• No results found

De betekenis van RJ 271 en IAS 19 voor de Nederlandse pensioenwereld

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De betekenis van RJ 271 en IAS 19 voor de Nederlandse pensioenwereld"

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Nederland in De Ban van RJ 271 en IAS 19:

DB-regelingen of RJ 271 & IAS 19 in De Ban?

De betekenis van RJ 271 en IAS 19 voor de

Nederlandse pensioenwereld

Mariëlle Paas

Afstudeerverslag

(2)

1

Nederland in De Ban van RJ 271 en IAS 19:

DB-regelingen of RJ 271 & IAS 19 in De Ban?

De betekenis van RJ 271 en IAS 19 voor de

Nederlandse pensioenwereld

Afstudeerverslag

Auteur: Mariëlle Paas

Studentnummer: 1149113

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Bedrijfkunde en Economische Wetenschappen

Studie: Master Accountancy en Controlling

Afstudeerrichting: Controlling

Eerste begeleider: Dhr. E.H.A. Hutten

Tweede begeleider: Dhr. H.T. Koetje

Juni 2006 – Februari 2007

De auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van het afstudeerverslag;

het auteursrecht van het afstudeerverslag berust bij de auteur.

(3)

2

Voorwoord

Dit afstudeerverslag is geschreven ter afronding van de Master Accountancy & Controlling, afstudeertraject Controlling aan de Rijksuniversiteit te Groningen.

Het onderwerp van dit afstudeerverslag is tot stand gekomen naar aanleiding van een pensioenproject, dat is uitgevoerd bij de Noordelijke Accountantsunie te Groningen. Tijdens dit project is onder andere gekeken naar de kwalificatie van de pensioenregelingen volgens de nieuwe boekhoudregels en de gevolgen hiervan voor de externe verslaggeving. De kwalificatie en de verwerking van pensioenregelingen in de jaarrekening, is gezien de vele aspecten die hierbij een rol spelen, een buitengewoon interessant onderwerp. Om die reden heb ik besloten om mijn afstudeeronderzoek hieraan te wijden, met als uiteindelijke resultaat het voor u liggende afstudeerverslag.

Ik heb de afgelopen maanden met veel plezier aan mijn afstudeerverslag gewerkt en ik wil iedereen, die mij tijdens dit proces heeft ondersteund hiervoor hartelijk bedanken. Mijn speciale dank gaat uit naar mijn scriptiebegeleider Dhr. Hutten voor zijn heldere feedback en tips.

Mariëlle Paas Februari 2007

(4)

3

Samenvatting

Onderwerp van dit afstudeerverslag zijn de nieuwe boekhoudregels met betrekking tot personeelsbeloningen, RJ 271 en IAS 19, voor respectievelijk niet-beursgenoteerde en beursgenoteerde ondernemingen. In dit afstudeerverslag wordt beschreven wat RJ 271 en IAS 19 betekenen voor de Nederlandse pensioenwereld. Hiervoor wordt antwoord gegeven op de volgende deelvragen:

• Hoe valt het Nederlandse pensioenstelsel te karakteriseren en welke soorten pensioenregelingen zijn

daarbij te onderscheiden?

• Wat houden de nieuwe boekhoudregels voor Nederlandse ondernemingen inzake personeelsbeloningen

in en in welk opzicht verschillen RJ 271 en IAS 19 van elkaar?

• Wat zijn de gevolgen van de nieuwe boekhoudregels voor werkgevers en pensioenfondsen? • Zijn naast de gevolgen voor werkgevers en pensioenfondsen nog andere gevolgen aan te merken? • In welke mate wordt de opzet en keuze van de pensioenregeling bij werkgevers door RJ 271 en IAS 19

beïnvloed?

• Welke kritiek wordt geuit op de nieuwe boekhoudregels?

Het Nederlandse pensioenstelsel is een uniek stelsel, dat is gebaseerd op drie pijlers: de AOW, aanvullende pensioenregelingen van werkgevers en de eigen voorzieningen die mensen zelf treffen als aanvulling op de oudedagsvoorzieningen. Met betrekking tot de tweede pijler, de aanvullende pensioenregelingen, kent Nederland een grote verscheidenheid aan pensioenregelingen. 85% van de pensioenregelingen bestaat uit ondernemingspensioenregelingen, 13% is aan te merken als bedrijfstakpensioenregeling. Het aantal pensioenregelingen is de laatste jaren behoorlijk afgenomen. Reden voor deze daling is de consolidatietendens, die in de pensioensector gaande is als gevolg van de toenemende internationalisering en veranderde regelgeving. RJ 271 en IAS 19 zijn richtlijnen met betrekking tot de verwerking van personeelsbeloningen in de jaarrekening. Beide richtlijnen onderscheiden twee categorieën pensioenregelingen: toegezegde-bijdrage regelingen (defined contribution plans) en toegezegd-pensioenregelingen (defined benefit plans). Onder toegezegde-bijdrage regelingen worden regelingen verstaan, waarbij de werkgever een vooraf overeengekomen (vaste) bijdrage betaalt aan het pensioenfonds en geen verplichting heeft tot het betalen van eventuele tekorten. De bijdragen van de werkgever leiden tot de opbouw van pensioenkapitaal, waarmee op pensioendatum pensioenaanspraken dienen te worden ingekocht voor de betreffende werknemer(s). De werkgever doet geen enkele toezegging over de te verwachten hoogte van het uiteindelijke pensioenkapitaal en de pensioenaanspraken. Het actuariële risico komt hierbij geheel voor eigen rekening en risico van de deelnemers te liggen. Onder toegezegd-pensioenregelingen worden alle toegezegd-pensioenregelingen verstaan, die niet zijn aan te duiden als toegezegde-bijdrage regelingen.

Volgens RJ 271 en IAS 19 dient de pensioenregeling te worden gekwalificeerd als een toegezegde-bijdrage regeling óf een toegezegd-pensioenregeling. Kwalificatie vindt plaats op basis van de verplichtingen, die de werkgever op basis van de pensioenregeling heeft. Deze verplichtingen dienen te worden vastgesteld aan de hand van de inhoud van de arbeidsovereenkomst, de pensioenregeling, de financieringsovereenkomst en de wijze waarop over de pensioenregeling gecommuniceerd wordt richting de deelnemers.

(5)

4

De verwerking van een toegezegde-bijdrage regeling in de jaarrekening is, zowel onder RJ 271 als IAS 19 vrij eenvoudig. De verplichtingen van een toegezegde-bijdrage regeling bestaan alleen uit het voldoen van een vaste vooraf overeengekomen premie. Daarom dient alleen deze premie te worden verantwoord. De verwerking van toegezegd-pensioenregelingen is complexer dan de verwerking van toegezegde-bijdrage regelingen. Dit heeft te maken met het feit, dat de verplichtingen van de werkgever niet beperkt zijn tot het betalen van een vaste premie. Voor de waardering en resultaatbepaling dienen verschillende berekeningen te worden uitgevoerd. Zo dienen actuariële berekeningen te worden gemaakt om de waarde van de toegekende pensioenaanspraken in te schatten en moet de contante waarde van deze toegekende aanspraken berekend worden. Daarnaast dient de reële waarde van de fondsbeleggingen te worden vastgesteld. Tevens moeten de actuariële resultaten berekend worden en dienen deze aan de betreffende boekjaren te worden toegerekend. Ook dient de omvang van de ‘current service cost’ en eventuele ‘past service cost’ te worden bepaald.

