resultaten.

19 De definitieve Richtlijn 271.3 ‘Personeelsbeloningen – Pensioenen’ is gebaseerd op de op 2 februari 2009

gepubliceerde ontwerp-Richtlijn RJ 271.3 2009-2.

20 US GAAP: ‘United States Generally Accepted Accounting Principles’

21

FAS 87 is een onderdeel van de Financial Accounting Standards (‘FAS’) en wordt vastgesteld door de Financial Accounting Standard Board (FASB) in de Verenigde Staten. FAS 87 bevat voorschriften ten aanzien van de verwerking van pensioenen in de jaarrekening van ondernemingen. FAS is met name van belang voor in de Verenigde Staten beursgenoteerde bedrijven, waaronder haar Nederlandse werkmaatschappijen. In het verslag zal niet verder worden ingegaan op FAS.

(22)

22

3.2.2 Classificatie van de pensioenregeling

De wijze waarop een pensioenregeling wordt verwerkt in de jaarrekening is afhankelijk van de classificatie van de pensioenregeling. Dit onderscheid wordt gehanteerd in RJ 271 (2008) en IAS 19, die gebaseerd zijn op een risicobenadering. Onder RJ 271 (2008) en IAS 19 wordt onderscheid gemaakt tussen twee soorten pensioenregelingen die als volgt zijn te definiëren22:

a. Toegezegde bijdrageregeling (‘defined contribution plan’ of ‘DC-regeling’) RJ 271.303: „Dit is een pensioenregeling23 waarbij door de rechtspersoon overeengekomen bijdragen worden betaald aan het fonds, en er geen verplichting voor de rechtspersoon bestaat tot de fondsbeleggingen, onder aftrek van administratiekosten en eventuele belastingen verschuldigd door het fonds‟.

IAS 19.7: „Defined contribution plans are post – employment benefit plan under which an entity pays fixed contribution into a separate entity (a fund) and will have no legal or constructive obligation to pay further contributions if the fund does not hold sufficient assets to pay all employee benefits relating to employee service in the current and prior periods‟.

b. Toegezegde pensioenregeling (‘defined benefit plan’ of ‘DB-regeling’) RJ 271.303:‟Dit zijn alle andere regelingen dan de toegezegde bijdrageregeling‟. IAS 19.7:‟Defined benefit plans are post – employment benefit plans other than defined contribution plans‟.

Volgens RJ 271 (2008) en IAS 19 is een DC-regeling een pensioenregeling waarbij de onderneming aan haar personeel toezegt een jaarlijks bepaalde bijdrage te betalen aan het pensioenfonds. Het uiteindelijke pensioen wordt bepaald door de som van de ingelegde premies en het hiermee gerealiseerde beleggingsrendement. Dit houdt in dat de onderneming geen enkele verplichtingen heeft tot betalen van eventuele aanvullende bijdragen indien er sprake is van een tekort bij het pensioenfonds. Bij een DC-regeling is het actuariële risico (uitkeringen lager dan verwacht) en het beleggingsrisico (fondsbeleggingen zijn niet voldoende om de verwachte uitkeringen te voldoen) dan ook voor rekening van de werknemer. In de DB-regeling wordt door de werkgever bepaalde toezeggingen gedaan aan

22 Bron: RJ 271.303, editie 2008 en IAS 19.7, 2009

23 „Een pensioenregeling is een regeling op grond waarvan aan de persoon van de rechtspersoon pensioen wordt

(23)

23 haar werknemers ten aanzien van het te bereiken pensioenniveau en ligt het actuariële risico inclusief het beleggingsrisico bij de werkgever.

De classificatie volgens de RJ 271 (2008) is voor de verslaggeving niet gebaseerd op de soort pensioenovereenkomst tussen werkgever en werknemer, maar is afhankelijk van de in rechte afdwingbare of feitelijke verplichtingen die de onderneming heeft. Hierbij moet de inhoud van de pensioenovereenkomst, de pensioenregeling en de uitvoeringsovereenkomst worden beoordeeld c.q. het vergelijkbare daarvan tussen onderneming en de pensioenuitvoerder evenals de communicatie over de pensioenregeling met de deelnemers. Wanneer uit de communicatie blijkt dat er bepaalde verwachtingen bij de deelnemers worden gewekt die formeel niet zijn vastgelegd in de pensioenovereenkomst, de pensioenregeling en de uitvoeringsovereenkomst (zie paragraaf 3.2) kan deze invloed hebben op de classificatie van de pensioenregeling. Dit geldt ook wanneer een onderneming in het verleden een bestendige gedraglijn heeft gevolgd door meer te doen dan alleen het voldoen van overeengekomen premies, zoals het aanzuiveren van tekorten bij het pensioenfonds.

