Masterscriptie Peter Ilsink
IAS 19/ RJ 271 en pensioenwetgeving
gewijzigd:
Wat zijn de gevolgen voor de
verwerking van pensioenen in de jaarrekening van
Nederlandse ondernemingen?
Peter Ilsink
Masterscriptie
Masterscriptie Peter Ilsink
IAS 19/ RJ 271 en pensioenwetgeving
gewijzigd:
Wat zijn de gevolgen voor de
verwerking van pensioenen in de jaarrekening van
Nederlandse ondernemingen?
Masterscriptie Auteur: Peter Ilsink Studentnummer: 1519476 Rijksuniversiteit Groningen
Faculteit Bedrijfskunde en Faculteit der Economische Wetenschappen Studie: Master Accountancy & Controlling
Afstudeerrichting: Accountancy Eerste begeleider: Mevrouw A.R. Snapper Tweede begeleider: De heer E.H.A. Hutten
Februari 2007 – Juli 2007
De auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de masterscriptie Het auteursrecht van de masterscriptie berust bij de auteur
Masterscriptie Peter Ilsink
Inhoudsopgave
VOORWOORD---5 SAMENVATTING ---6 1 INLEIDING ---7 1.1 INLEIDING--- 7 1.2 ACHTERGROND--- 7 1.3 PROBLEEMSTELLING--- 8 1.3.1 Doelstelling --- 8 1.3.2 Onderzoeksvraag --- 9 1.3.3 Deelvragen --- 9 1.3.4 Randvoorwaarden--- 9 1.4 ONDERZOEKSOPZET---10 1.5 THEORETISCH KADER---11 1.6 OPBOUW SCRIPTIE---11 2 PENSIOENSTELSEL IN NEDERLAND --- 13 2.1 INLEIDING---132.2 OPBOUW PENSIOENSTELSEL IN NEDERLAND---13
2.2.1 Pensioen van de overheid ---13
2.2.2 Pensioen van de werkgever ---14
2.2.3 Eigen voorzieningen ---14
2.3 PENSIOENREGELINGEN IN NEDERLAND---14
2.3.1 Hoofdvormen onderbrenging pensioenverplichtingen---14
2.3.1.1 Bedrijfstakpensioenfondsen ---16
2.3.1.2 Ondernemingspensioenfondsen---16
2.3.1.3 Levensverzekeringsmaatschappijen---17
2.3.1.4 Eigen beheer van de vennootschap---17
2.3.2 Pensioensystemen ---17
2.3.2.1 Defined Contribution-regeling ---17
2.3.2.2 Defined Benefit-regeling ---18
2.3.2.3 Collectief Defined Contribution-regeling---20
2.3.3 Financieringsstelsels ---21 2.4 CONCLUSIE---21 3 VERSLAGGEVINGSSTANDAARDEN --- 23 3.1 INLEIDING---23 3.2 IAS 19 VERSUS RJ 271 ---23 3.2.1 Toepassingsgebied ---24 3.2.2 Personeelsbeloningen ---24
3.2.3 Classificatie van pensioenregelingen---24
3.2.4 Verwerking pensioentoezeggingen in de jaarrekening---25
3.2.4.1 Verwerking DC-regeling ---25
3.2.4.2 Verwerking DB-regeling ---26
3.2.4.3 Verwerking CDC-regeling---30
3.2.4.4 Verwerking combinatieregelingen ---31
3.2.4.5 Uitzondering: DB-regeling verwerken als DC-regeling ---31
3.3 CONCLUSIE---33 4. WET- EN REGELGEVING--- 35 4.1 INLEIDING---35 4.2 NPW VERSUS PSW ---35 4.2.1 Communicatie en toelichting ---35 4.2.2 Pensioenovereenkomsten ---37 4.2.3 Financiële toetsing ---37
Masterscriptie Peter Ilsink
4.2.4 Toetredingsleeftijd ---38
4.2.5 Toezichthouders---38
4.2.6 Toeslagverlening ---39
4.2.7 Pensioenregeling DGA ---39
4.3 MOGELIJKE INVLOED NPW OP PENSIOENVERSLAGGEVING---40
4.4 CONCLUSIE---40 5 BESCHRIJVING ONDERZOEK --- 41 5.1 INLEIDING---41 5.2 OPZET ONDERZOEK---41 5.2.1 Onderzoeksperiode ---41 5.2.2 Onderzoekspopulatie---42 5.2.3 Dataverzameling ---43 5.3 UITVOERING ONDERZOEK---44
5.3.1 Elementen van onderzoek ---44
5.3.2 Selectie onderzoekspopulatie ---45 6 UITKOMSTEN ONDERZOEK --- 46 6.1 INLEIDING---46 6.2 BEPERKINGEN ONDERZOEK---46 6.3 VERWACHTINGEN ONDERZOEK---46 6.4 UITKOMSTEN JAARREKENINGENONDERZOEK---47 6.4.1 Pensioenregelingen algemeen---47 6.4.2 DC-regelingen ---48 6.4.3 DB-regelingen ---48 6.4.4 DB/ DC-regelingen ---50 6.4.5 CDC-regelingen ---52 6.5 CONCLUSIE---52 7 CONCLUSIES --- 53 8 LITERATUURLIJST--- 55 BIJLAGEN I Databases jaarrekeningenonderzoek II Onderzochte jaarrekeningen
III Voorbeeld elementen van onderzoek
Masterscriptie Peter Ilsink
Voorwoord
Voor u ligt mijn afstudeerscriptie ter afronding van mijn masteropleiding
Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen. Deze scriptie is tot stand gekomen in de periode van februari tot en met juni 2007 bij KPMG Accountants N.V. te Zwolle.
Met het afronden van deze scriptie komt een eind aan een leuke en leerzame periode in Groningen.
Ik wil KPMG Accountants N.V. te Zwolle bedanken voor het bieden van een afstudeerplaats en de mogelijkheid om tijdens deze stage praktijkervaring op te doen. Daarnaast wil ik alle medewerkers van KPMG Accountants te Zwolle bedanken voor hun tijd en moeite en een gezellige en geslaagde afstudeerstage.
In het bijzonder wil ik drie mensen bedanken, namelijk mijn scriptiebegeleider van de Rijksuniversiteit Groningen, mevrouw Anne-Ruth Snapper, mijn
stagebegeleider binnen KPMG Accountants N.V. te Zwolle, de heer Remco Bels en het hoofd van de afdeling vaktechniek van KPMG, de heer Coen Arnold. Zij hebben mij gedurende mijn afstudeerstage voorzien van zeer bruikbare adviezen en feedback.
Tot slot kan ik tot mijn genoegen mededelen, dat ik mede dankzij deze stagemogelijkheid met ingang van 1 september 2007 ga werken bij KPMG Accountants N.V. te Zwolle in de functie van Trainee.
Ik wens u veel leesplezier bij het lezen van deze scriptie. Zwolle, juli 2007
Masterscriptie Peter Ilsink
Samenvatting
De aanleiding van dit onderzoek is tweeledig. Enerzijds betreft dit de wijziging van de verslaggevingsstandaarden IAS 19 en RJ 271 die met ingang van boekjaar 2005 in werking zijn getreden. Anderzijds betreft dit de nieuwe Pensioenwet (NPW) die per 1 januari 2007 haar heeft gedaan en daarmee de uit 1954 daterende Pensioen- en Spaarfondsenwet (PSW) vervangt.
Het doel van dit onderzoek is vast te stellen welke invloed de gewijzigde verslaggevingsstandaarden ten aanzien van pensioenen en de NPW hebben op de verwerking van pensioenen in de jaarrekening van Nederlandse beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde ondernemingen. Dit leidt tot de volgende twee
probleemstellingen die in dit onderzoek centraal staan:
Op basis van de probleemstellingen is zowel literatuuronderzoek als empirisch onderzoek in de vorm van een jaarrekeningenonderzoek en een interview uitgevoerd.
Het literatuuronderzoek richt zich ten eerste op de opbouw van het Nederlandse pensioenstelsel. Hieruit komt naar voren, dat in Nederland sprake is van een uniek pensioenstelsel, dat is opgebouwd uit de volgende drie pijlers:
Pijler 1: Pensioen van de overheid; Pijler 2: Pensioen van de werkgever;
Pijler 3: Eigen voorzieningen.
Ten tweede wordt ingegaan op de hoofdlijnen van de inhoud van de
verslaggevingsstandaarden IAS 19 en RJ 271. IAS 19 en RJ 271 bevatten richtlijnen voor de verwerking van personeelsbeloningen in de jaarrekening van respectievelijk beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde ondernemingen.
Tot slot wordt ingegaan op de belangrijkste aspecten van NPW en daarmee de belangrijkste verschillen ten opzichte van de PSW.
Het jaarrekeningenonderzoek is uitgevoerd om een beeld te krijgen van de invloed van de gewijzigde verslaggevingsstandaarden IAS 19 en RJ 271 op de verwerking van pensioen in de jaarrekening van Nederlandse beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde ondernemingen. De belangrijkste conclusie die uit dit onderzoek naar voren komt is dat deze invloed over het algemeen gering is te noemen.