Ondanks de vele overeenkomsten tussen RJ 271 en IAS 19, mag RJ 271 niet gezien worden als een Nederlandse interpretatie van IAS 19. Op een aantal gebieden bestaan verschillen tussen RJ 271 en IAS 19. Deze verschillen hebben betrekking op de verwerking van bedrijfstakpensioenregelingen, VUT-regelingen, de verwerking van overgangsverplichtingen en aanwijzingen ten aanzien van de wijze van kwalificatie van de pensioenregeling. Daarnaast bestaan verschillen met betrekking tot de presentatie en toelichting in de jaarrekening, fusies en overnames en de verwerking van DB-regelingen die zijn ondergebracht bij een ondernemingspensioenfonds. Tevens verschilt RJ 271 van IAS 19 ten aanzien van het bestaan van een zogenaamde beschikkingsmacht (als voorwaarde voor activering van een eventueel overschot) en de vrijstellingsregeling voor kleine en middelgrote ondernemingen.

De kwalificatie en bijbehorende wijze van verwerking in de jaarrekening brengt, zowel voor werkgevers, pensioenfondsen, deelnemers en accountants een aantal gevolgen met zich mee. RJ 271 en IAS 19 hebben het inzicht in de risico’s van pensioenregelingen vergroot. Echter de wijze waarop de pensioenregeling in de jaarrekening dient te worden verwerkt, zorgt voor een grote volatiliteit van de balans en het resultaat van ondernemingen. Om deze volatiliteit te beperken zijn werkgevers meer druk gaan uitoefenen op pensioenfondsen. Pensioenfondsen zijn hierdoor genoodzaakt om het beleggingsbeleid aan een kritische blik te onderwerpen. Voor deelnemers aan pensioenregelingen hebben de nieuwe boekhoudregels niet tot meer transparantie geleid. De transparantie voor werkgevers is wel verhoogd. Werkgevers zijn zich bewuster geworden van de risico’s en kosten van pensioenregelingen. Als gevolg hiervan hebben (of gaan) veel werkgevers de pensioenregeling herzien.

RJ 271 en IAS 19 brengen voor accountants ook een aantal gevolgen met zich mee. De accountant is onder andere verantwoordelijk voor de beoordeling van de kwalificatie van de pensioenregeling en dient vast te stellen of een onderneming voldoet aan IAS 19 of RJ 271. Daarnaast wordt de accountant veelvuldig betrokken bij de opzet en keuze van pensioenregelingen. De accountant dient daarom te beschikken over voldoende deskundigheid op het gebied van RJ 271 en IAS 19, om deze taken goed uit te kunnen voeren.

Of de accountant deskundig genoeg is voor deze taken is echter nog maar de vraag. Vooral het uitvoeren van een actuariële berekening of een controleberekening is, zelfs wanneer alle benodigde informatie voorhanden is, een

(6)

5

complex gebeuren. Of de berekening uiteindelijk juist is en de pensioenverplichting daarmee een getrouw beeld geeft van de werkelijke risico’s, valt te betwisten. Niet alleen de complexiteit van de berekeningen, maar ook de wijze van interpretatie van de boekhoudregels is hier debet aan, want wanneer de kwalificatie van de pensioenregeling onjuist is, is het uitvoeren van de berekening bij voorbaat eigenlijk gedoemd om te mislukken RJ 271 en IAS 19 hebben geen directe gevolgen teweeggebracht met betrekking tot de pensioenreglementen. Indirect zijn wel een aantal veranderingen opgetreden. De invulling van de pensioenreglementen wordt ingegeven door de mate waarin kostenbeheersing een rol speelt bij de werkgever. Als gevolg van RJ 271 en IAS 19 zijn werkgevers zich bewust geworden van de risico’s en kosten van de pensioenregeling. De aandacht voor kostenbeheersing bij werkgevers is toegenomen, waardoor de invulling van de pensioenreglementen hoog op de agenda is komen te staan.

RJ 271 en IAS 19 hebben eveneens geen directe invloed gehad, op de opzet en keuze van de pensioenregeling bij werkgevers. Sinds de introductie van de nieuwe boekhoudregels besluiten veel werkgevers de pensioenregeling te herzien. De directe redenen hiervoor zijn echter niet de nieuwe boekhoudregels. De belangrijkste redenen, die voor werkgevers een rol spelen in het besluit om de pensioenregeling te herzien zijn: het reduceren van de kosten en het elimineren of reduceren van het risico op het aanvullen van tekorten (in geval van onderdekking van het pensioenfonds). Werkgevers zijn zich door de nieuwe boekhoudregels bewust geworden van de risico’s en kosten, die verbonden zijn aan de pensioenregeling. Indirect hebben de nieuwe boekhoudregels daarom wel terdege invloed gehad op de opzet en keuze van pensioenregelingen. Ondanks het feit, dat veel werkgevers de pensioenregeling hebben herzien, is het aantal DB-regelingen en DC-regelingen gelijk gebleven.

RJ 271 en IAS 19 beogen om een juist en getrouw beeld te geven van de pensioenrechten en verplichtingen in de jaarrekening. RJ 271 en IAS 19 dienen daarbij ervoor te zorgen, dat de transparantie ten aanzien van pensioenregelingen wordt verhoogd en dat de risico’s inzichtelijk worden gemaakt. Vanuit dit oogpunt wordt veel kritiek geuit op de nieuwe boekhoudregels. Deze kritiek heeft enerzijds betrekking op de specifieke situatie in Nederland met betrekking tot het grote aantal bedrijfstakpensioenfondsen. DB-regelingen die zijn ondergebracht bij een bedrijfstakpensioenfonds mogen worden verwerkt als DC-regeling, wanneer onvoldoende informatie beschikbaar is voor het uitvoeren van de vereiste berekeningen. De jaarrekening geeft in dat geval geen juist en getrouw beeld van de werkelijke rechten en verplichtingen ten aanzien van de pensioenregeling en de transparantie en het inzicht in de risico’s worden hierdoor zeker niet verhoogd.

Tevens bestaat veel kritiek op de te hanteren disconteringsvoet, de verwerking van actuariële resultaten, het rekening houden met toekomstige salarisstijgingen, de impact op de balans en het resultaat van ondernemingen en het verschuivingsgevaar van DB-regelingen naar DC-regelingen.

De wijze waarop de rechten en verplichtingen van de pensioenregeling in de jaarrekening worden weergegeven hangt grotendeels af van de kwalificatie van de pensioenregeling en de berekening van de verplichtingen. Wanneer deze twee laatstgenoemde aspecten niet goed worden uitgevoerd, geeft de jaarrekening geen juist en getrouw beeld van de rechten en verplichtingen van de pensioenregeling.

RJ 271 en IAS 19 laten nog teveel ruimte voor (mis)interpretatie. Daarnaast dragen de resultaatdempers en uitzonderingsregelingen ook niet bij aan een juiste en getrouwe weergave van de pensioenregeling in de jaarrekening. Het doel wordt zeker niet behaald en RJ 271 en IAS 19 dienen daarom nog verbeterd te worden.