Op basis hiervan kan worden afgeleid dat een pensioenregeling als een DB-regeling kan worden geclassificeerd wanneer:

De door de onderneming bestendige gevolgde gedragslijn leidt tot meerdere verplichtingen dan alleen het voldoen van pensioenpremies;

De onderneming indirect of direct een bepaald rendement op de afgedragen premies verzekert;

Op basis van de pensioenregeling te verwerven aanspraken niet alleen gerelateerd zijn aan de betaalde premies en het daarop behaalde rendement, maar bijvoorbeeld ook afhankelijk zijn van het eindloon of middelloon.

In beginsel staat de classificatie los van de classificatie van de pensioenregeling waaronder deze voor de uitvoering is ondergebracht, maar onderscheidt de RJ 271 (2008) toch drie

pensioenuitvoerders namelijk het bedrijfstakpensioenfonds24, het

ondernemingspensioenfonds25 en de levensverzekeringsmaatschappij (verzekeraar). Vanuit de verschillende pensioenuitvoerders wordt nader beschreven waaronder de pensioenregeling

24 Bedrijfstakpensioenfondsen verzorgen voor meerdere ondernemingen in een bepaalde sector de pensioenen.

De pensioenpremie is vaak niet per individuele werknemer berekend, maar wordt er een doorsnee premie bepaald op basis van het collectief van pensioenaanspraken.

25

(24)

24 kan worden geclassificeerd. Een afwijking van de eerder genoemde classificatie is mogelijk wanneer een onderneming is aangesloten bij een bedrijfstakpensioenfonds en samen met andere ondernemingen dezelfde pensioenregeling toepast en in geval van een tekort bij het bedrijfstakpensioenfonds de onderneming geen verplichtingen heeft tot het voldoen van aanvullende bijdragen dan uitsluitend door middel van hogere toekomstige premies. Wanneer aan deze twee voorwaarden wordt voldaan mag een onderneming een DB-regeling in de jaarrekening verwerken als een DC-regeling. Dit geldt ook wanneer de werkgever slechts tegen onevenredige hoge kosten de benodigde gegevens kan verkrijgen voor de vereiste berekeningen (zie paragraaf 3.3.2) en geen alternatieven beschikbaar zijn om zelf een berekening uit te voeren via de geëigende verdeelsleutel. Uit een onderzoek van Vergoossen en Gouwens (2008) blijkt dat 21% van de 244 bestudeerde jaarrekeningen over 2006 hiervan gebruik maakt, waarbij 17% van de ondernemingen gebruik maakt van de eerste uitzondering en 3% van de tweede uitzondering. Door twee ondernemingen (1%) wordt niet in de jaarrekening gemotiveerd waarom de DB-regeling als een DC-regeling wordt verwerkt.

3.3 Gevolgen voor de jaarrekening

RJ 271 (2009) is gebaseerd op de verplichtingenbenadering. Deze richtlijn was voorheen in overeenstemming met de IAS 19 gebaseerd op de risicobenadering. De aanpassingen in RJ 271 (2009) hebben wezenlijke gevolgen voor de jaarrekening. Door het loslaten van de risicobenadering hoeft er per balansdatum geen inschatting te worden gemaakt van toekomstige verplichtingen ten aanzien van pensioenen, maar wordt primair gekeken of er per balansdatum sprake is van een verplichting. In de volgende paragraaf worden de belangrijkste bepalingen omschreven voor de verwerking van de pensioenen in de jaarrekening.

3.3.1 Verwerking DC-regeling

RJ 271 (2008) maakt onderscheid tussen de DC-regeling en de DB-regeling zoals omschreven in paragraaf 3.2.2. Wanneer de pensioenregeling van een onderneming te classificeren is als een DC-regeling kan zij volstaan door de over de periode verschuldigde premie als last in de winst- en verliesrekening te verwerken. Wanneer de over de periode verschuldigde premie nog niet is voldaan, dient de onderneming de verplichting op te nemen in de balans.