Het interview is gehouden met het hoofd van de afdeling vaktechniek van KPMG Accountants N.V. te Amstelveen en had als doel een beeld te schetsen van de mogelijke invloed van de NPW op de verwerking van pensioenen in de jaarrekening van Nederlandse ondernemingen. De belangrijkste conclusie die uit dit interview naar voren komt, is dat slechts één factor, namelijk de invloed van De Nederlandse Bank (DNB) op de premiestelling, van directe invloed is op de verwerking van pensioenen in de jaarrekening. Op basis hiervan kan worden gesteld, dat de mogelijke invloed van de NPW op de verwerking van pensioenen in de jaarrekening gering is.
“Wat is de invloed van de gewijzigde verslaggevingsstandaarden ten aanzien van pensioenen op de verwerking van pensioenen in de jaarrekening van Nederlandse beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde
ondernemingen?”
“Welke impact kan de nieuwe Pensioenwet hebben op de verwerking van pensioenen in de jaarrekening van Nederlandse ondernemingen?”
Masterscriptie Peter Ilsink
1 Inleiding
1.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de probleemstelling van het onderzoek. In paragraaf 1.2 wordt de achtergrond van het onderzoek beschreven. Paragraaf 1.3 gaat in op de probleemstelling die in het onderzoek centraal staat. Vervolgens beschrijft paragraaf 1.4 de onderzoeksopzet dat voor het onderzoek wordt gebruikt. In paragraaf 1.5 wordt in gegaan op het theoretisch kader en tot slot geeft paragraaf 1.6 de opbouw van deze scriptie weer.
1.2 Achtergrond
Met ingang van 1 januari 2005 zijn alle beursgenoteerde ondernemingen binnen de lidstaten in de Europese Unie (EU) verplicht de International Financial Reporting Standards (IFRS) te hanteren voor hun geconsolideerde jaarrekening. De belangrijkste doelen van IFRS zijn het creëren van meer transparantie op de Europese kapitaalmarkten en het bereiken van een betere onderlinge
vergelijkbaarheid van de jaarrekeningen van Europese ondernemingen. Deze doelen moeten worden bereikt door de harmonisatie van de jaarverslaggeving binnen de EU om zodoende het aantal verschillende (nationale) standaarden voor financiële
verslaggeving te reduceren. Het uiteindelijke doel is het bereiken van een mondiale financiële verslaggeving.
Met de introductie van IFRS gaan een aantal wijzigingen van de waarderingsgrondslagen van diverse posten in de balans en de winst- en
verliesrekening gepaard. Volgens Vergoossen1 heeft de invoering van IFRS tot gevolg
dat de jaarrekening een ander beeld zal tonen dan voorheen. Het is volgens hem een rapportage op andere grondslagen over dezelfde werkelijkheid. Veelal gaat het bij IFRS, in tegenstelling tot de NL GAAP-regels om een nadere concretisering,
herclassificering of een waardering tegen marktwaarde.
Met ingang van boekjaar 2005 gelden gewijzigde verslaggevingsstandaarden ten aanzien van de verwerking van pensioentoezeggingen in de jaarrekening van de werkgever. Voor beursgenoteerde ondernemingen wordt dit geregeld door IAS 19 (uitgegeven door de International Accounting Standards Board (IASB)). Voor de niet-beursgenoteerde ondernemingen wordt dit geregeld door de op IAS 19 gebaseerde en nagenoeg identieke RJ 271 (uitgegeven door de Raad voor de Jaarverslaggeving).
Uit een onderzoek van Vergoossen (2006)2 onder 45 ondernemingen in
Nederland komt naar voren dat toepassing van IFRS bij 73% van de Nederlandse ondernemingen leidt tot een lager eigen vermogen. Eenzelfde soort onderzoek door Knoops en Vergoossen (2006)3 onder 67 Nederlandse beursgenoteerde
ondernemingen laat hetzelfde beeld zien; bij 70% van deze ondernemingen leidt het toepassen van IFRS tot een lager eigen vermogen. Zij hebben nauwkeurig
onderzocht wat de oorzaken zijn van een verandering van het eigen vermogen door toepassing van IFRS. Uit dit onderzoek blijkt dat pensioenen (IAS 19) de
belangrijkste oorzaak is voor veranderingen in het eigen vermogen van Nederlandse
1 Vergoossen 2006 2 Vergoossen 2006 3Knoops et al 2006
Masterscriptie Peter Ilsink
ondernemingen. Indien de onderneming een pensioen heeft toegezegd aan werknemers ligt het risico (gedeeltelijk) bij de onderneming en eist IAS 19 dat pensioenbeleggingen en –verplichtingen en de resultaten hiervan duidelijker op de balans en in de winst- en verliesrekening naar voren komen.4
Daarnaast is met ingang van 1 januari 2007 de nieuwe Pensioenwet in werking getreden. Deze wet vervangt de Pensioen- en Spaarfondsenwet (SPW). Dit betekent wederom veel nieuwe regels voor de werkgevers en pensioenfondsen.
Uit een interview met het hoofd van de afdeling vaktechniek van KPMG
Accountants kwam naar voren dat werkgevers in de praktijk moeite ondervinden met het toepassen van deze nieuwe regels. Niet zozeer de berekening van de
pensioenverplichtingen wordt als moeilijk ervaren, maar de verwerking van deze verplichtingen in de jaarrekening. In het bijzonder betreft dit de classificatie van de door de werkgever gehanteerde pensioenregeling.
In bepaalde gevallen kan de classificatie leiden tot het opnemen van een (aanvullende) voorziening in de balans. Dit kan leiden tot een verstoring van de onderlinge verhouding van balansposten en daarmee ook van allerlei ratio’s.5
In de Nederlandse pensioenpraktijk hebben dus recente ontwikkelingen, in de vorm van gewijzigde verslaggevingsstandaarden en wet- en regelgeving,
plaatsgevonden. Hierbij wordt specifiek gedoeld op de invoering van IAS 19, RJ 271 en de nieuwe Pensioenwet. Vanuit dit perspectief is het interessant te onderzoeken welke impact deze wijzigingen hebben op de verwerking van pensioenen in de jaarrekening. Enerzijds kan worden onderzocht welke effecten IAS 19/ RJ 271 hebben gehad op de verwerking van pensioenen in de jaarrekening. Dit kan worden onderzocht door middel van jaarrekeningonderzoek, waarbij wordt gekeken of Nederlandse ondernemingen voor de verwerking van pensioenen in de jaarrekening in het boekjaar 2005 en 2006 voldoen aan de verslaggevingsregels van IAS 19/ RJ 271. Anderzijds kan worden onderzocht welke mogelijke effecten de invoering van de nieuwe Pensioenwet kan hebben op de verwerking van pensioenen in de
jaarrekening.
Naar mijn idee is dit onderzoeksonderwerp relevant, omdat opstellers van de jaarrekening problemen ondervinden met de verwerking van pensioenen in de jaarrekening.
1.3 Probleemstelling
Een probleemstelling bestaat volgens de klassieke aanpak uit de volgende onderdelen: doelstelling, vraagstelling en randvoorwaarden.6 De vraagstelling
bestaat uit een onderzoeksvraag en deelvragen. Deze onderdelen worden hieronder verder uitgewerkt.
1.3.1 Doelstelling
Dit onderzoek heeft een tweetal doelstellingen. Enerzijds het verschaffen van inzicht in de invloed die de gewijzigde wet- en regelgeving ten aanzien van
pensioenverslaggeving heeft op de verwerking van pensioenen in de jaarrekening van Nederlandse beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde ondernemingen.
4 Swinkels 2006 5 Sanders 2006
Masterscriptie Peter Ilsink
Anderzijds het geven van een beeld van de mogelijke impact die de nieuwe Pensioenwet heeft op de verwerking van pensioenen in de jaarrekening van Nederlandse ondernemingen.
1.3.2 Onderzoeksvraag
De onderzoeksvraag die binnen dit onderzoek centraal staat, bestaat uit twee delen en luidt als volgt:
1.3.3 Deelvragen
Om bovenstaande onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden, zijn de volgende deelvragen geformuleerd:
1. Op welke wijze is het pensioenstelsel in Nederland opgebouwd en welke soorten pensioenregelingen zijn hierbij te onderscheiden?
2. Welke verslaggevingsstandaarden zijn van toepassing op de verwerking van pensioenen in de jaarrekening van Nederlandse ondernemingen en wat houden deze standaarden in?
3. Voldoen Nederlandse ondernemingen voor de verwerking van pensioenen in de jaarrekening in het boekjaar 2005 en 2006 aan de verslaggevingsregels van IAS 19/ RJ 271 en wat zijn hierbij de verschillen tussen beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde ondernemingen?
4. Wat houdt de nieuwe Pensioenwet in en wat zijn belangrijke verschillen ten opzichte van de Pensioen- en Spaarfondsenwet?
5. Wat is de mogelijke impact van de nieuwe Pensioenwet op de verwerking van pensioenen in de jaarrekening van Nederlandse ondernemingen?
1.3.4 Randvoorwaarden
Het onderzoek moet binnen vijf maanden worden uitgevoerd.
Deze scriptie moet voldoen aan de eisen die door de Faculteit der Economische Wetenschappen van Rijksuniversiteit Groningen worden gesteld aan het schrijven van een masterscriptie.