(7)

6

Inhoudsopgave

Samenvatting ... 3 Hoofdstuk 1: Inleiding ... 8 §1. Inleiding ... 8 §2. Probleembeschrijving... 8 §3. Probleemstelling... 9 §3.1 Doelstelling... 9 §3.2 Onderzoeksvraag en deelvragen... 9

§4. Dataverzamelingsmethoden en het theoretische kader... 10

§5. Structuur van het afstudeerverslag ... 10

Hoofdstuk 2: Het Nederlandse pensioenstelsel ... 11

§1. Inleiding ... 11

§2. Het Nederlandse pensioenstelsel ... 11

§3. Soorten pensioenregelingen in Nederland... 12

§3.1 DB-regelingen ... 12 §3.2 DC-regelingen ... 14 §3.3 Pensioenregelingen in Nederland... 14 §3.4 Financieringsstelsels ... 16 §4. Conclusie... 16 Hoofdstuk 3: RJ 271 en IAS 19... 17 §1. Inleiding ... 17 §2. RJ 271 en IAS 19 ... 17 §2.1 Inleiding... 17 §2.2 Doelstelling... 18 §2.3 Reikwijdte ... 18

§2.4 Kwalificatie van pensioenregelingen ... 19

§2.5 Gevolgen van de kwalificatie voor de verwerking in de jaarrekening... 21

§3. Verschillen tussen RJ 271 en IAS 19 ... 24

(8)

7

Hoofdstuk 4: De gevolgen van RJ 271 en IAS 19 ... 29

§1. Inleiding ... 29

§2. Gevolgen voor werkgevers... 29

§3. Gevolgen voor pensioenfondsen (en/of pensioenverzekeraars) ... 31

§3.1 Indirecte gevolgen ... 31

§3.2 De effecten van RJ 271 en IAS 19 op de pensioenreglementen ... 32

§4. Overige gevolgen ... 34

§4.1 Gevolgen voor deelnemers ... 34

§4.2 Gevolgen voor accountants en de accountantsverklaring ... 36

§5. Conclusie... 38

Hoofdstuk 5: Opzet en keuze van de pensioenregeling... 39

§1. Inleiding ... 39

§2. Invloed op opzet en keuze van de pensioenregeling ... 39

§3. Typen pensioenregelingen in Nederland ... 42

§4. Conclusie... 44

Hoofdstuk 6: Kritiek op RJ 271 en IAS 19 ... 45

§1. Inleiding ... 45

§2. Kritiek ... 45

§2.1 Disconteringsvoet ... 46

§2.2 Actuariële resultaten... 46

§2.3 Toekomstige salarisstijgingen ... 47

§2.4 Impact op de balans en het resultaat van ondernemingen... 47

§2.5 Verschuivingsgevaar van DB-regelingen naar DC-regelingen... 49

§3. Conclusie... 50

Conclusie en aanbevelingen... 51

Bronvermelding... 54 Bijlage 1: Verklarende woordenlijst

Bijlage 2: Berekening balanspositie en pensioenlast Bijlage 3: Vragenlijst werkgevers

Bijlage 4: Vragenlijst uitwerking op de pensioenreglementen Bijlage 5: Resultaten vragenlijst werkgevers

(9)

8

Hoofdstuk 1: Inleiding

‘Pensioenwereld in rep en roer’1

‘Nederland DC-land?’2

‘IFRS: Pensioenfondsen buiten schot of onder schot?’3

§1. Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving van het probleem en de probleemstelling gegeven. Daarnaast wordt ingegaan op de gehanteerde dataverzamelingsmethoden en het theoretische kader van het onderzoek. Tenslotte wordt de structuur van het afstudeerverslag beschreven.

§2. Probleembeschrijving

Recente ontwikkelingen in de pensioenwereld hebben ertoe geleid, dat de pensioenregeling bij werkgevers en pensioenfondsen boven aan de agenda is komen te staan. Ontwikkelingen op het gebied van VPL-wetgeving, de nieuwe Pensioenwet, gelijke behandelingswetgeving, WIA-wetgeving en nieuwe boekhoudregels, hebben de Nederlandse Pensioenwereld wakker geschud. Als gevolg hiervan hebben veel werkgevers de pensioenregeling herzien. Vooral de nieuwe boekhoudregels op het gebied van personeelsbeloningen, die per 1 januari 2005 in werking zijn getreden, hebben voor veel opschudding gezorgd. Volgens deze nieuwe boekhoudregels, dienen werkgevers, afhankelijk van de kwalificatie van de pensioenregeling, de pensioenregeling op een bepaalde wijze te verwerken in de externe verslaggeving. De boekhoudregels zijn gericht op de verwerking van de pensioenen in de externe verslaggeving bij werkgevers. Dit betekent echter niet zonder meer, dat de gevolgen voor werkgevers beperkt blijven tot de externe verslaggeving. Daarnaast ondervinden pensioenfondsen en andere partijen mogelijk ook de nodige consequenties van de nieuwe boekhoudregels.

1 Bram van den Oever, Nederlands Pensioen- en Beleggingsnieuws, 1 maart 2005 2 Bram van den Oever, Nederlands Pensioen- en Beleggingsnieuws, 1 september 2005 3 Bram van den Oever, Nederlands Pensioen- en Beleggingsnieuws, 1 december 2005

(10)

9

§3. Probleemstelling

De probleemstelling bestaat uit een doelstelling, een onderzoeksvraag, deelvragen en de randvoorwaarden.

§3.1 Doelstelling

Onderwerp van dit afstudeerverslag zijn de nieuwe boekhoudregels op het gebied van personeelsbeloningen, RJ 271 en IAS 19, voor respectievelijk niet-beursgenoteerde en beursgenoteerde ondernemingen. Dit afstudeerverslag heeft tot doel, om de betekenis van de boekhoudregels en de gevolgen voor werkgevers en pensioenfondsen te beschrijven. Tevens worden de gevolgen voor overige betrokkenen in kaart gebracht.

§3.2 Onderzoeksvraag en deelvragen

De onderzoeksvraag waarop in dit afstudeerverslag antwoord wordt gegeven luidt als volgt: Wat betekenen RJ 271 en IAS 19 voor de Nederlandse Pensioenwereld?

De onderzoeksvraag wordt beantwoord aan de hand van de volgende deelvragen:

Deelvraag 1: Hoe valt het Nederlandse pensioenstelstel te karakteriseren en welke soorten pensioenregelingen zijn daarbij te onderscheiden?

Deelvraag 2: Wat houden de nieuwe boekhoudregels voor Nederlandse ondernemingen inzake personeelsbeloningen in en in welk opzicht verschillen RJ 271 en IAS 19 van elkaar?

Deelvraag 3: Wat zijn de gevolgen van de nieuwe boekhoudregels voor werkgevers en pensioenfondsen? Deelvraag 4: Zijn naast deze gevolgen voor werkgevers en pensioenfondsen nog andere gevolgen aan te

merken?

Deelvraag 5: In welke mate wordt de opzet en keuze van de pensioenregeling bij werkgevers door RJ 271 en IAS 19 beïnvloed?

(11)

10

§4. Dataverzamelingsmethoden en het theoretische kader

De beantwoording van de onderzoeksvraag en deelvragen wordt voor het grootste gedeelte gedaan op basis van literatuuronderzoek. Voor het literatuuronderzoek wordt, gezien de context van het onderzoek, zoveel mogelijk gebruik gemaakt van Nederlandstalige literatuur. Daarbij worden in ieder geval de volgende boeken geraadpleegd: ‘International Financial Reporting Standards, including International Accounting Standards and Interpretations as at 1 January 2005’ van de International Accounting Standards Board en ‘Richtlijnen voor de jaarverslaggeving, jaareditie 2005 (inclusief aanpassingen voor verslagjaren die aanvangen op of na 1 januari 2005)’ van de Raad voor de Jaarverslaggeving. Verder wordt gebruik gemaakt van artikelen uit tijdschriften, om een zo goed mogelijk beeld te geven van de discussie, die momenteel (naar aanleiding van deze boekhoudregels) gaande is. De artikelen die gebruikt worden staan voornamelijk in de volgende tijdschriften: ‘Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie’, ‘Accountancynieuws’, ‘De Actuaris’ en ‘Het Nederlands Pensioen- en Beleggingsnieuws’.

Deelvraag 1 wordt beantwoord aan de hand van openbare informatie en publicaties van internetsites. De tweede deelvraag wordt beantwoord aan de hand van de recent gepubliceerde boekhoudregels van de Raad voor de Jaarverslaggeving en de International Accounting Standards Board. Het betreft hier de boekhoudregels RJ 271 en IAS 19. Met betrekking tot de beantwoording van de deelvragen 3 tot en met 5 wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van artikelen, publicaties en overige openbare informatie, uit bijvoorbeeld jaarverslagen en van internetsites van bedrijven. Tevens worden voor de beantwoording van deelvraag 3, vragenlijsten verstuurd naar pensioenverzekeraars en werkgevers.