(25)

25

3.3.2 Verwerking DB-regeling volgens RJ 271 (2008)

De verwerking van een DB-regeling in de jaarrekening is in verhouding tot de verwerking van een DC-regeling een stuk complexer. Bij een DB-regeling kan de onderneming niet volstaan om de verschuldigde premie als schuld op te nemen. De onderneming dient de marktwaarde van de beleggingen van het pensioenfonds en de contante waarde van de toegekende pensioenaanspraken te bepalen. De verwerking van de DB-regeling in de jaarrekening kan worden onderverdeeld in de volgende stappen (KPMG Jaarboek; externe verslaggeving 2009/2010):

1. Bepalen van de reële waarde van de fondsbeleggingen.

2. Bepalen van de opbrengsten van fondsbeleggingen en de overige mutaties in de fondsbeleggingen.

3. Berekenen van de contante waarde van de toegekende pensioenaanspraken.

4. Bepalen van het totaalbedrag aan actuariële resultaten die ontstaan door afwijking van de werkelijke resultaten ten opzichte van de ingeschatte bedragen.

5. Bepalen van de af te schrijven lasten over de verstreken diensttijd.

6. Bepalen van de actieve dan wel passieve voorziening pensioenverplichtingen als ook het bepalen van de pensioenlast in de winst- en verliesrekening van de onderneming.

Ter verduidelijking van de bovengenoemde stappen wordt het volgende voorbeeld stap voor stap uitgewerkt, waarbij ‘D’ staat voor debet en ‘C’ staat voor credit.

Balans per 31 december 2008 D/C 2007 D/C

Contante waarde toegekende pensioenaanspraken (stap 3) 1.073 C 1.000 C Fondsbeleggingen (Stap 1 en 2) 1.042 D 1.000 D Nog niet verwerkte actuariële resultaten (Stap 4) 151 C 170 C Nog niet verwerkte lasten verstreken diensttijd (stap 5) 87 D 100 D

(26)

26

Winst- en verliesrekening 31 december 2008 D/C

Ontvangen premie door fonds 105 C

Opbrengst fondsbeleggingen 87 C

Pensioenuitkeringen 150 D

Mutatie contante waarde pensioenaanspraken 73 D Mutatie nog te verwerken actuariële resultaten 19 C Mutatie nog te verwerken lasten verstreken dienstijd 13 D

Resultaat 25 D

Rekenvoorbeeld 1

Bij het rekenvoorbeeld wordt rekening gehouden met een disconteringsvoet van 5%, verwacht rendement fondsbeleggingen van 5,5% en de verwachte gemiddelde resterende dienstijd van de actieve werknemers van 10 jaar. Voor de verwerking van de actuariële resultaten in de jaarrekening wordt gebruik gemaakt van de corridormethode (zie nadere toelichting hiervan bij stap 4).

1. Bepalen van de reële waarde van de fondsbeleggingen

Volgens RJ 271 (2008) omvatten fondsbeleggingen de activa van een pensioenfonds en kwalificerende verzekeringspolissen. Onder de activa van fondsbeleggingen vallen niet de vorderingen inzake door de onderneming nog te betalen premie of schulden die niet vrij ter beschikking zijn voor het nakomen van de pensioenaanspraken. De fondsbeleggingen worden gewaardeerd op reële waarde RJ 271 (2008). In principe geldt voor beursgenoteerde beleggingen de beurskoers. Voor niet beursgenoteerde beleggingen wordt de reële waarde bepaald op basis van de contante waarde van de toekomstige kasstromen van de beleggingen tegen een rentevoet die zowel het risicoprofiel van de beleggingen als ook de looptijd van de beleggingen weerspiegelt.