“Wat is de invloed van de gewijzigde verslaggevingsstandaarden ten aanzien van pensioenen op de verwerking van pensioenen in de jaarrekening van Nederlandse beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde
ondernemingen?”
“Welke impact kan de nieuwe Pensioenwet hebben op de verwerking van pensioenen in de jaarrekening van Nederlandse ondernemingen?”
Masterscriptie Peter Ilsink
Aangezien de scriptie voornamelijk wordt geschreven op het kantoor van KPMG Accountants in Zwolle, moeten bij het schrijven van deze scriptie de geldende regels binnen KPMG, zoals overeengekomen in de stageovereenkomst, worden nageleefd.
1.4 Onderzoeksopzet
Voor het uitvoeren van het onderzoek wordt gebruik gemaakt van een conceptueel model. Dit model is schematisch weergegeven in figuur 1.1.
Het onderzoek start met het uiteenzetten van het pensioenstelsel in
Nederland en de verslaggevingsstandaarden IAS 19 en RJ 271. Dit gebeurt op basis van literatuuronderzoek. Hierbij is gebruik gemaakt van boeken, tijdschriften/ overige publicaties en websites. Hiermee wordt een antwoord gegeven op respectievelijk deelvraag (DV) 1 en 2. Op basis van het antwoord op deze twee deelvragen en het uitvoeren van jaarrekeningenonderzoek wordt vastgesteld wat de invloed van IAS 19/ RJ 271 is op de verwerking van pensioenen in de jaarrekening van Nederlandse ondernemingen. Hiervoor zijn de jaarrekeningen van 80
Nederlandse ondernemingen uit het boekjaar 2005 en 2006 geselecteerd. De selectie van de ondernemingen is als volgt: 25 beursgenoteerd, 25 groot en 30 middelgroot. In paragraaf 5.2 “Opzet onderzoek” wordt hier nader op ingegaan. Hiermee wordt een antwoord gegeven op DV 3.
Vervolgens is literatuuronderzoek uitgevoerd naar de wet- en regelgeving met betrekking tot pensioenen. Hiermee wordt een antwoord gegeven op DV 4. Om een uitspraak te kunnen doen omtrent de mogelijke invloed van de NPW op de
verwerking van pensioenen in de jaarrekening van Nederlandse ondernemingen is een interview gehouden met het hoofd van de afdeling vaktechniek van KPMG te Amstelveen. De uitkomst van dit interview vormt samen met het antwoord op DV 4 het antwoord op DV 5.
Tot slot van het onderzoek is op basis van het antwoord op DV 3 en 5 een conclusie worden getrokken, waarmee uiteindelijke de onderzoeksvragen die in dit onderzoek centraal staan, kunnen worden beantwoord.
Masterscriptie Peter Ilsink
▲ Figuur 1.1: Conceptueel model
1.5 Theoretisch
kader
De deelvragen, en daarmee uiteindelijk de centrale onderzoeksvraag, worden voor het grootste gedeelte beantwoord aan de hand van uitgebreid literatuuronderzoek. Hierbij wordt gebruik gemaakt van boeken, tijdschriften/ overige publicaties en websites.
Boeken die in ieder geval worden gebruikt zijn “Richtlijnen voor de
jaarverslaggeving” jaareditie 2006 en “Externe verslaggeving in theorie en praktijk” van Hoogendoorn et al. Aan de hand van deze theorie wordt uiteengezet welke verslaggevingsstandaarden gelden ten aanzien van de verwerking van pensioenen in de jaarrekening.
Daarnaast wordt onder andere gebruik gemaakt van artikelen uit de volgende tijdschriften: “Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie”, “De Accountant”, “Accountancynieuws” en “Nederlands Pensioen- & Beleggingsnieuws”. Op basis van deze artikelen kan een beeld worden geschetst van de actuele kwesties die zich binnen de Nederlandse verslaggevingspraktijk ten aanzien van pensioenen afspelen.
1.6 Opbouw
scriptie
In dit hoofdstuk is een korte inleiding gegeven over de achtergrond, probleemstelling, theoretisch kader en de onderzoeksopzet. In hoofdstuk twee wordt het
pensioenstelsel van Nederland nader toegelicht. Hiermee wordt een antwoord gegeven op eerste deelvraag. Hoofdstuk drie behandelt de voor het onderzoek
Standaard IAS 19 Pensioenwet Interviews Jaarrekening- onderzoek Pensioenstelsel Nederland
Theorie Empirie Analyse
Conclusie DV 1 DV 2 DV 3 DV 5 DV 4 Standaard RJ 271
Masterscriptie Peter Ilsink
relevante verslaggevingsstandaarden ten aanzien van de verwerking van pensioenen in de jaarrekening. Dit zijn de standaarden IAS 19 en RJ 271. Hiermee wordt een antwoord gegeven op deelvraag drie. Het vierde hoofdstuk beschrijft de voor het onderzoek relevante wet- en regelgeving op het gebied van pensioenen en de mogelijke invloed hiervan op de verwerking van pensioenen in de jaarrekening van Nederlandse werkgevers. Deze wetten zijn de nieuwe Pensioenwet en het nieuwe Financiële Toetsingskader. Dit vormt een antwoord op de vierde en vijfde deelvraag.
Vervolgens gaan hoofdstuk vijf en zes in op respectievelijk de
onderzoeksopzet en de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd met bijbehorende uitkomsten. Het resultaat hiervan is de beantwoording van deelvraag drie.
Hoofdstuk zeven beschrijft de eindconclusie van het uitgevoerde onderzoek. Dit moet leiden tot de beantwoording van de twee onderzoeksvragen die in dit onderzoek centraal staan. Tot slot bevat hoofdstuk acht een lijst met de voor het onderzoek gehanteerde literatuur.
Masterscriptie Peter Ilsink
2 Pensioenstelsel
in
Nederland
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt het Nederlandse pensioenstelsel nader toegelicht. In paragraaf 2.2 wordt de opbouw van het Nederlandse pensioenstelsel beschreven. Vervolgens beschrijft paragraaf 2.3 de verschillende soorten pensioenregelingen die in Nederland worden onderscheiden. Tot slot bevat paragraaf 2.4 een korte conclusie.
2.2
Opbouw pensioenstelsel in Nederland
Het pensioenstelsel in Nederland steunt op drie pijlers die elk een afzonderlijke pensioenvorm vertegenwoordigen. Op deze manier kan men in Nederland op twee, en als men werkt op drie manieren pensioen opbouwen.7 8910 11 De drie pijlers zijn
de volgende:
Pijler 1: Pensioen van de overheid; Pijler 2: Pensioen van de werkgever; Pijler 3: Eigen voorzieningen.
Deze pijlers worden in de onderstaande subparagrafen nader toegelicht.
2.2.1 Pensioen van de overheid
De eerste pijler van het Nederlandse pensioenstelsel wordt gevormd door de publieke basisvoorziening en staat beter bekend als de uitkering. De AOW-uitkering is een vast bedrag per maand en is gekoppeld aan het minimumloon. Het recht op AOW-uitkering is geregeld in de Algemene Ouderdomswet. Het voornaamste doel van deze wet is de gehele Nederlandse bevolking te verzekeren voor de oude dag.
In principe heeft iedere Nederlandse burger tussen de 15 en 65 jaar recht op AOW en bouwt hij/ zij jaarlijks twee procent van de AOW-uitkering op. Voorwaarde hiervoor is wel dat hij/ zij in Nederland woonachtig is. Deze wet kent geen
onderscheid tussen mannen en vrouwen of werkenden en niet-werkenden. De AOW-uitkering gaat in op de eerste dag van de maand, waarin de AOW-uitkeringsgerechtigde 65 jaar wordt en eindigt op de dag volgend op de dag van overlijden.
Financiering van de AOW-uitkering geschiedt op basis van het zogenaamde omslagstelsel. Dit stelsel houdt in dat de werkenden betalen voor uitkeringen aan de gepensioneerden.
7Kapteijn 2005, pp 11 en 12 8http://www.21minuten.nl 9http://www.szw.nl 10 http://www.vvb.nl 11 NPN 2006
Masterscriptie Peter Ilsink
2.2.2 Pensioen van de werkgever
De tweede pijler van het Nederlandse pensioenstelsel wordt gevormd door de aanvullende pensioenregelingen bij werkgevers. Dit vormt een aanvulling op het pensioen van de overheid. Een andere benaming voor een dergelijke
pensioenregeling is het werknemerspensioen.
Het doel van deze regelingen is voornamelijk ervoor te zorgen dat het inkomen na pensionering zoveel mogelijk gelijk blijft.
Deze pensioenregelingen maken deel uit van de arbeidsvoorwaarden en worden vaak in een (collectieve) arbeidsovereenkomst neergelegd, welke qua inhoud per
bedrijfstak of branche kunnen verschillen. Zodoende kent Nederland diverse soorten pensioenregelingen van de werkgever. Op de inhoud van deze pensioenregelingen wordt nader ingegaan in paragraaf 2.3.2 “Pensioensystemen”.
Financiering van de werknemerspensioenen geschiedt op basis van
kapitaaldekking. Dit komt erop neer dat de premies worden belegd om zodoende de toekomstige pensioenuitkeringen te kunnen financieren. Het uitgangspunt van het kapitaaldekkingstelsel is collectieve solidariteit. Dit komt tot uiting in gelijke doorsnee premies voor alle deelnemers, ongeacht hun leeftijd, geslacht, gehuwde staat en gezondheid.