§5. Structuur van het afstudeerverslag

De structuur van dit afstudeerverslag is als volgt. In Hoofdstuk 2 tot en met 6 wordt antwoord gegeven op de zes deelvragen. Ieder hoofdstuk eindigt met een conclusie waarin kort antwoord wordt gegeven op de betreffende deelvraag/deelvragen.

Hoofdstuk 2 gaat in op de kenmerken van het Nederlandse pensioenstelsel en de soorten pensioenregelingen in Nederland. In Hoofdstuk 3 wordt een beschrijving en uitleg gegeven van de nieuwe boekhoudregels, RJ 271 en IAS 19, die vanaf 1 januari 2005 in Nederland gelden. Tevens worden de verschillen tussen deze boekhoudregels behandeld. Vervolgens worden in Hoofdstuk 4, de gevolgen van deze boekhoudregels voor werkgevers en pensioenfondsen weergegeven. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de gevolgen van RJ 271 en IAS 19 voor de pensioenreglementen. Tevens wordt aandacht besteed aan de overige gevolgen. Daarna wordt in Hoofdstuk 5, de invloed van de boekhoudregels op de opzet en keuze van de pensioenregeling uiteengezet. In Hoofdstuk 6 wordt beschreven welke kritiek wordt geuit op de nieuwe boekhoudregels. Ten slotte wordt een conclusie met aanbevelingen gegeven.

(12)

11

Hoofdstuk 2: Het Nederlandse pensioenstelsel

Hoe valt het Nederlandse pensioenstelstel te karakteriseren en welke soorten pensioenregelingen zijn daarbij te onderscheiden?

§1. Inleiding

In dit Hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het Nederlandse pensioenstelsel. Daarnaast worden de verschillende pensioenregelingen, die Nederland kent beschreven.

§2. Het Nederlandse pensioenstelsel

4567

Het Nederlandse pensioenstelsel bestaat uit drie pijlers: de AOW, aanvullende pensioenregelingen van werkgevers en de eigen voorzieningen die mensen zelf treffen als aanvulling op de oudedagsvoorzieningen. Het recht op de AOW uitkering is geregeld in de ‘Algemene Ouderdomswet’. Het doel van deze wet is om de gehele Nederlandse bevolking te verzekeren voor de oude dag. Onder deze wet heeft iedere burger bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar recht op de zogenaamde AOW-uitkering. De Algemene Ouderdomswet maakt geen onderscheid tussen vrouwen, mannen, werkenden en niet-werkenden. Iedereen die in Nederland woont, bouwt tussen de 15 en 65 jaar, jaarlijks twee procent op van de AOW uitkering. De AOW wordt gefinancierd op basis van het zogenaamde omslagstelsel, dit houdt in dat de werkenden betalen voor de gepensioneerden.

De tweede pijler van het Nederlandse pensioenstelsel bestaat uit de aanvullende pensioenregelingen van werkgevers. Dit wordt ook wel het werknemerspensioen genoemd. Deze pensioenregelingen van werkgevers maken deel uit van de arbeidsvoorwaarden en de pensioenregeling verschilt per werkgever. Het werknemerspensioen wordt gefinancierd op basis van het kapitaalstelsel. Dit houdt in dat de premies worden belegd om de uiteindelijke pensioenuitkeringen hiermee te kunnen financieren.

De derde pijler van het Nederlandse pensioenstelsel bestaat uit de individuele aanvulling op de oudedagsvoorziening. De individuele aanvulling bestaat bijvoorbeeld uit spaargeld, een aandelenportefeuille of een lijfrentepolis. Deze voorziening wordt vaak getroffen wanneer sprake is van een pensioengat. Dit houdt in dat in het verleden te weinig pensioenrechten zijn opgebouwd en de AOW samen met het uiteindelijk te bereiken werknemerspensioen minder bedraagt dan 70% van het laatstverdiende loon. Een andere reden om een individuele voorziening te treffen is om deze aan te wenden om eerder met pensioen te kunnen gaan. Het treffen van een individuele voorziening is een eigen verantwoordelijkheid.

4 www.szw.nl 5 www.21minuten.nl 6 www.vvb.nl

7 Nederlands Pensioen- en beleggingsnieuws, Een profijtelijke vorm van solidariteit, Nederlands Pensioen- & Beleggingsnieuws, Juni/Juli

(13)

12

De opzet van het Nederlandse pensioenstelsel zorgt ervoor dat de verantwoordelijkheden voor pensioen verdeeld zijn over de overheid, sociale partners en de burger. Daarbij bestaat een goede balans tussen financiering op basis van het omslagstelsel en het kapitaalstelsel. De overheid houdt toezicht op verzekeraars en pensioenfondsen om te waarborgen, dat de pensioentoezeggingen ook daadwerkelijk uitgekeerd worden. Het nieuw Financiële toetsingskader moet ervoor zorgen dat de kans op een waardevast pensioen wordt vergroot. Het nieuwe Financiële toetsingskader bestaat uit een aantal aspecten. Ten eerste dient een kostendekkende premie te worden betaald. Pensioenfondsen en verzekeraar dienen daarnaast een minimale dekkingsgraad aan te houden. Indexatie wordt betaald uit de reserves. Verzekeraar en pensioenfondsen dienen een continuïteitsplan op te stellen, waarin staat welke acties ondernomen worden wanneer de dekkingsgraad beneden een bepaalde grens uitkomt. Wanneer de dekkingsgraad beneden de minimumgrens daalt, dient een plan opgesteld te worden om de dekkingsgraad binnen één tot drie jaar te herstellen.

Het Nederlandse stelsel is een vrij uniek stelsel in vergelijking tot andere (Europese) landen, waar burgers voor de oudedagsvoorziening veelal afhankelijk zijn van de overheid. Het Nederlandse pensioenstelsel is gebaseerd op solidariteit en zorgt ervoor dat iedere burger de voordelen ervan ondervindt.

§3. Soorten pensioenregelingen in Nederland

Met betrekking tot de tweede pijler van het Nederlandse pensioenstelsel, de aanvullende pensioenregelingen van werkgevers, bestaat een grote verscheidenheid aan pensioenregelingen. Deze verschillende pensioenregelingen kunnen allemaal getypeerd worden als zijnde een toegezegd pensioenregeling (DB-regeling) of een toegezegde bijdrage regeling (DC-regeling).

§3.1 DB-regelingen

Nederland kent vier soorten DB-regelingen. De meest voorkomende DB-regelingen zijn de eindloonregelingen en middelloonregelingen. Daarnaast bestaan de zogenaamde combinatieregelingen en de vaste bedragen regelingen.