2. Bepalen van de opbrengsten fondsbeleggingen

De opbrengst fondsbeleggingen omvat rente, dividend en andere opbrengsten genoten uit fondsbeleggingen, evenals de gerealiseerde en ongerealiseerde waardewijzigingen van de fondsbeleggingen, onder aftrek van administratiekosten en eventuele belastingen verschuldigd door het fonds (RJ 271, 2008). Om de opbrengsten fondsbeleggingen te berekenen wordt volgens RJ 271 (2008) de marktverwachting over het te behalen rendement met als

(27)

27 tijdshorizon de looptijd van de verplichtingen vermenigvuldigd met de beginstand van de beleggingen van dat betreffende boekjaar. Daarbij moet rekening worden gehouden met de verwachte ontwikkelingen in de fondsbeleggingen ten gevolge van te ontvangen premies, te betalen uitkeringen en te betalen kosten.

Het mutatieoverzicht van de fondsbeleggingen ziet er als volgt uit:

Mutatieoverzicht fondsbeleggingen

Stand per 1 januari 2008 1.000 (D)

Ontvangen premies 105 (D)

Pensioenuitkeringen 150 (C)

Verwachte opbrengst fondsbeleggingen 55 (D)

Actuariële resultaten:

Verwachte opbrengst fondsbeleggingen 55 (C) Werkelijke opbrengst fondsbeleggingen 87 (D)

32 (D)

Stand per 31 december 2008 1.042 (D) Rekenvoorbeeld 2

3. Berekenen van de contante waarde van de toegekende pensioenaanspraken

Om de contante waarde van de toegekende pensioenaanspraken te bereken schrijft de Raad voor de Jaarverslaggeving de ‘Project Unit Credit Method’ (‘PUC-methode’)26 voor. De pensioenlast volgens de PUC-methode is een fictief bedrag, dat niet gelijk hoeft te zijn aan de werkelijke betaalde premies door de ondernemer. De PUC-methode is een actuariële methode waarin de toegekende pensioenaanspraken per dienstjaar als afzonderlijke elementen van de uiteindelijke verplichting ten gevolge van de pensioentoezeggingen worden gewaardeerd. Bij deze berekening wordt ervan uitgegaan dat de actuariële grondslagen, bestaande uit demografische en financiële veronderstellingen, onderling consistent en realistisch zijn. De PUC-methode maakt het mogelijk om rekening te houden met specifieke bepalingen in de pensioenregeling, bijvoorbeeld dat aanspraken pas een onvoorwaardelijk karakter krijgen na een bepaald aantal jaren en op voorwaarde van voortduring van het dienstverband tot dat

26 De PUC-methode is ontwikkeld door de Financial Accounting Standards Board (‘FASB’). De FASB heeft er

meer dan tien jaar over gedaan om te komen tot deze objectieve en theoretische juiste waarderingsmethode van pensioenen. Veel landen hebben deze waarderingsmethode overgenomen en men kan in principe spreken van een wereldstandaard (Van der Schoot en Hoof, 2004)

(28)

28 tijdstip met een eventueel maximum in de werkgeversbijdrage. Op deze wijze is het mogelijk om op een voldoende betrouwbare manier de uit pensioenaanspraken voortvloeiende verplichtingen te berekenen.

Het mutatieoverzicht van de contante waarde van de toegekende pensioenaanspraken ziet er als volgt uit:

Mutatieoverzicht contante waarde toegekende pensioenaanspraken €

Stand per 1 januari 2008 1.000 (C)

interestlast 50 (C)

Aan dienstjaar toegerekende pensioenkosten (PUC-methode) 129 (C)

Uitkeringen 150 (D)

Nog te verwerken\ actuarieel verlies 44 (C)

73 (C)

Stand per 31 december 2008 1.073 (C) Rekenvoorbeeld 3

De langlopende en kortlopende verplichtingen ten gevolge van de toegekende pensioenaanspraken worden contant gemaakt tegen de marktrente op de balansdatum van hoogwaardige en gelijkwaardige (qua looptijd en valuta) ondernemingsobligaties. Naast de bovengenoemde mutaties kan de contante waarde van de toegekende pensioenaanspraken muteren door inperking (curtailment)27 of beëindiging (settlement) van de pensioenregeling.

De PUC-berekening is dermate complex dat deze niet zelf uitvoerbaar zonder kennis van actuariële technieken en goede technische hulpmiddelen. De Raad voor de Jaarverslaggeving beveelt dan ook aan om de berekening uit te laten voeren door een actuaris.