2.2.3 Eigen voorzieningen
De derde en laatste pijler van het Nederlandse pensioenstelsel wordt gevormd door pensioenen in de sfeer van individueel afgesloten levensverzekeringen, met andere worden: de individuele aanvullingen op de oudedagsvoorzieningen. Bij deze
individuele aanvullingen kan bijvoorbeeld worden gedacht aan lijfrentes, spaargelden of koopsompolissen. In deze situaties is in het verleden geen of niet genoeg
pensioenrecht opgebouwd. Dit betekent dat sprake is van een zogenoemd
‘pensioengat’. Een pensioengat houdt in dat het gezamenlijke bedrag van de AOW en het werknemerspensioen niet heeft geleid tot een pensioen van 70% van het laatst verdiende loon. Dit pensioengat kan dus worden aangevuld met eigen middelen.
In deze vorm worden premies per individueel contract vastgesteld en is van collectieve solidariteit geen sprake meer.
2.3
Pensioenregelingen in Nederland
2.3.1 Hoofdvormen onderbrenging pensioenverplichtingen
In Nederland dienen pensioenregelingen op grond van de Pensioen- en
Spaarfondsenwet (PSW) en vanaf 1 januari 2007 de nieuwe Pensioenwet te worden ondergebracht in één van de volgende vier hoofdvormen12 13 14:
Bedrijfstakpensioenfondsen; Ondernemingspensioenfondsen; Levensverzekeringsmaatschappijen; In eigen beheer van de vennootschap.
12 Pinkse et al 2005, pp 9
13 http://www.pensioenbegrippen.nl 14 Hoogendoorn et al 2004
Masterscriptie Peter Ilsink
Naast bedrijfstak- en ondernemingspensioenfondsen is nog een aantal overige pensioenfondsen te onderscheiden, waaronder beroepspensioenfondsen en ondernemingsspaarfondsen. Zoals uit tabel 2.115, waarin de verschillende
pensioenfondsen in Nederland zijn weergegeven, valt af te leiden, vormen deze slechts een zeer klein deel van het totale aantal pensioenfondsen. Om deze reden worden deze overige pensioenfondsen hier niet verder behandeld.
▲ Tabel 2.1: Pensioenfondsen in Nederland
Een opmerkelijk aspect, dat uit tabel 2.1 naar voren komt, is het feit dat het aantal pensioenfondsen in de tijd is gedaald naar van 1.038 in 1998 naar 791 in 2006. Met name het aantal ondernemingspensioenfondsen is flink gedaald: met ongeveer een derde in 2006 ten opzichte van 1998.
Als belangrijkste reden voor deze afname van het aantal pensioenfondsen, kan worden genoemd de sterke consolidatietendens binnen de Nederlandse
pensioensector. Hierbij wordt onder consolidatie verstaan de samenwerking tussen pensioenfondsen, verzekeraars en andere financiële dienstverleners. De belangrijkste oorzaken van deze consolidatietendens zijn de toenemende internationalisering binnen de pensioensector en de steeds uitgebreidere regels en eisen van toezicht waar de pensioenfondsen mee worden geconfronteerd. De grotere pensioenfondsen zullen nog wel om kunnen gaan met deze ontwikkelingen. Voor de kleine bedrijfstak- en pensioenfondsen zal het steeds moeilijker én kostbaarder worden hier adequaat op in te spelen. Om hun hoofd boven water te houden, zullen deze kleinere
pensioenfondsen hun krachten moeten bundelen. Naar alle waarschijnlijkheid zal op deze manier het aantal bedrijfstak- en ondernemingspensioenfondsen in de nabije toekomst verder afnemen.16
Om een indruk te krijgen van de omvang van de betreffende pensioenfondsen, is in tabel 2.217 het aantal actieve deelnemers per soort pensioenfonds weergegeven. In
deze tabel is het aantal actieve deelnemers bij ondernemingsspaarfondsen niet opgenomen, omdat deze gegevens niet beschikbaar waren.
15 http://www.statistics.dnb.nl/index.cgi?lang=nl&todo=PenMonitor 16 Nijssen 2006
17 http://www.statistics.dnb.nl/index.cgi?lang=nl&todo=PenMonitor
Jaar Aantal % Aantal % Aantal % Aantal % Totaal
1998 934 89,98% 85 8,19% 11 1,06% 8 0,77% 1.038 1999 916 89,80% 86 8,43% 11 1,08% 7 0,69% 1.020 2000 881 89,17% 89 9,01% 11 1,11% 7 0,71% 988 2001 856 88,89% 89 9,24% 11 1,14% 7 0,73% 963 2002 822 87,63% 98 10,45% 11 1,17% 7 0,75% 938 2003 799 86,85% 103 11,20% 11 1,20% 7 0,76% 920 2004 738 85,91% 103 11,99% 11 1,28% 7 0,81% 859 2005 707 85,28% 103 12,42% 12 1,45% 7 0,84% 829 2006 669 84,58% 103 13,02% 12 1,52% 7 0,88% 791 Ondernemings-pensioenfondsen Bedrijfstakpen-sioenfondsen Beroepspensioen-fondsen Ondernemings-spaarfondsen
Masterscriptie Peter Ilsink
▲ Tabel 2.2: Aantal actieve deelnemers
In de volgende subparagrafen worden de vier hoofdvormen van pensioenfondsen nader toegelicht.
2.3.1.1 Bedrijfstakpensioenfondsen
Bij bedrijfstakpensioenfondsen, waarbij ondernemingen in een bedrijfstak collectief zijn aangesloten, wordt de pensioenpremie dikwijls niet per individuele werknemer berekend, maar wordt een doorsnee premie bepaald op basis van het collectief van pensioenaanspraken. Deze doorsnee premie kan zijn uitgedrukt in een vast bedrag per werknemer of een percentage van de loonsom.
In de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving editie 2006 is een bedrijfstakpensioenregeling als volgt gedefinieerd18:
“Een bedrijfstakpensioenregeling is een regeling, anders dan nationale regelingen zoals AOW en dergelijke, waarbij het opbouwen van pensioenvermogen in het fonds geschiedt teneinde pensioenen uit te keren aan (voormalig) personeel van meer dan één rechtspersoon die niet onder gemeenschappelijke leiding staan en waarbij de premies en uitkeringen worden bepaald zonder onderscheid te maken naar de aan de regeling deelnemende rechtspersonen”.
2.3.1.2 Ondernemingspensioenfondsen
Een ondernemingspensioenfonds is een aan een onderneming verbonden fonds, waarin ten behoeve van de werknemers van deze onderneming, gelden bijeen worden gebracht om zodoende de pensioenen van deze werknemers te verzekeren.
In de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving editie 2006 is een ondernemingspensioenregeling als volgt gedefinieerd19:
“Een ondernemingspensioenregeling is een regeling waarbij het opbouwen van pensioenvermogen in het fonds geschiedt teneinde pensioenen uit te keren aan (voormalig) personeel van een of meer ondernemingen die onder
gemeenschappelijke leiding staan”.
18 RJ 2006, bepaling 271.303 19 RJ 2006, bepaling 271.303 Jaar Totaal 1998 4.820.000 1999 4.927.000 2000 5.078.000 2001 5.332.000 2002 5.740.000 2003 6.065.000 2004 5.906.000 2005 6.236.000 2006 6.126.000 779.000 4.003.000 38.000
Ondernemings- Bedrijfstakpen-
Beroepspensioen-Aantal Aantal Aantal
pensioenfondsen sioenfondsen fondsen
784.000 793.000 807.000 864.000 855.000 838.000 906.000 804.000 4.104.000 4.246.000 4.485.000 4.836.000 5.169.000 5.026.000 5.285.000 5.276.000 39.000 39.000 40.000 40.000 41.000 42.000 45.000 46.000
Masterscriptie Peter Ilsink
2.3.1.3 Levensverzekeringsmaatschappijen
Een levensverzekeringsmaatschappij is een verzekeraar die levensverzekerings-overeenkomsten aangaat. Onder een levensverzekeringsovereenkomst wordt verstaan een overeenkomst tot het doen van geldelijke uitkeringen in verband met het leven of de dood van een persoon. Dit kunnen zowel lijfrenteverzekeringen als pensioenverzekeringen zijn.
2.3.1.4 Eigen beheer van de vennootschap
Voor de directeur-grootaandeelhouder (DGA) van een vennootschap is het
toegestaan dat de pensioenvoorziening in de eigen vennootschap wordt opgebouwd. Een belangrijke vereiste hiervoor is dat de DGA de risico’s van de onderneming voldoende kan inschatten, dit in tegenstelling tot een willekeurige werknemer.
Indien een pensioenvoorziening voor de DGA in eigen beheer van de vennootschap worden gehouden, is de pensioenlast de dotatie aan de voorziening aan het einde van het boekjaar op basis van de nog geldende beloning in dat boekjaar. De last voor een jaar wordt berekend als het verschil tussen de voorziening aan het einde van het jaar en de voorziening aan het begin van het jaar20:
Last eigen beheer = ultimo V -/- primo V
2.3.2 Pensioensystemen
In Nederland wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende drie pensioensystemen: de toegezegde-bijdrageregeling, de toegezegd-pensioenregeling en de collectief toegezegde-bijdrageregeling. In het dagelijks taalgebruik worden deze regelingen vaak aangeduid als respectievelijk de Defined Contribution-regeling, de Defined Benefit-regeling en Collectief Defined Contribution-regeling. In het vervolg van deze scriptie worden deze aanduidingen gehanteerd.