Eindloonregelingen zijn pensioenregelingen waarbij de uiteindelijke pensioenaanspraken gebaseerd zijn op het laatstverdiende salaris. De hoogte van de uiteindelijke (jaarlijkse) pensioenaanspraken bestaat uit de pensioengrondslag vermenigvuldigd met het aantal dienstjaren en het jaarlijkse opbouwpercentage. De pensioengrondslag van een eindloonregeling bestaat uit het laatstverdiende salaris verminderd met de franchise. De franchise is de AOW-grondslag, dit is het deel van het salaris waarover geen pensioen mag worden opgebouwd. Het totale pensioen mag niet meer bedragen dan 70% van het laatstverdiende salaris (het pensioengevend loon). Aangezien iedereen recht heeft op een AOW uitkering, betekent dit dat maximaal 70% van de pensioengrondslag aan pensioen mag worden opgebouwd. De hoogte van de franchise is daarom de AOW-uitkering gedeeld door 70%. Wanneer de AOW bijvoorbeeld 7000 Euro bedraagt, dan is de franchise 7000/70% = 10000 Euro. Als het laatstverdiende salaris 80000 Euro bedraagt, dan mag het uiteindelijk op te

(14)

13

bouwen (jaarlijkse) pensioen maximaal (80000 – 10000) x 70% = 49000 Euro bedragen. Wanneer het salaris gedurende de diensttijd toeneemt betekent dit, dat over verstreken dienstjaren extra premie of een aanvullende koopsom dient te worden betaald, omdat het pensioen gebaseerd is op het laatstverdiende salaris. Dit wordt ook wel de zogenaamde backservice verhoging genoemd.

Bij middelloonregelingen zijn de uiteindelijk op te bouwen pensioenaanspraken gebaseerd op het gemiddelde salaris gedurende de gehele diensttijd van de werknemer. Net als bij eindloonregelingen geldt, dat maximaal 70% van de pensioengrondslag aan pensioen mag worden opgebouwd. Ook bij middelloonregelingen wordt het pensioen opgebouwd volgens een jaarlijks opbouwpercentage. De pensioengrondslag van een middelloonregeling is het gemiddelde salaris gedurende de gehele diensttijd verminderd met de franchise. Met betrekking tot middelloonregelingen zijn twee categorieën te onderscheiden: voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregelingen en onvoorwaardelijk geïndexeerde middelloonregelingen. De naam van de categorieën geeft het verschil tussen deze twee soorten middelloonregelingen eigenlijk duidelijk aan. De indexatie van een onvoorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling is niet aan voorwaarden gebonden. Bij een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling vindt indexatie alleen plaats wanneer de financiële positie (dekking) van het pensioenfonds dit toelaat.8

Combinatieregelingen zijn pensioenregelingen, die bestaan uit twee of meer soorten pensioenregelingen. Combinatieregelingen ontstaan vaak uit kostenoverwegingen, om de kosten beheersbaar te houden wordt tot een bepaald salaris pensioen opgebouwd volgens een middelloon of eindloonregeling. Daarnaast wordt boven dit maximumsalaris, bijvoorbeeld pensioen opgebouwd volgens een beschikbare premieregeling. In Nederland zijn diverse combinatieregelingen te onderscheiden. Nederland kent de volgende combinatieregelingen, deze bestaan uit een combinatie van9:

Eindloon en middelloon Eindloon en spaarsysteem Eindloon en beschikbare premie

Eindloon, beschikbare premie en spaarsysteem Eindloon, middelloon en beschikbare premie Eindloon, middelloon en spaarsysteem Middelloon en beschikbare premie Middelloon en spaarsysteem

Vaste bedragen regelingen zijn pensioenregelingen waarbij jaarlijks een vast bedrag aan pensioen wordt opgebouwd. Het op te bouwen pensioen is onafhankelijk van het salaris en de hoogte van het uiteindelijke pensioen is alleen afhankelijk van het aantal dienstjaren. 10

8 Pinkse, C.C.W., Bruins, H.G.W.K., Levensverzekeringswiskunde, Groningen, Stenfert Kroese, 2005, 5e druk, p77-87 9 DNB Pensioenmonitor - http://www.statistics.dnb.nl/index.cgi?lang=nl&todo=PenMonitor

(15)

14

§3.2 DC-regelingen

In Nederland zijn twee soorten DC-regelingen te onderscheiden, beschikbare premieregelingen en de zogenaamde spaarsystemen. Bij een beschikbare premieregeling wordt jaarlijks een vast bedrag of een vast percentage van het salaris (premie) door de werkgever betaald. Deze premie wordt belegd en leidt tot de opbouw van een pensioenkapitaal waarmee op pensioendatum pensioenaanspraken dienen te worden ingekocht. De hoogte van het uiteindelijk op te bouwen pensioen staat niet vast en is afhankelijk van het rendement op de belegde premies.

Een spaarsysteem, beter bekend als pensioensparen, wordt vaak gebruikt om een eventueel pensioentekort aan te vullen. Het in te leggen (spaar)bedrag is afhankelijk van de (gewenste) opbouw van de pensioenaanspraken. Bij het pensioensparen geldt net als bij de andere pensioenregelingen, dat maximaal 70% van de pensioengrondslag aan pensioen mag worden opgebouwd. De hoogte van het te sparen pensioen mag samen met het pensioen dat eventueel in andere pensioenregelingen wordt opgebouwd niet meer bedragen dan 70% van de pensioengrondslag.

§3.3 Pensioenregelingen in Nederland

Nederland telt een groot aantal bedrijfstakpensioenregelingen en ondernemingspensioenregelingen (zie onderstaande tabel).11

Tabel 1: Pensioenfondsen in Nederland12

Ondernemings-pensioenfondsen

(Opf) Bedrijfstakpensioen-fondsen (Bpf) Overige pensioenfondsen Jaar: Aantal % Aantal % Aantal % Totaal

1998 934 90% 85 8% 19 2% 1.038 1999 916 90% 86 8% 18 2% 1.020 2000 881 89% 89 9% 18 2% 988 2001 856 89% 89 9% 18 2% 963 2002 822 88% 98 10% 18 2% 938 2003 799 87% 103 11% 18 2% 920 2004 738 86% 103 12% 18 2% 859 2005 707 85% 103 13% 19 2% 829 2006 669 85% 103 13% 19 2% 791

Wat wordt verstaan onder een ondernemingspensioenregeling en een bedrijfstakpensioenregeling? In de richtlijnen voor de jaarverslaggeving worden de volgende definities gegeven (Raad voor de Jaarverslaggeving, 2005, p772-773):

‘Een ondernemingspensioenregeling is een regeling waarbij het opbouwen van pensioenvermogen in het fonds geschiedt teneinde pensioenen uit te keren aan (voormalig) personeel van een of meer ondernemingen die onder gemeenschappelijke leiding staan’.13

11 DNB Pensioenmonitor - http://www.statistics.dnb.nl/index.cgi?lang=nl&todo=PenMonitor 12 DNB Pensioenmonitor - http://www.statistics.dnb.nl/index.cgi?lang=nl&todo=PenMonitor

(16)

15

‘Een bedrijfstakpensioenregeling is een regeling, anders dan nationale regelingen zoals AOW en dergelijke, waarbij het opbouwen van pensioenvermogen in een fonds geschiedt teneinde pensioenen uit te keren aan (voormalig) personeel van meer dan één rechtspersoon die niet onder gemeenschappelijke leiding staan en waarbij de premies en uitkeringen worden bepaald zonder onderscheid te maken naar de aan de regeling deelnemende rechtspersonen’.14

Het aantal ondernemingspensioenfondsen is de laatste jaren behoorlijk gedaald, van 934 ondernemingspensioenfondsen in 1998 naar 669 in 2006. Het aantal bedrijfstakpensioenfondsen is echter toegenomen van 85 in 1998 naar 103 in 2006. Het aantal overige pensioenfondsen is nagenoeg gelijk gebleven. Het totale aantal pensioenfondsen in Nederland is gedaald van 1038 (in 1998) naar 791 (in 2006). Het aantal actieve deelnemers is echter juist gestegen van 4.820.000 naar 6.126.000 (zie de volgende tabel).15

Tabel 2: Aantal actieve deelnemers (x 1000)16

Jaar: Opf Bpf Overig Totaal

1998 779 4.003 38 4.820 1999 784 4.104 39 4.927 2000 793 4.246 39 5.078 2001 807 4.485 40 5.332 2002 864 4.836 40 5.740 2003 855 5.169 41 6.065 2004 838 5.026 42 5.906 2005 906 5.285 45 6.236 2006 804 5.276 46 6.126