4. Bepalen van het totaalbedrag aan actuariële resultaten

Om de contante waarde van de toegekende pensioenaanspraken te bepalen wordt er rekening gehouden met actuariële resultaten. Het actuariële resultaat wordt berekend door de verwachte opbrengst fondsbeleggingen in mindering te brengen op de werkelijke opbrengst

27 Er is sprake van inperking wanneer een werkgever van een groot aantal werknemers hun dienstverband

beëindigt of dat de regeling zodanig wordt aangepast dat de huidige werknemers voor de komende dienstjaren substantieel lagere aanspraken zullen worden toegekend. Bron: A guide through International Financial

(29)

29 fondsbeleggingen (zie rekenvoorbeeld 2). Kortom, actuariële resultaten ontstaan wanneer de werkelijkheid afwijkt van de verwachting. Dit kunnen onder meer afwijkingen zijn in het verwachte personeelsverloop, verwachte sterfte, verwachte salarisstijging en verwachte opbrengst fondsbeleggingen. Ook kunnen actuariële resultaten ontstaan door aanpassingen van schattingen voor de toekomst of wijzigingen in de disconteringsvoet.

Naar verwachting zullen positieve en negatieve actuariële resultaten over een reeks van jaren elkaar compenseren als er een betrouwbare schattingsmethode wordt gehanteerd. Daarom worden actuariële resultaten op basis van de corridor methode niet direct verwerkt in de winst- en verliesrekening. Op deze wijze wordt grote volatiliteit in het bedrijfsresultaten voorkomen. Met de corridormethode worden de actuariële resultaten zoveel mogelijk naar de toekomst uitgesteld. Wanneer de ‘corridor’ (limiet), die gelijk aan de hoogste van 10% van de contante waarde van de toegekende pensioenverplichtingen en van de reële waarde van de fondsbeleggingen aan het begin van het boekjaar, nog niet is overschreden worden de actuariële resultaten niet verwerkt in het resultaat. Zodra de corridor wordt overschreden, wordt dat deel afgeschreven over de lengte van de gemiddelde toekomstige arbeidsduur van de werknemers. Deze afschrijving maakt direct deel uit van de pensioenlast. De corridormethode is volgens de RJ 271 niet verplicht. De onderneming kan kiezen voor het direct verwerken van de actuariële resultaten in het resultaat, voor een lagere corridor of voor een snellere afschrijving, mits de methode waarvoor is gekozen op een bestendige wijze wordt gehanteerd.

Het mutatieoverzicht van de nog te verwerken actuariële resultaten, rekening houdend met de corridormethode ziet er als volgt uit:

Mutatieoverzicht nog te verwerken actuariële resultaten

Stand per 1 januari 2008 170 (C)

Actuariële resultaten - fondsbeleggingen 32 (C) Actuariële resultaten - pensioenaanspraken 44 (D) te verwerken actuariële resultaat 7 (D)

19 (D)

Stand per 31 december 2008 151 (C) Rekenvoorbeeld 4

(30)

30 De stand per 1 januari 2008 van de actuariële resultaten is groter is dan 10% van de contante waarde van de toegekende pensioenaanspraken en reële waarde van de fondsbeleggingen (zie rekenvoorbeeld 1, 10% van € 1.000 is € 100. Het meerdere (€170 minus €100 is €70) wordt afgeschreven over de resterende dienstijd van de actieve deelnemers (10 jaar).

5. Bepalen van de af te schrijven lasten over de verstreken diensttijd

Lasten over de verstreken diensttijd ontstaan door wijzigingen van de pensioenregeling of bij invoeren van (additionele) pensioenafspraken. Deze lasten worden lineair afgeschreven over de periode totdat de voorwaardelijke aanspraken een onvoorwaardelijk karakter hebben gekregen. Om de lasten over de verstreken diensttijd te bepalen wordt het bedrag waarmee de contante waarde van toegekende pensioenaanspraken wijzigt, vastgesteld rekening houdend met de verwachte salarisstijgingen.