Het is mogelijk dat mengvormen tussen deze systemen bestaan. Deze drie pensioensystemen worden in de volgende subparagrafen nader toegelicht.
2.3.2.1 Defined Contribution-regeling
Een Defined Contribution-regeling (hierna te noemen als DC-regeling) is een pensioenregeling, waarbij de werkgever aan zijn personeel toezegt jaarlijks een bepaalde bijdrage te betalen aan het pensioenfonds. Het uiteindelijke pensioen staat dan niet op voorhand vast, maar is afhankelijk van het te realiseren
beleggingsrendement van de ingelegde premies.
Dit betekent dat de werkgever na de betaling van de in de pensioenregeling overeengekomen bijdragen geen enkele verplichting meer heeft tot het betalen van eventuele aanvullende bijdragen indien sprake is van een tekort bij het
pensioenfonds. Hieruit blijkt dat het actuariële risico (uitkeringen lager dan verwacht), inclusief het beleggingsrisico (fondsbeleggingen niet toereikend om verwachte uitkeringen te voldoen), niet bij de werkgever, maar bij de deelnemers
Masterscriptie Peter Ilsink
ligt. Werkgevers die kiezen voor een DC-regeling hoeven alleen de betaalde pensioenpremie als last op te nemen in hun winst- en verliesrekening. Zij hebben immers verder geen enkele verplichting tegenover de deelnemers aan de
pensioenregeling.21 22 2324
In Nederland wordt onderscheid gemaakt tussen twee varianten van de DC-regeling. Dit zijn de volgende25 26:
Beschikbare premie-regeling. Bij deze regeling is de hoogte van het pensioen afhankelijk van de krachtens de pensioenregeling beschikbaar gestelde premies en over het totaal hiervan behaalde beleggingsopbrengsten. Het aldus opgebouwde pensioenkapitaal wordt op pensioendatum omgezet in een recht op periodieke pensioenuitkeringen.
Spaarsysteem. Deze regeling staat ook wel bekend als pensioensparen en wordt vaak gebruikt om een eventueel pensioentekort aan te vullen. Het in te leggen (spaar)bedrag is afhankelijk van de (gewenste) opbouw van de
pensioenaanspraken. Evenals bij de andere pensioenregelingen geldt dat het op te bouwen pensioen bij het spaarsysteem aan een maximum gebonden is van 70% van de pensioengrondslag. Indien naast het spaarsysteem eventueel tevens pensioen wordt opgebouwd in andere pensioenregelingen, geldt dat de hoogte van het te sparen pensioen tezamen met het pensioen in deze andere pensioenregelingen niet meer mag bedragen dan 70% van de
pensioengrondslag. 2.3.2.2 Defined Benefit-regeling
Van een Defined Benefit-regeling (hierna te noemen als DB-regeling) is sprake indien de pensioenregeling niet voldoet aan de definitie van een DC-regeling.
In het geval van een DB-regeling geldt dat, in tegenstelling tot een DC-regeling, de economische risico’s van de betreffende pensioenregeling bij de
werkgever liggen. Bij dergelijke risico’s kan worden gedacht aan de verplichting tot het voldoen van aanvullende premies of koopsommen bij tekorten in het
pensioenfonds als gevolg van tegenvallende beleggingsopbrengsten, inflatie, salarisstijgingen of wijzigingen in levensverwachtingen van deelnemers aan de pensioenregeling.
Het te bereiken pensioen is nauwkeurig gedefinieerd, bijvoorbeeld een bepaald percentage van het gemiddelde of het laatst verdiende salaris. Hierbij is de premie niet vast, maar afhankelijk van beleggingsresultaten en actuariële factoren. Werkgevers die kiezen voor een DB-regeling moeten in hun balans het saldo van de pensioenverplichtingen en –beleggingen opnemen. In de winst- en verliesrekening moet de werkgever de actuariële waarde van de pensioenopbouw en het
beleggingsresultaat verwerken. Actuariële resultaten zijn alle verschillen tussen enerzijds de verwachte stand en anderzijds de werkelijke nieuwe stand van
verplichtingen en beleggingen, waaronder ook het verschil tussen het verwachte en het werkelijke beleggingsrendement. Pas als de actuariële resultaten cumulatief
21 Pinkse et al 2005, pp 77
22 KPMG, “Pensioenen in de jaarrekening”, december 2005 23 Laning 2006, pp 286
24 Swinkels 2006, pp 563
25 http://www.statistics.dnb.nl/index.cgi?lang=nl&todo=PenMonitor 26 http://www.pensioenbegrippen.nl
Masterscriptie Peter Ilsink
hoger zijn dan 10% van de verplichtingen en beleggingen, vindt verwerking in de winst- en verliesrekening plaats. Hierbij worden de actuariële resultaten uitgesmeerd over de verwachte gemiddelde resterende diensttijd van het huidige
personeelsbestand. Dit staat ook wel bekend als ‘smoothing’. In paragraaf 3.2.4.2 “Verwerking regeling” wordt uitgebreider ingegaan op de verwerking van de DB-regeling in de jaarrekening van de werkgever.
De omvang van de pensioenaanspraken, waarop de werknemer recht heeft, wordt op basis van de volgende formule berekend:
Aantal dienstjaren x percentage per dienstjaar x pensioengrondslag Hierbij wordt de pensioengrondslag gevormd door het pensioengevend loon minus het belang van de AOW-uitkering. De reden hiervoor is dat de AOW-uitkering de algemene basis-pensioenregeling is. Het totale pensioen mag niet meer bedragen dan 70% van het pensioengevend loon. In Nederland heeft iedereen recht op een AOW-uitkering. Dit betekent dat maximaal 70% van de pensioengrondslag aan pensioen mag worden opgebouwd.
Binnen de DB-regeling worden twee hoofdvarianten onderscheiden. Dit zijn de volgende27:
Eindloonstelsel. Bij dit stelsel wordt de hoogte van het pensioen bepaald door de laatste pensioengrondslag voor de pensionering. In de praktijk wordt vaak uitgegaan van de gemiddelde pensioengrondslag van de laatste jaren voor de pensionering of worden de verhogingen van de laatste jaren niet of niet geheel meer meegenomen.
Middelloonstelsel. Bij dit stelsel wordt de hoogte van het pensioen bepaald door de pensioengrondslag van ieder afzonderlijk jaar. Dit betekent dat in het geval van een stijgende beloning het pensioen onder het middelloonstelsel bij eenzelfde opbouwpercentage lager zal uitkomen dan onder het eindloonstelsel. Binnen het middelloonstelsel worden twee categorieën middelloonregelingen onderscheiden, namelijk voorwaardelijk geïndexeerde en onvoorwaardelijk geïndexeerde. In het geval van een onvoorwaardelijk geïndexeerde
middelloonregeling is de indexatie niet aan voorwaarden gebonden. In het geval van een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling vindt indexatie alleen plaats indien de dekking van het pensioenfonds dit toelaat. Hierbij wordt onder indexatie verstaan het aanpassen van het reeds opgebouwde pensioen aan de loon- en/ of prijsontwikkeling.
Een belangrijk verschil van het eindloonstelsel ten opzichte van het
middelloonstelsel betreft de situatie van een stijging van het salaris (pensioengevend loon) gedurende de diensttijd. Aangezien het pensioen onder het eindloonstelsel is gebaseerd op het laatst verdiende salaris, is - in het geval van een loonstijging - over de reeds verstreken dienstjaren te weinig pensioenrecht opgebouwd. Dit betekent dat over de verstreken dienstjaren een extra premie of koopsom moet worden betaald. De waarde van deze verhoging wordt backservice genoemd.
Naast deze twee hoofdvarianten zijn nog de volgende twee varianten te onderscheiden28 29 30:
27 Pinkse et al 2005, pp 78 28 http://www.statistics.dnb.nl/index.cgi?lang=nl&todo=PenMonitor 29 http://www.vvb.nl 30 http://www.pensioenbegrippen.nl
Masterscriptie Peter Ilsink
Combinatieregeling. Dit zijn pensioenregelingen die uit twee of meer
pensioensystemen zijn samengesteld. Combinatieregelingen ontstaan vaak uit kostenoverwegingen; om de kosten beheersbaar te houden wordt een
combinatieregeling afgesproken. Hierbij wordt bijvoorbeeld tot een bepaald salarisniveau pensioen opgebouwd volgens een eindloon- of
middelloonregeling en boven dit maximumsalaris geldt een beschikbare premie-regeling. Daarnaast zijn combinatieregelingen te onderscheiden waarbij over de hele pensioengrondslag deels pensioen wordt opgebouwd volgens een eindloon- of middelloonregeling en deels volgens een beschikbare premie-regeling. De verschillende systemen betreffen veelal verschillende salariscomponenten (zoals ploegendienst) of een bepaalde salarisgrens waar boven op basis van een ander pensioensysteem pensioen wordt opgebouwd. In Nederland zijn diverse combinatieregelingen te onderscheiden.