Reden voor de afname van het aantal pensioenfondsen is de consolidatietendens in de Nederlandse pensioensector. Deze consolidatietendens wordt veroorzaakt door de toenemende internationalisering van de pensioensector. Een andere oorzaak van de consolidatietendens zijn de veranderingen in de regelgeving. Pensioenfondsen hebben te maken met steeds strengere eisen. Vooral de kleinere pensioenfondsen bundelen daarom de krachten om aan de regelgeving te kunnen voldoen.17

13 Raad voor de jaarverslaggeving, Richtlijnen voor de jaarverslaggeving, jaareditie 2005 inclusief aanpassingen voor verslagjaren die

aanvangen op of na 1 januari 2005, Deventer: Kluwer, 2005, p773

14 Raad voor de jaarverslaggeving, Richtlijnen voor de jaarverslaggeving, jaareditie 2005 inclusief aanpassingen voor verslagjaren die

aanvangen op of na 1 januari 2005, Deventer: Kluwer, 2005, p773

15 DNB Pensioenmonitor - http://www.statistics.dnb.nl/index.cgi?lang=nl&todo=PenMonitor 16 DNB Pensioenmonitor - http://www.statistics.dnb.nl/index.cgi?lang=nl&todo=PenMonitor

(17)

16

§3.4 Financieringsstelsels 18

Financiering van de verschillende pensioenregelingen kan op basis van een premiesysteem of een koopsomsysteem en is afhankelijk van het soort pensioenregeling. Wanneer een pensioenregeling wordt gefinancierd op basis van een premiesysteem, dan wordt periodiek een premie betaald voor de financiering van de pensioenaanspraken. De te betalen premie is een periodiek gelijkblijvende premie. Deze premie wordt vooraf berekend en dient ter dekking van de totale pensioenaanspraken over de volledige diensttijd. Wanneer tussentijds sprake is van bijvoorbeeld een verhoging van de pensioengrondslag, dient wanneer sprake is van een eindloonregeling gedurende de resterende looptijd, een aanvullende premie (of eventueel een eenmalige koopsom) te worden betaald voor de financiering van de verhoging van de pensioenaanspraken. Financiering op basis van een koopsomsysteem houdt in dat periodiek een koopsom wordt betaald voor de financiering van de pensioenaanspraak over het lopende dienstjaar. Wanneer bijvoorbeeld jaarlijks 2% van de pensioengrondslag aan pensioen wordt opgebouwd wordt deze 2% middels een koopsom ineens afgefinancierd. In tegenstelling tot het premiestelsel, waarbij sprake is van gelijkblijvende premies, nemen de koopsommen toe. Reden hiervoor is dat de tijd tot pensioendatum, de interestperiode, steeds korter wordt. Wanneer het pensioen wordt opgebouwd op basis van een eindloonsysteem, dient bij een tussentijdse verhoging van de pensioengrondslag een eenmalige aanvullende koopsom te worden betaald om de verhoging van de pensioenaanspraken af te financieren.

§4. Conclusie

Nederland heeft een uniek pensioenstelsel dat is gebaseerd op drie pijlers: de AOW, aanvullende pensioenregelingen van werkgevers en de eigen voorzieningen die mensen zelf treffen als aanvulling op de oudedagsvoorzieningen. Met betrekking tot de aanvullende pensioenregelingen bij werkgevers is sprake van een grote verscheidenheid aan pensioenregelingen. Deze pensioenregelingen zijn onder te verdelen in twee categorieën: DB-regelingen en DC-regelingen. Financiering van de verschillende pensioenregelingen vindt plaats op basis van een premiesysteem of een koopsomsysteem.

In Nederland bestaat 85% van de pensioenfondsen uit ondernemingspensioenfondsen, 13% is aan te merken als bedrijfstakpensioenfonds. Het aantal pensioenfondsen ten opzichte van het aantal deelnemers is de laatste jaren behoorlijk gedaald. Oorzaak van deze daling is de consolidatietendens, die in de pensioensector gaande is.

(18)

17

Hoofdstuk 3: RJ 271 en IAS 19

Wat houden de nieuwe boekhoudregels voor Nederlandse ondernemingen inzake personeelsbeloningen in en in welk opzicht verschillen RJ 271 en IAS 19 van elkaar?

§1. Inleiding

In dit hoofdstuk worden de nieuwe boekhoudregels voor Nederlandse niet-beursgenoteerde en beursgenoteerde ondernemingen beschreven. Dit betreft de boekhoudregels RJ 271 en IAS 19. RJ 271, richtlijn 271 van de Raad voor de Jaarverslaggeving, is van toepassing op alle niet-beursgenoteerde Nederlandse ondernemingen. IAS 19, International Accounting Standard 19 van de International Accounting Standards Board (IASB), is in Nederland van toepassing op beursgenoteerde ondernemingen.

§2. RJ 271 en IAS 19

19202122

§2.1 Inleiding

Voor de in deze paragraaf beschreven richtlijn 271 van de Raad voor de Jaarverslaggeving is gebruik gemaakt van de ‘Richtlijnen voor de jaarverslaggeving (jaareditie 2005)’, hierna verder te noemen RJ 271. Daarnaast is voor de beschrijving van IAS 19, gebruik gemaakt van de International Financial Reporting Standards, editie 2005. RJ 271 en IAS 19 zijn standaarden voor de verwerking van personeelsbeloningen in de jaarrekening en zijn van toepassing op alle personeelsbeloningen. Gezien het onderwerp van dit onderzoek, wordt alleen de inhoud van beide standaarden met betrekking tot de verwerking van pensioenen in de jaarrekening behandeld. Voor de verwerking van pensioenregelingen in de jaarrekening bij werkgevers is paragraaf 3 van RJ 271 en paragraaf 24 tot en met 125 van IAS 19 van toepassing. Onder pensioentoezeggingen worden aanspraken op periodieke uitkeringen verstaan van (voormalig) personeel of nabestaanden. Deze uitkeringen zijn afhankelijk van het in leven zijn en gaan in op de pensioengerechtigde leeftijd (ouderdomspensioen) of bij eerder overlijden (nabestaandenpensioen en wezenpensioen).23

19 Hoogendoorn, M.N., Klaassen, J., Krens, F., Externe verslaggeving in theorie en praktijk, deel 1, ’s-Gravenhage: Reed Business

Information bv, 2004, 4e druk, p731-766

20 Raad voor de jaarverslaggeving, Richtlijnen voor de jaarverslaggeving, jaareditie 2005 inclusief aanpassingen voor verslagjaren die

aanvangen op of na 1 januari 2005, Deventer: Kluwer, 2005, p767-845

21 Hoogendoorn, M.N., Klaassen, J., Krens, F., Externe verslaggeving in theorie en praktijk, deel 1, ’s-Gravenhage: Reed Business

Information bv, 2004, 4e druk, p731-766

22 International Accounting Standards Board, International Financial Reporting Standards, including International Accounting Standards and

Interpretations as at 1 January 2005, London, International Accounting Standards Committee Foundation, 2005, p935-1053

23 Raad voor de jaarverslaggeving, Richtlijnen voor de jaarverslaggeving, jaareditie 2005 inclusief aanpassingen voor verslagjaren die

(19)

18

§2.2 Doelstelling

Alvorens ingegaan wordt op de inhoudelijke aspecten, is van belang om in te gaan op het doel van de (nieuwe) boekhoudregels. IFRS heeft tot doel om te zorgen voor uniformiteit, harmonisatie en transparantie in de externe verslaggeving. De Raad voor de jaarverslaggeving heeft tot doel om ‘de kwaliteit van de externe verslaggeving, in het bijzonder van de jaarrekening, binnen Nederland door rechtspersonen en andere organisaties te bevorderen’.24 De raad voor de jaarverslaggeving is nauw betrokken bij de International Accounting Standards

Board. De Raad voor de jaarverslaggeving voert een beleid dat erop gericht is om de richtlijnen te laten overeenstemmen met de standaarden van de IASB, IFRS. De richtlijnen voor de jaarverslaggeving zijn weliswaar enigszins afgestemd op de Nederlandse situatie, maar hebben net als IFRS als doel om een zo getrouw mogelijk beeld van de financiële posities van ondernemingen weer te geven. RJ 271 en IAS 19 zijn voornamelijk gericht op het verhogen van de transparantie ten aanzien van pensioenregelingen. Dit houdt in, dat onder andere de werkelijke risico’s van de pensioenregeling inzichtelijk moeten worden gemaakt. De jaarrekening dient een juist en getrouw beeld te geven van de rechten en plichten van een onderneming met betrekking tot de pensioenregeling(en).