6. Verwerking pensioenvoorziening en pensioenlast in de jaarrekening

Om een balanspositie van de voorziening voor pensioenvoorziening te bepalen, bepaalt de ondernemer op balansdatum het saldo van de volgende posten:

(stap 3) De contante waarde van de toegekende pensioenaanspraken Credit

(stap 1) Reële waarde van de fondsbeleggingen Debet

(stap 4) Nog niet verwerkte actuariële winsten of verliezen Debet/Credit (stap 5) Nog niet verwerkte lasten over de verstreken diensttijd Credit

Voorziening voor pensioenverplichtingen Debet/Credit

Om de voorziening voor pensioenverplichtingen te mogen activeren moet rekening worden gehouden met de contante ‘toekomstige economische voordelen’. Samen met de ‘nog niet verwerkte actuariële verliezen’ en ‘lasten over de verstreken dienstijd’ vormt deze een limiet tot activering van de voorziening voor pensioenverplichtingen. Onder ‘toekomstige economische voordelen’ worden voordelen verstaan die beschikbaar zijn in de vorm van terugbetaling uit de regeling of verlaging van toekomstige bijdragen aan de regeling.

(31)

31 De in de winst- en verliesrekening opgenomen pensioenlast bestaat uit de volgende posten:

(stap 2) Verwachte opbrengst fondsbeleggingen Credit

(stap 3) Mutatie contante waarde pensioenaanspraken Debet/Credit

(stap 3) Toe te rekenen interest * Debet

(stap 3) Toe te rekenen effect van een eventuele inperking of beëindiging van de pensioenregeling

Debet/Credit

(stap 4) Toe te rekenen actuariële resultaten Debet/Credit

(stap 5) Toe te rekenen lasten over de verstreken diensttijd Credit Toe te rekenen lasten met betrekking tot overgangsverplichting ** Credit

Resultaat Credit/Debet

* Dit is de disconteringsvoet maal de contante waarde van de toegekende pensioenaanspraken gedurende het boekjaar. In rekenvoorbeeld 3 is deze 5% van € 1.000 is € 50.

** Wanneer RJ 271 (2008) voor het eerst wordt toegepast dienen de effecten te worden verwerkt als een stelselwijziging conform RJ 140 stelselwijzigingen. Het is volgens RJ 271.353 (2008) toegestaan om de vergelijkende cijfers niet aan te passen. Dit moet wel worden toegelicht in de jaarrekening.

Tevens worden de kosten voor administratie en beheer opgenomen onder de pensioenlast voor zover deze niet zijn opgenomen onder de bovengenoemde posten.

3.3.3 Verwerking DB-regeling volgens RJ 271 (2009)

Het onderscheid tussen DB-regeling en DC-regeling wordt volledig losgelaten in RJ 271 (2009). Nog een belangrijk verschil tussen RJ 271 (2008) en RJ 271 (2009) is dat de nieuwe richtlijn gebaseerd is op een verplichtingenbenadering. Kenmerkend hiervan is dat een onderneming alleen verplichtingen opneemt in haar balans. De te betalen premie (aan de pensioenuitvoerder) wordt als last in de winst- en verliesrekening opgenomen. Verplichtingen die ontstaan door op balansdatum nog niet betaalde of vooruitbetaalde premie worden als overlopende passiva respectievelijk overlopende activa op de balans opgenomen. Voor de

(32)

32 eventuele op balansdatum bestaande aanvullende verplichtingen aan de pensioenuitvoerder (op basis van de uitvoeringsovereenkomst) of werknemers (op basis van de pensioenovereenkomst of andere afspraken) dient een voorziening te worden opgenomen in de balans.

Voorbeelden die de RJ 271 (2009) van aanvullende verplichtingen of eventuele vorderingen geeft zijn:

Onvoorwaardelijke of voorwaardelijke indexaties;

Aanvullende pensioenaanspraken door toegezegde toekomstige salarisverhogingen bij een eindloonregeling;

Verplichtingen van de onderneming tot het betalen van aanvullende (herstel)premies als gevolg van een lage dekkingsgraad van het pensioenfonds;

Overrente of winstdeling;

Nadelen of voordelen van (individuele of collectieve) waardeoverdrachten die ten laste respectievelijke ten gunste komen van de onderneming.