Vaste bedragen-regeling. Dit zijn pensioenregelingen waarbij jaarlijks een vast bedrag aan pensioen wordt opgebouwd. Dit houdt in dat op basis van een bepaalde periode van deelneming (aantal dienstjaren) een vast bedrag aan pensioen wordt toegekend, onafhankelijk de hoogte van het salaris. 2.3.2.3 Collectief Defined Contribution-regeling
In Nederland heeft in de afgelopen jaren een nieuw pensioenconcept haar intrede gedaan: de Collectief Defined Contribution-regeling (hierna te noemen als CDC-regeling). Deze pensioenregeling probeert de voordelen van DB- en DC-regelingen te combineren. De reden dat een werkgever interesse kan hebben om over te stappen naar een CDC-regeling heeft voornamelijk betrekking op de kosten van de huidige DB-georiënteerde pensioenregelingen. Enerzijds hebben pensioenfondsen te maken met stijgende kosten. Anderzijds heeft nieuwe regelgeving ertoe geleid dat
pensioenfondsen als kostenpost zwaarder meewegen op de balans van de werkgever. Bij een CDC-regeling wordt tussen werkgever en werknemer een DB-regeling afgesproken. De deelnemers krijgen dus nog steeds een pensioentoezegging. Hierbij moet worden opgemerkt dat de hoogte van de opgebouwde pensioenaanspraken niet vast ligt en fluctueert met de ontwikkeling van het pensioenvermogen. Daarnaast worden financieringsafspraken gemaakt tussen werkgever en pensioenfonds, waarbij de werkgever aan het pensioenfonds een vaste bijdrage of vast percentage van het salaris (of de pensioengrondslag) betaalt. Dit vormt de pensioenpremie en deze staat voor minstens vijf jaar vast. Deze pensioenpremie moet kostendekkend zijn en bevat meestal een opslag om reserves aan te leggen. Het pensioenfonds berekent
vervolgens de pensioenuitkering volgens een DB-formule, bijvoorbeeld een
middelloonregeling, met het voorbehoud dat de uitkeringen kunnen worden verlaagd indien de rendementen niet hoog genoeg zijn.
Indien een tekort ontstaat bij het pensioenfonds - dit is het geval indien de dekkingsgraad lager is dan 105 procent - springt de werkgever niet meer bij, maar beslist het pensioenfondsbestuur of dit ten laste gaat van de indexatie, opgebouwde rechten of ingegane pensioenen en/ of in enig jaar op te bouwen aanspraken. Dit minimumniveau van 105 procent is een vereiste onder het nieuw Financieel
Toetsingskader dat vanaf 1 januari 2007 in werking treedt. Een cruciaal element in deze nieuwe CDC-regelingen is dat de werkgever niet langer de verantwoordelijkheid voor de pensioenen van haar (ex-) werknemers op zich neemt.
Werknemers en vakorganisaties zullen in de praktijk terughoudend zijn om zonder meer over te gaan van een DB-regeling op een CDC-regeling. Als
compensatie voor de toenemende risico’s die deze overgang meebrengt voor de werknemers, wordt meestal een afkoopsom bedongen, waarmee het dekkingstekort
Masterscriptie Peter Ilsink
van het pensioenfonds in één keer wordt afgelost. Op deze manier kunnen de werknemers er relatief zeker van zijn, dat ook in de toekomst indexatie kan plaatsvinden.
Het grote voordeel ten opzichte van een individuele DC-regeling is dat de actuariële en beleggingsrisico’s bij de deelnemers als collectief liggen. Dit betekent dat de solidariteit tussen de deelnemers gehandhaafd blijft en deze solidariteit vormt juist de basis van het pensioenstelsel in Nederland.31 32 3334
2.3.3 Financieringsstelsels
Ten aanzien van de financiering van de pensioenregelingen in Nederland bestaan twee mogelijkheden. Dit zijn de volgende35:
Koopsomstelsel. Dit stelsel houdt in dat ieder jaar een koopsom wordt betaald ter financiering van het recht op ouderdomspensioen van het lopende dienstjaar. Indien het pensioenrecht gelijk blijft, zal de te betalen koopsom steeds hoger worden als gevolg van de steeds korter wordende
interestperiode en een steeds kleinere wordende sterftekans tot de pensioeningangsdatum.
Premiestelsel. Financiering op basis van dit stelsel houdt in dat bij aanvang jaarlijks een gelijkblijvende premie wordt betaald ter dekking van het totale pensioenrecht van alle dienstjaren tezamen. Indien tussentijds bijvoorbeeld de pensioengrondslag wordt verhoogd, wordt een aanvullende premie
berekend voor de verhoging van het pensioenrecht. Deze aanvullende premie moet worden betaald naast de oorspronkelijk berekende premie.
2.4 Conclusie
In dit hoofdstuk is het pensioenstelsel in Nederland nader toegelicht. Dit pensioenstelsel steunt op drie pijlers die elk een afzonderlijke pensioenvorm vertegenwoordigen, namelijk: ‘pensioen van de overheid’, ‘pensioen van de werkgever’ en de ‘eigen voorzieningen’.
Over het algemeen kan worden gesteld dat Nederland een uniek
pensioenstelsel heeft met een goede balans tussen de drie pijlers. Nederland heeft de grootste pensioenreserve per hoofd van de bevolking in de wereld. Dit komt met name door de sterke tweede pijler. Deze vormt de ruggengraat van het Nederlandse pensioenstelsel.36
Met betrekking tot de pensioenen van de werkgever worden in hoofdzaak drie pensioenregelingen onderscheiden: regelingen, DB-regelingen en Collectief DC-regelingen. Het voornaamste verschil tussen deze pensioenregelingen is gelegen in de wijze van risicoverdeling. Bij DC-regelingen ligt het volledige risico (zowel het actuariële risico als het beleggingsrisico) bij de individuele deelnemers. Bij
31 Swinkels 2005, pp 564
32 KPMG, “De pensioenwereld in 2006” 33 Bouvier 2006
34 Oever, van den, 2005 35 Pinkse et al 2005, pp 81 36 Nijssen 2006
Masterscriptie Peter Ilsink
regelingen ligt voornoemd risico bij de werkgever. Tot slot ligt bij Collectief DC-regelingen voornoemd risico bij de deelnemers als collectief.
Een mogelijkheid voor de werkgever om de risico’s die zijn verbonden aan een DB-regeling te reduceren, is het overstappen op een individuele DC-regeling. Een belangrijk bezwaar hiertegen is, dat de individuele DC-regeling de solidariteit tussen de werkgever en werknemer niet ten goede komt. Derhalve zal een
werkgever niet snel voor deze oplossing kiezen. Een andere optie, waarbij het risico voor de werkgever gedeeltelijk kan worden teruggebracht, is binnen de bestaande DB-regeling over te stappen van een eindloonregeling naar een middelloonregeling of overstappen op een Collectief DC-regeling.
Het wijzigen van een pensioenregeling is overigens niet eenvoudig. Naast het feit dat vakorganisaties en werknemers moeten instemmen met een dergelijke wijziging, zijn er ook wettelijke voorwaarden (zoals geregeld in de PSW en met ingang van 1januari 2007 de NPW) aan een wijziging verbonden.
Masterscriptie Peter Ilsink
3 Verslaggevingsstandaarden
3.1 Inleiding
Zoals we in hoofdstuk twee hebben gezien, is het pensioenstelsel opgebouwd uit drie pijlers. De pijler die in dit onderzoek centraal staat, is de tweede pijler: het pensioen van de werkgever. Uit hoofdstuk twee kwam naar voren, dat binnen deze tweede pijler een aantal pensioentoezeggingen zijn te onderscheiden. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verslaggevingsregels ten aanzien van de verwerking van deze
pensioentoezeggingen in de jaarrekening van de werkgever.
Met ingang van het boekjaar 2005 zijn voornoemde verslaggevingregels gewijzigd. Enerzijds geldt dit voor beursgenoteerde ondernemingen die gebonden zijn aan de door de International Accounting Standards Board (IASB) uitgegeven verslaggevingrichtlijn International Accounting Standard (IAS) 19. Anderzijds geldt voor overige ondernemingen de hiervan afgeleide door de Raad voor de
Jaarverslaggeving uitgegeven verslaggevingrichtlijn RJ 271.
In de (financiële) pers hebben regelmatig artikelen gestaan, waarin kritiek werd geuit op de invoering van deze nieuwe richtlijnen. Uit deze publicaties blijkt dat wordt verwacht dat toepassing van IAS 19/ RJ 271 leidt tot een winstcijfer dat van jaar tot jaar sterker varieert dan onder RJ 271-oud. Met name DB-regelingen kunnen te maken krijgen met forse kostenstijgingen die samenhangen met toekomstige salarisontwikkelingen, vergrijzing van het deelnemersbestand en met het
langlevenrisico. Deze risico’s zijn nagenoeg afwezig in de DC-regeling.37 38
Klumpes et al39 laten in hun onderzoek zien dat de keuze om een DB-regeling
te beëindigen vooral wordt gedreven door de potentiële invloed die ze kan hebben op de financiële cijfers van de onderneming in kwestie.