§2.3 Reikwijdte 2526

RJ 271 en IAS 19 zijn van toepassing op alle pensioenregelingen, die een werkgever heeft getroffen voor het personeel. Hieronder vallen alle pensioenregelingen voor zowel in Nederland als in het buitenland woonachtig personeel, die zijn ondergebracht bij een ondernemingspensioenfonds, een levensverzekeringsmaatschappij of een bedrijfstakpensioenfonds. Voor deze categorieën van pensioenregelingen geldt dat de werkgever de betreffende pensioenregeling moet kwalificeren als een DB-regeling of een DC-regeling, op basis van de wettelijke en/ of constructieve verplichtingen die hieruit voortvloeien. Wanneer sprake is van een fonds waar meerdere werkgevers de pensioenregeling hebben ondergebracht, dient de betreffende werkgever alleen het proportionele deel van de pensioenregeling verantwoorden waar deze verantwoordelijk voor is en hierover alle vereiste informatie verschaffen. RJ 271 en IAS 19 gelden niet alleen voor pensioenregelingen die formeel zijn vastgelegd, maar ook voor pensioenverplichtingen die zijn ontstaan door een bestendig gevolgde gedragslijn van de werkgever. Dit wil zeggen dat de werkgever in het verleden bepaalde acties en/ of gedragingen heeft gedaan teneinde de goede relatie met het personeel voort te zetten, omdat op de betreffende momenten geen andere goede alternatieven mogelijk waren. Hierdoor is een bepaalde verwachting gewekt bij het personeel, de werkgever heeft als het ware een verplichting geconstrueerd omdat deze de relatie met het personeel niet wil verstoren. Een dergelijke verplichting wordt ook wel een ‘constructieve verplichting’ genoemd. Deze ‘constructieve verplichting’ ontstaat niet wanneer de werkgever duidelijk aan het personeel heeft gecommuniceerd, dat de acties en/ of gedragingen aan voorwaarden zijn gebonden.

24 www.rjnet.nl/Organisatie/Stichting_en_Raad/index.asp

25 Raad voor de jaarverslaggeving, Richtlijnen voor de jaarverslaggeving, jaareditie 2005 inclusief aanpassingen voor verslagjaren die

aanvangen op of na 1 januari 2005, Deventer: Kluwer, 2005, p767-768,771

26 International Accounting Standards Board, International Financial Reporting Standards, including International Accounting Standards and

(20)

19

§2.4 Kwalificatie van pensioenregelingen272829

RJ 271 en IAS 19 onderscheiden twee categorieën pensioenregelingen: toegezegde-bijdrage regelingen (defined contribution plans) en toegezegd-pensioenregelingen (defined benefit plans).

RJ 271 geeft de volgende definities van deze twee soorten pensioenregelingen (Raad voor de Jaarverslaggeving, 2005, p772): ‘EEeennttooeeggeezzeeggddee--bbiijjddrraaggeerreeggeelliinngg((ddeeffiinneeddccoonnttrriibbuuttiioonnppllaann))iisseeeennppeennssiiooeennrreeggeelliinngg w waaaarrbbiijjddoooorrddeerreecchhttssppeerrssoooonnoovveerreeeennggeekkoommeennbbiijjddrraaggeennwwoorrddeennbbeettaaaallddaaaannhheettffoonnddss,, e enneerrggeeeennvveerrpplliicchhttiinnggvvoooorrddeerreecchhttssppeerrssoooonnbbeessttaaaattttootthheettbbeettaalleennvvaann a aaannvvuulllleennddeebbiijjddrraaggeennaallsseerrsspprraakkeeiissvvaanneeeenntteekkoorrttbbiijjhheettffoonnddss.. H Heettaaccttuuaarriiëëlleerriissiiccoo,,iinncclluussiieeffhheettbbeelleeggggiinnggssrriissiiccoo,,lliiggttnniieettbbiijjddeerreecchhttssppeerrssoooonn..’’ ‘TTooeeggeezzeeggdd--ppeennssiiooeennrreeggeelliinnggeenn((ddeeffiinneeddbbeenneeffiittppllaann))zziijjnnaalllleeaannddeerreerreeggeelliinnggeenn d daannttooeeggeezzeeggddee--bbiijjddrraaggeerreeggeelliinnggeenn..’’

IAS 19 definieert beide categorieën als volgt (International Accounting Standards Board, 2005, p943):

‘DDeeffiinneeddCCoonnttrriibbuuttiioonnPPllaannssaarreeppoosstt--eemmppllooyymmeennttbbeenneeffiittppllaannssuunnddeerrwwhhiicchhaanneennttiittyyppaayyssffiixxeeddccoonnttrriibbuuttiioonnss i innttooaasseeppaarraatteeeennttiittyy((aaffuunndd))aannddwwiillllhhaavveennoolleeggaalloorrccoonnssttrruuccttiivveeoobblliiggaattiioonnttoo p paayyffuurrtthheerrccoonnttrriibbuuttiioonnssiifftthheeffuunnddddooeessnnootthhoollddssuuffffiicciieennttaasssseettssttooppaayyaalllleemmppllooyyeeeebbeenneeffiittss r reellaattiinnggttooeemmppllooyyeeeesseerrvviicceeiinntthheeccuurrrreennttaannddpprriioorrppeerriiooddss..’’ ‘DDeeffiinneeddBBeenneeffiittPPllaannssaarreeppoosstt--eemmppllooyymmeennttbbeenneeffiittppllaannss o otthheerrtthhaannddeeffiinneeddccoonnttrriibbuuttiioonnppllaannss..’’

Zowel onder RJ 271 als IAS 19 wordt onder een toegezegde-bijdrage regeling, hierna verder aan te duiden als een ‘DC-regeling’, een regeling verstaan waarbij de werkgever een overeengekomen bijdrage betaalt aan de pensioenregeling en geen verplichting heeft tot het betalen van eventuele tekorten. De bijdragen van de werkgever leiden tot de opbouw van pensioenkapitaal, waarmee door of voor de betreffende werknemer op pensioendatum pensioenaanspraken dienen te worden ingekocht. Door de werkgever wordt geen enkele toezegging gedaan over de te verwachten hoogte van het uiteindelijke pensioenkapitaal en de pensioenaanspraken. Dit betekent dat het actuariële risico, inclusief het beleggingsrisico geheel voor eigen rekening en risico komen van de betreffende werknemer(s).

Onder een toegezegd-pensioenregeling, hierna verder aan te duiden als een ‘DB-regeling’, worden alle pensioenregelingen verstaan, die niet zijn aan te duiden als een DC-regeling. Bij een DB-regeling worden door de werkgever toezeggingen gedaan over de hoogte van de pensioenaanspraken. De werkgever is verplicht tot het doen van aanvullende betalingen wanneer sprake is van een tekort aan pensioenkapitaal. Het actuariële risico, inclusief het beleggingsrisico liggen daardoor geheel bij de werkgever.