De pensioenvoorziening die wordt opgenomen, dient op basis van de ‘beste schatting’ te worden gewaardeerd conform de regels die gelden voor een voorziening. Dit houdt in dat een voorziening wordt gevormd als een uitstroom van middelen bij de onderneming noodzakelijk is om de verplichting af te wikkelen en de omvang van de verplichting op betrouwbare wijze kan worden geschat. De verplichting langer dan één jaar wordt gewaardeerd tegen contante waarde van de uitgaven die naar verwachting noodzakelijk zijn om de verplichting af te wikkelen. Als disconteringsvoet wordt de actuele marktrente genomen. Toevoegingen aan en vrijval van de pensioenvoorziening dienen ten laste respectievelijk ten gunste van de winst- en verliesrekening te komen.

3.3.4 Toelichtingseisen

In paragraaf 3.3.2 is al ingegaan op de vorming van de voorziening voor pensioenverplichtingen, mutatieoverzicht van de voorziening voor pensioenverplichtingen en de opname van de pensioenlasten in de jaarrekening. Hiernaast dient in de jaarrekening onder meer de volgende informatie in de toelichting te worden opgenomen:

1. Een beschrijving in hoofdlijnen van de belangrijkste regeling(en) van de pensioenregeling en welke pensioenregeling van toepassing is;

(33)

33 2. De belangrijke actuariële grondslagen in absolute termen, waaronder de disconteringsvoet, verwachte salarisontwikkelingen, verwacht rendement op fondsbeleggingen, indexatiepercentages en gehanteerde overlevingstafels;

3. De methode van toerekening van de actuariële resultaten; 4. De werkelijke opbrengst van de fondsbeleggingen;

5. De bepaling en verwerking van de toegezegde voorwaardelijke indexaties;

6. De verwerking van de overgangsverplichting al dan niet verwerkt in het resultaat; 7. De mate waarin een premierestitutie of toekomstige premiereductie vaststaat indien

hier sprake van is;

8. Het niet geactiveerde bedrag als gevolg van de limiet, zoals is omschreven bij stap 6.

De toelichtingseisen van RJ 271 (2009) zijn specifieker dan de toelichtingseisen van RJ 271 (2008). Volgens RJ 271 (2009) dient een onderneming, voor zover van toepassing, de volgende informatie op te nemen in de toelichting:

Algemeen:

1. De gehanteerde grondslagen met betrekking tot de pensioenlasten en de pensioenvoorziening;

2. Een beschrijving van de belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling, waarin in minimaal wordt beschreven wat de pensioengevende salarisgrondslag (eindloon, middelloon e.d.) is en de afspraken betreffende indexatie van opgebouwde aanspraken en rechten;

3. Een beschrijving van de belangrijkste kenmerken van de uitvoeringsovereenkomst of soortgelijke financieringsafspraken;

4. De wijze waarop de pensioenregeling is ondergebracht bij de pensioenuitvoerder; 5. De op de balansdatum bekende dekkingsgraad (of schatting hiervan) van de

pensioenuitvoerder waarde pensioenregeling is ondergebracht.

Te betalen premie:

6. De in de winst – en verliesrekening verantwoorde pensioenpremie.

Additionele verplichtingen:

7. Een beschrijving van de per balansdatum bestaande verplichtingen waarover de pensioenvoorziening is gevormd en de methode van waardering hiervan;

(34)

34 8. De belangrijkste actuariële grondslagen (disconteringsvoet, overlevingskansen en

andere belangrijke grondslagen en veronderstellingen);

9. Een verloopoverzicht van de pensioenvoorziening met daarin opgenomen de belangrijkste mutaties, inclusief vergelijkende cijfers;

10. De in de winst- en verliesrekening verantwoorde additionele pensioenlasten;

11. Een beschrijving van de belangrijkste aspecten van het herstelplan van de pensioenuitvoerder, waarbij in ieder geval aandacht wordt besteed aan de gevolgen van het tekort voor het toekomstig premieniveau.

Vorderingen

12. De in de balans opgenomen pensioenvorderingen en het daarmee samenhangende effect in de winst- en verliesrekening, inclusief overwegingen die hebben geleid tot het opnemen van de pensioenvorderingen.

3.4 Conclusie

Naar aanleiding van de veranderingen in het Nederlandse pensioenstelsel in februari 2009 is de ontwerp-Richtlijn 271.3 Personeelsbeloningen – Pensioenen uitgebracht. De veranderingen in het Nederlandse pensioenstelsel wordt in het bijzonder veroorzaakt door de invoering van de nieuwe Pensioenwet per 1 januari 2007. De verantwoordelijkheden en verplichtingen tussen pensioenuitvoerders, werkgevers en werknemers worden door de Pensioenwet wettelijk vastgelegd. Hierdoor kent het Nederlandse pensioenstelsel een duidelijke risicodeling tussen de bovengenoemde drie partijen.