In paragraaf 3.2 wordt stilgestaan bij de verwerking van de verschillende pensioentoezeggingen in de jaarrekening van Nederlandse ondernemingen op basis van IAS 19 en RJ 271 en wordt ingegaan op eventuele verschillen tussen beide standaarden. In het kader van het onderzoek wordt niet verder ingegaan op de verwerking van de overige personeelsbeloningen in de jaarrekening van Nederlandse ondernemingen. Tot slot bevat paragraaf 3.3 een conclusie.
3.2
IAS 19 versus RJ 271
In deze paragraaf worden kort de hoofdlijnen van de verslaggevingsrichtlijnen ten aanzien van de verwerking van pensioenverplichtingen voor Nederlandse
ondernemingen uiteengezet. Dit zijn IAS 19 voor beursgenoteerde ondernemingen en RJ 271 voor de overige ondernemingen.
37 Laning 2006, pp 289 38 Schols 2005
Masterscriptie Peter Ilsink
3.2.1 Toepassingsgebied
IAS 19 en RJ 271 schrijven voor welke administratieve-verwerkingswijze werkgevers dienen te hanteren voor de financiële consequenties van personeelsbeloningen in de jaarverslaggeving en welke informatie ze hieromtrent dienen te verstekken.
3.2.2 Personeelsbeloningen
Onder IAS 19 wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende vijf ‘Employee Benefits’, oftewel personeelsbeloningen:
1. ‘Short-term benefits’. Dit zijn korte termijn personeelsbeloningen, zoals lonen, salarissen en sociale zekerheidsbijdragen, vakantiegeld, doorbetaling van loon bij ziekte, winstdeling en bonussen en beloningen in natura voor huidige werknemers.
2. ‘Post-employment benefits’. Dit betreffen vergoedingen na uitdiensttreding zoals pensioenen, andere pensioenrechten, levensverzekeringen en medische zorgverlening na uitdiensttreding.
3. ‘Other long-term employment benefits’. Dit zijn andere lange termijn beloningen zoals sabbatsverlof, jubileumuitkeringen of andere voordelen die samenhangen met een langdurig dienstverband en uitkeringen voor
langdurige arbeidsongeschiktheid.
4. ‘Termination benefits’. Dit betreffen vergoedingen die de werkgever als compensatie betaald aan werknemers bij beëindiging van het arbeidscontract met deze werknemers.
5. ‘Equity compensation benefits’. Dit zijn beloningen in de vorm van eigen vermogensinstrumenten.40
RJ 271 onderscheidt de volgende vijf soorten personeelsbeloningen: ‘periodiek betaalbare beloningen’;
‘uitkeringen na afloop van dienstverband’;
‘beloningen betaalbaar op termijn (langer dan één jaar) op voorwaarden van voortduring dienstverband’;
‘beloningen in de vorm van uitkeringen bij ontslag’;
‘beloningen in de vorm van aandelen of het recht aandelen te verwerven’. Deze indeling is in overeenstemming met de indeling van IAS 19.41
3.2.3 Classificatie van pensioenregelingen
Voor de verwerking van pensioentoezeggingen in de jaarrekening maken IAS 19 en RJ 271 onderscheid tussen de volgende twee pensioenregelingen: ‘Defined
Contribution Plans’ (‘Toegezegde-bijdrageregelingen’) en ‘Defined Benefit Plans’ (‘Toegezegd-Pensioenregelingen’). Deze bepalingen worden hieronder nader toegelicht.
40 IAS 19.2
Masterscriptie Peter Ilsink
IAS 19 definieert beide pensioenregelingen als volgt:
“Defined Contribution Plans are post-employment benefit plans under which an entity pays fixed contributions into a separate entity (a fund) and will have no legal or
constructive obligation to pay further contributions if the fund does not hold sufficient assets to pay all employee benefits relating to employee service in the
current and prior periods.”
“Defined Benefit Plans are post-employment benefit plans other than defined contributions plans.”
In RJ 271 worden beide pensioenregelingen als volgt gedefinieerd:
“Een Toegezegde-Bijdrageregeling is een pensioenregeling waarbij door de rechtspersoon overeengekomen bijdragen worden betaald aan het fonds, en er geen verplichting voor de rechtspersoon bestaat tot het betalen van aanvullende bijdragen
als er sprake is van een tekort bij het fonds. Het actuariële risico, inclusief het beleggingsrisico, ligt niet bij de rechtspersoon.”
“Toegezegd-pensioenregelingen zijn alle andere regelingen dan Toegezegde-Bijdrageregelingen.”
De inhoud van beide pensioenregelingen is reeds uiteengezet in respectievelijk paragraaf 2.3.2.1 “Defined Contribution-regeling” en 2.3.2.2 “Defined Benefit-regeling” en wordt hier niet verder behandeld. Voor de uitleg van deze
pensioenregelingen wordt dan ook verwezen naar de twee betreffende paragrafen.
3.2.4 Verwerking pensioentoezeggingen in de jaarrekening
Zoals we in hoofdstuk twee hebben gezien, heeft de werkgever voor de verwerking van de pensioentoezeggingen in de jaarrekening de keuze uit de volgende drie methodes: volgens de DC-regeling of volgens de DB-regeling. Beide regelingen vereisen een andere verwerkingswijze en worden hieronder nader toegelicht. 3.2.4.1 Verwerking DC-regeling
Waardering en resultaatbepaling
Aangezien bij de DC-regeling voor de werkgever slechts sprake is van de verplichting tot het voldoen van een vooraf overeengekomen vaste premie, is de verwerking in de jaarrekening betrekkelijk eenvoudig. De werkgever kan volstaan met het in aanmerking nemen van de verschuldigde premie. Er zijn geen actuariële
veronderstellingen vereist om de verplichting of last te waarderen en er is geen mogelijkheid van actuariële winst of verlies.
Zowel onder IAS 19 als onder RJ 271 kan de werkgever volstaan met de verwerking van de over de periode verschuldigde premie als last in de winst- en verliesrekening. Indien de over de periode verschuldigde premie nog niet is voldaan, dient de werkgever een verplichting in de balans op te nemen. Indien echter de reeds betaalde premies de verschuldigde premie overtreffen, dient de werkgever een overlopend actief in de balans op te nemen, mits sprake is van verrekening met in de toekomst verschuldigde premies.
Masterscriptie Peter Ilsink
Voorzover de verschuldigde premies niet geheel betaalbaar zijn binnen twaalf maanden na balansdatum, dient de werkgever de verplichting te waarderen tegen contante waarde. Hierbij geldt als disconteringsvoet de marktrente van
hoogwaardige ondernemingsobligaties op balansdatum.42 43
Toelichting
De werkgever dient in de toelichting op de jaarrekening te vermelden het bedrag dat voor DC-regelingen als een last werd opgenomen.44 45
3.2.4.2 Verwerking DB-regeling
Waardering en resultaatbepaling
In de situatie van een DB-regeling blijven de verplichtingen voor de werkgever niet beperkt tot het voldoen van een vooraf overeengekomen vaste premie. De
waardering en resultaatbepaling voor een DB-regeling omvat per regeling46 47:
1. Maken van actuariële berekeningen voor het betrouwbaar schatten van de waarde van de aanspraken die aan de werknemers voor het afgelopen
dienstjaar en de verstreken dienstjaren zijn toegekend. Hierbij wordt gebruik gemaakt van demografische en financiële veronderstellingen;
2. Berekenen van de contante waarde van de toegekende pensioenaanspraken en de voor het lopend verslagjaar in aanmerking te nemen wijziging daarvan; 3. Bepalen van de reële waarde van de fondsbeleggingen;
4. Berekenen van de actuariële resultaten en het bepalen welk gedeelte daarvan moet worden toegerekend aan het huidige verslagjaar;
5. Indien in het verslagjaar een regeling is ingevoerd of gewijzigd: bepalen van de daaruit voortvloeiende lasten over de verstreken diensttijd (past service cost);
6. Indien in het verslagjaar een regeling is ingeperkt of beëindigd: bepalen van de daaruit voortvloeiende bate of last.
Hieronder worden de verschillende stappen voor de verwerking van de DB-regeling nader toegelicht.