RJ 271 (2008) is conform IAS 19 gebaseerd op de risicobenadering dit in tegenstelling tot RJ 271 (2009), die gebaseerd is op de verplichtingenbenadering. In RJ 271 (2008) wordt onderscheid gemaakt tussen de DC-regeling en DB-regeling. Wanneer een pensioenregeling te classificeren is als een DC-regeling kan de ondernemer volstaan door de verschuldigde premie als last op te nemen in de winst- en verliesrekening. Bij een DB-regeling dient de ondernemer de voorziening voor pensioenverplichtingen vast te stellen, door de marktwaarde van de beleggingen van het pensioenfonds, de contante waarde van de toegekende pensioenaanspraken en lasten ten aanzien van de verstreken diensttijd te bepalen. Om de contante waarde van de toegekende pensioenaanspraken te bepalen schrijft de Raad voor de Jaarverslaggeving de PUC-methode voor. De PUC-berekening is zonder kennis van actuariële

(35)

35 technieken en goede technische hulpmiddelen niet zelf uitvoerbaar. De Raad voor de Jaarverslaggeving adviseert om de berekening uit te laten voeren door een actuaris.

Bij het bepalen van de contante waarde van de toegekende pensioenaanspraken wordt rekening gehouden met actuariële resultaten, die als last of bate in de winst- en verliesrekening worden verwerkt. Om grote volatiliteit in het bedrijfsresultaten te voorkomen kan een ondernemer voor de corridormethode kiezen. Bij deze methode worden actuariële resultaten zoveel mogelijk naar de toekomst uitgesteld rekening houden met een bepaald limiet. Hierdoor is de verwerking van een DB-regeling in de balans en winst- en verliesrekening in verhouding met de DC-regeling een stuk complexer.

In RJ 271 (2009) wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen de DC-regeling en DB-regeling, maar worden alleen verplichtingen opgenomen in de balans. De op de balansdatum nog te betalen of vooruitbetaalde premie wordt als overlopende passiva of activa opgenomen en voor bestaande additionele verplichtingen aan de pensioenuitvoerder (op basis van de uitvoerderovereenkomst) of werknemers (op basis van de pensioenovereenkomst of andere afspraken) dient een voorziening te worden opgenomen in de balans.

De toelichtingseisen zijn gewijzigd ten opzichte van RJ 271 (2008) en onderverdeeld in verschillende onderwerpen; algemeen, te betalen premie, additionele verplichtingen en vorderingen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

4022 Het Besluit artikel 10 overnamerichtlijn is van toepassing op vennootschappen waarvan aandelen of met medewerking van de vennootschap uitgegeven certificaten van aandelen zijn

108 Exploitatiesubsidies worden ten gunste van de winst-en-verliesrekening van het jaar gebracht verwerkt in het boekjaar waarin de kosten zijn gemaakt of opbrengsten zijn

Bij beide verwerkingswijzen wordt een voorschot dat wordt ontvangen voordat de omvang van de nalatenschap betrouwbaar kan worden vastgesteld, dan wel de akte van verdeling of

Een politieke partij moet midden in de sa- menleving staan, moet daarin doordringen, zich vasthaken, en luisteren naar wat de mensen willen maar wat ze

kabelbaaninstallaties, de artikelen 19, eerste lid, onder a en b, en artikel 32 van de Wet explosieven voor civiel gebruik, artikel 49, tweede lid, van de Wet vervoer

Voor de off-line allocatie stuurt de beheerder van het gesloten distributiesysteem in de gekozen oplos- sing de allocaties over het gesloten distributiesysteem aan de beheerder van

Niet zozeer om de feitelijke onjuistheden — die zijn in het algemeen onschadelijk (al stel ik me voor dat het voor de lezer knap irritant zal zijn om achteraf te ontdekken dat Tao

Besluit van ……… tot wijziging van het Besluit subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij in verband met het verhogen van het subsidiepercentage voor sloop en enkele