Ad 1: Actuariële veronderstellingen
Actuariële veronderstellingen zijn de beste schattingen van de werkgever van de variabelen die de uiteindelijke kostprijs zullen bepalen voor de uitkering van vergoedingen na uitdiensttreding. De volgende twee veronderstellingen worden onderscheiden:
42 IAS 19.43, 19.44 en 19.45 43 RJ 2006, bepaling 271.316 en 271.317 44 IAS 19.46 45 RJ 2006, bepaling 271.351 46 IAS 19.50 47 RJ 2006, bepaling 271.318
Masterscriptie Peter Ilsink
Demografisch. Bij demografische veronderstellingen kan worden gedacht aan bijvoorbeeld overlevingskansen en arbeidsongeschiktheidskansen. Financieel. Deze veronderstellingen worden ontleend aan
marktverwachtingen. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld de veronderstellingen ten aanzien van de disconteringsvoet, verwachte
rendementen op fondsbeleggingen, verwachte toename van de salarissen en veronderstellingen ten aanzien van de indexatie.48 49
Ad 2: Contante waarde van de toegekende pensioenaanspraken
Voor de berekening van de contante waarde van de toegekende pensioenaanspraken, dan wel de toename daarvan, dient de werkgever de actuariële methode toe te
passen die bekend staat als de ‘Projected Unit Credit Method’. Bij deze methode worden de toegekende pensioenaanspraken per dienstjaar als afzonderlijke elementen van de uiteindelijke verplichting uit hoofde van de pensioentoezegging beschouwd en gewaardeerd. Hierbij wordt uitgegaan van actuariële grondslagen die onderling consistent en realistisch (dat wil zeggen noch ‘overvoorzichtig’, noch ‘overoptimistisch’) zijn.5051
Ad 3: Reële waarde van de fondsbeleggingen
De fondsbeleggingen worden gewaardeerd tegen reële waarde. Dit is de verkoopprijs tussen twee onafhankelijke partijen. Voor beursgenoteerde beleggingen is dit
normaliter de beurskoers. Voor niet beursgenoteerde effecten kan de reële waarde worden benaderd door de contante waarde van de aan de belegging verbonden toekomstige kasstromen.52 53
Ad 4: Actuariële resultaten
Actuariële resultaten zijn het gevolg van:
Afwijking tussen het werkelijke en het verwachte personeelsverloop,
vervroegde pensionering, sterfte, salarisontwikkelingen en andere actuariële veronderstellingen;
Aanpassingen van schattingen voor de toekomst; Wijzigingen in de disconteringsvoet;
Afwijkingen tussen de werkelijke en verwachte opbrengst fondsbeleggingen. In IAS 19 en RJ 271 is het toegestaan om alle actuariële resultaten ineens en in het geheel in de winst- en verliesrekening van de onderneming te verwerken. Een belangrijk bezwaar tegen deze methode is dat de resultaten van de onderneming meer volatiel zullen worden. Om aan dit bezwaar tegemoet te komen, bevatten IAS 19 en RJ 271 een zogenaamde ‘corridormethode’. Deze methode biedt de
48 IAS 19.72 49 RJ 2006, bepaling 271.328 50 IAS 19.64 51 RJ 2006, bepaling 271.325 52IAS 19.102 53RJ 2006 271.303
Masterscriptie Peter Ilsink
onderneming de mogelijkheid actuariële resultaten gedeeltelijk over een periode van meerdere jaren te verwerken.
Onder toepassing van deze corridormethode worden actuariële resultaten (deels) in het resultaat van het volgende boekjaar verwerkt indien de cumulatieve, nog niet in de winst- en verliesrekening verwerkte actuariële resultaten een bepaald grensbedrag (de ‘corridor’) overschrijden. Dit grensbedrag is het hoogste van:
10% van de contante waarde (CW) van de toegerekende pensioenaanspraken aan het begin van het boekjaar;
10% van de reële waarde van de fondsbeleggingen aan het begin van het boekjaar.
Deze limieten dienen voor elke DB-regeling afzonderlijk te worden berekend en toegepast. Het in het resultaat van het boekjaar te verwerken gedeelte van de actuariële resultaten dient te worden bepaald door het overschot boven de limietbedragen te delen door de verwachte resterende diensttijd van de actieve deelnemers aan de regeling.54 55
Ad 5: Lasten over verstreken diensttijd (past service cost)
Lasten over de verstreken diensttijd ontstaan door toekenning van (additionele) pensioenaanspraken bij het invoeren of wijzigen van de pensioenregeling. Deze lasten worden bepaald als het bedrag waarmee de contante waarde van de
toegekende pensioenaanspraken wijzigt als gevolg van de invoering of aanpassing van de pensioenregeling. Bij deze waardering wordt rekening gehouden met de verwachte salarisstijgingen.56 57
Ad 6: Effecten van inperking of beëindiging regeling
Van inperking van de rekening is sprake als bijvoorbeeld een materiële vermindering optreedt van het aantal werknemers dat onder die regeling valt, zoals door sluiting van een bedrijfsonderdeel, of de inhoud van de regeling zodanig wordt aangepast dat aan de huidige werknemers bij continuering van hun dienstverband in de
komende dienstjaren substantieel lagere aanspraken zullen worden toegekend, zoals door het uitsluiten van bepaalde loonbestanddelen van de pensioengrondslag.
Van de beëindiging van de regeling is sprake als voor de werkgever geen verdere verplichtingen uit hoofde van de regeling of een onderdeel daarvan meer kunnen ontstaan, bijvoorbeeld door afkoop daarvan.
De werkgever dient het resultaat dat voortvloeit uit de inperking of beëindiging van de regeling toe te rekenen aan het boekjaar waarin het feit zich voordoet. Dit resultaat dient de volgende elementen te omvatten:
- een eventuele wijziging van de contante waarde van de toegekende pensioenaanspraken;
- een eventuele wijziging in de reële waarde van de fondsbeleggingen;
54 IAS 19.92 en 19.93
55RJ 2006, bepaling 271.333 en 271.334 56 IAS 19.96 en 19.97
Masterscriptie Peter Ilsink
- eventuele actuariële resultaten en lasten over verstreken diensttijd die in overeenstemming met Ad.4 nog niet in de winst- en verliesrekening zijn verwerkt.58 59
Verwerking DB-regeling in de balans
De werkgever dient op de balans een verplichting tot uitdrukking te brengen die het saldo is van de in tabel 3.1 weergegeven posten.60 61
▲ Tabel 3.1: Berekening VPV/ overlopend actief
Zoals blijkt uit bovenstaande berekening, kan het saldo zowel positief als negatief zijn. Indien het saldo positief is, dient deze in de balans als voorziening
pensioenverplichtingen (VPV) te worden opgenomen. In het geval van een negatief saldo dient dit in de balans als overlopende actiefpost te worden opgenomen. Deze overlopende actiefpost is echter aan een maximum gebonden. Deze mag niet meer bedragen dan de som van:
1. op balansdatum nog niet in het resultaat verwerkte negatieve actuariële resultaten en nog aan volgende boekjaren toe te rekenen lasten over verstreken diensttijd; én
2. de contante waarde van economische voordelen die beschikbaar zijn in de vorm van terugbetalingen uit de regeling of verlagingen van toekomstige bijdragen aan de regeling.62 63
Verwerking DB-regeling in de winst- en verliesrekening
De werkgever dient in de winst- en verliesrekening het saldo van de in tabel 3.2 weergegeven posten in aanmerking te nemen als pensioenlast of –bate. 6465
58 IAS 19.109 59 RJ 2006, bepaling 271.347 60IAS 19.54 61RJ 2006, bepaling 271.319 62 IAS 19.58 63 RJ 2006, bepaling 271.321 64 IAS 19.61 65 RJ 2006, bepaling 271.324 + +/-
-/-Contante waarde van de toegekende pensioenaanspraken Nog niet in het resultaat verwerkte actuariële resultaten
Aan volgende boekjaren toe te rekenen lasten over de verstreken diensttijd Reële waarde van de fondsbeleggingen
Voorziening pensioenverplichtingen (overlopend actief) Berekening VPV/ overlopend actief
Masterscriptie Peter Ilsink
▲ Tabel 3.2: Berekening pensioenlast/ -bate
Onder current service cost wordt verstaan het deel van de mutatie van de contante waarde van de toegekende pensioenaanspraken, dat voortvloeit uit het dienstverband gedurende de huidige verslagperiode.
Toelichting
De gegevens met betrekking tot de DB-regeling die de werkgever moet toelichten in de jaarrekening zijn uitgebreider dan de gegevens met betrekking tot een DC-regeling. Indien de werkgever een DB-regeling toepast, dient deze de volgende gegevens op te nemen in toelichting op de jaarrekening66 67:
De grondslagen voor financiële verslaggeving die de werkgever hanteert voor de opname van actuariële winsten en verliezen;
Een beschrijving in hoofdlijnen van de inhoud van de regeling(en);
Een overzicht met de opbouw van de op de balans opgenomen actief- en/ of passiefposten;
De bedragen die zijn begrepen in de reële waarde van fondsbeleggingen; Een overzicht van het verloop in het boekjaar van de op de balans
opgenomen actief- en/ of passiefposten;
De totale last die in de winst- en verliesrekening is opgenomen, met vermelding waaronder deze last is gerubriceerd;
De feitelijk behaalde opbrengst op fondsbeleggingen;
De voornaamste actuariële veronderstellingen die op de balansdatum worden gehanteerd.
3.2.4.3 Verwerking CDC-regeling
Zoals we in hoofdstuk twee hebben gezien, worden bij een CDC de volgende twee afspraken gemaakt:
Tussen de werkgever en de werknemer wordt een DB-regeling afgesproken, waarbij de hoogte van de pensioenaanspraken niet vast ligt;
Tussen de werkgever en het pensioenfonds worden afspraken gemaakt over de door de werkgever af te dragen vaste pensioenpremie aan het
pensioenfonds.
66 IAS 19.120 67 RJ 2006, bepaling 271.351 + + -/- +/-
-/-Toe te rekenen effect van eventuele inperkingen of beëindiging van de regeling Pensioenlast (-bate)
Toe te rekenen actuariële resultaten
Toe te rekenen lasten over verstreken diensttijd Berekening pensioenlast/ -bate
Current service cost Toe te rekenen interest