27 Raad voor de jaarverslaggeving, Richtlijnen voor de jaarverslaggeving, jaareditie 2005 inclusief aanpassingen voor verslagjaren die

aanvangen op of na 1 januari 2005, Deventer: Kluwer, 2005, p772-777

28 Hoogendoorn, M.N., Klaassen, J., Krens, F., Externe verslaggeving in theorie en praktijk, deel 1, ’s-Gravenhage: Reed Business

Information bv, 2004, 4e druk, p735-737

29 International Accounting Standards Board, International Financial Reporting Standards, including International Accounting Standards and

(21)

20

Een pensioenregeling dient te worden gekwalificeerd als een DC-regeling of een DB-regeling. De kwalificatie is afhankelijk van de voorwaarden en afspraken die zijn vastgelegd, evenals de wettelijke en constructieve verplichtingen die de werkgever heeft. Voor de kwalificatie van de pensioenregeling maakt het niet uit waar de regelingen zijn ondergebracht. Pensioenregelingen die zijn ondergebracht bij een ondernemingspensioenfonds, bedrijfstakpensioenfonds of levensverzekeringsmaatschappij dienen daarom allemaal (volgens dezelfde methode) te worden gekwalificeerd.30

Volgens RJ 271 en IAS 19 is sprake van een DC-regeling, wanneer het resterende economische risico niet bij de werkgever ligt. Dit wil zeggen dat de werkgever alleen verplicht is tot het betalen van een vooraf vastgestelde bijdrage (premie). Een fluctuerende bijdrage is daarbij toegestaan, mits deze van tevoren is overeengekomen. De bijdragen (premies) worden door het pensioenfonds of de pensioenverzekeraar belegd en leiden uiteindelijk tot de opbouw van een pensioenkapitaal waarmee op pensioendatum pensioenaanspraken dienen te worden ingekocht. Het uiteindelijk op te bouwen pensioenkapitaal is afhankelijk van het rendement op de beleggingen

(van de ingelegde premies) en de werkgever geeft geen garanties ten aanzien van de hoogte van de uiteindelijk in te kopen pensioenaanspraken. Dit houdt in, dat zowel het actuariële risico als het beleggingsrisico, voor rekening komen van de deelnemers van de pensioenregeling. De werkgever kan niet verplicht worden tot het voldoen van aanvullende betalingen.

Van een DB-regeling is sprake wanneer de werkgever direct of indirect garanties geeft over de hoogte van de pensioenaanspraken. De werkgever garandeert als het ware een bepaald rendement op de ingelegde premies of koopsommen. Daarnaast is de hoogte van de uiteindelijke pensioenaanspraken niet alleen afhankelijk van de betaalde premies of koopsommen. De werkgever is verplicht tot het voldoen van aanvullende premies of koopsommen wanneer sprake is van tekorten. Deze verplichting bestaat van rechtswege, doordat deze formeel is vastgelegd, of ontstaat als gevolg van een bestendig gevolgde gedragslijn (constructieve verplichting). Ook wanneer formeel is vastgelegd, dat de werkgever niet verplicht is tot het aanvullen van tekorten, maar dit in de communicatie naar het personeel toe wel wordt toegezegd, is alsnog sprake van een verplichting en daarmee een DB-regeling.

30 Hoeven, R.L. ter, Vromans, J.M.G.E., Pensioenen en de overgang naar IFRS, NIVRA-geschrift 75: ‘Het jaar 2004 verslagen; onderzoek

(22)

21

§2.5 Gevolgen van de kwalificatie voor de verwerking in de jaarrekening §2.5.1 De verwerking van DC-regelingen (toegezegde-bijdrage regelingen)313233

De verplichtingen van een DC-regeling bestaan alleen uit het voldoen van een vaste vooraf overeengekomen premie. De verwerking van DC-regelingen in de jaarrekening is daarom ook redelijk eenvoudig, voor de berekening van de verplichtingen is alleen de verschuldigde premie van belang. Deze premie wordt als last opgenomen in de winst- en verliesrekening. Het deel van de premie dat is verschuldigd, maar nog niet is betaald, wordt als verplichting in de balans opgenomen. Wanneer meer premie is betaald dan volgens de regeling verschuldigd is, dient dit overschot in de balans te worden verantwoord als een overlopend actief. Dit is echter alleen toegestaan als het overschot in de toekomst wordt verrekend met de verschuldigde premies. Waardering van de verplichting tegen contante waarde (op basis van de marktrente) is van toepassing op verschuldigde premies die niet geheel binnen één jaar na balansdatum betaalbaar zijn.

§2.5.2 De verwerking van DB-regelingen (toegezegd-pensioenregelingen)343536

In tegenstelling tot de verwerking van een DC-regeling in de jaarrekening, is de verwerking van een DB-regeling vrij complex. Reden hiervoor is dat de verplichtingen van de werkgever niet beperkt zijn tot het betalen van een vaste premie. Tevens dienen niet alleen de wettelijke verplichtingen, maar ook eventuele constructieve verplichtingen verantwoord te worden. Constructieve verplichtingen zijn verplichtingen die ontstaan door informele praktijken en/ of gedragingen van de werkgever.

Voor de waardering en resultaatbepaling dienen een aantal berekeningen te worden uitgevoerd. Ten eerste dienen (per DB-regeling afzonderlijk) actuariële berekeningen gemaakt te worden om de waarde van de reeds toegekende pensioenaanspraken in te schatten. Tevens dient de contante waarde van de toegekende aanspraken en de reële waarde van de fondsbeleggingen te worden berekend. Daarnaast dient een berekening te worden uitgevoerd ten aanzien van de actuariële resultaten. Het gedeelte hiervan dat van toepassing is op het huidige boekjaar, dient aan dit jaar te worden toegekend. Wanneer zich in het huidige verslagjaar wijzigingen in de regeling hebben voorgedaan of een regeling is ingevoerd, moeten de lasten die hieruit voortvloeien over de reeds verstreken diensttijd worden bepaald. Deze kosten worden ´past service cost’ genoemd. Hetzelfde geldt voor inperking of beëindiging van de regeling, de hieruit voortvloeiende kosten of opbrengsten dienen te worden bepaald en als last of bate te worden verantwoord. Een werkgever die meerdere DB-regelingen heeft, dient de hierboven beschreven berekeningen voor iedere DB-regeling afzonderlijk uit te voeren.

31 Raad voor de jaarverslaggeving, Richtlijnen voor de jaarverslaggeving, jaareditie 2005 inclusief aanpassingen voor verslagjaren die

aanvangen op of na 1 januari 2005, Deventer: Kluwer, 2005, p81-782

32 Hoogendoorn, M.N., Klaassen, J., Krens, F., Externe verslaggeving in theorie en praktijk, deel 1, ’s-Gravenhage: Reed Business

Information bv, 2004, 4e druk, p737

33 International Accounting Standards Board, International Financial Reporting Standards, including International Accounting Standards and

Interpretations as at 1 January 2005, London, International Accounting Standards Committee Foundation, 2005, p954

34 Raad voor de jaarverslaggeving, Richtlijnen voor de jaarverslaggeving, jaareditie 2005 inclusief aanpassingen voor verslagjaren die

aanvangen op of na 1 januari 2005, Deventer: Kluwer, 2005, p782-802

35 Hoogendoorn, M.N., Klaassen, J., Krens, F., Externe verslaggeving in theorie en praktijk, deel 1, ’s-Gravenhage: Reed Business

Information bv, 2004, 4e druk, p737-748

36 International Accounting Standards Board, International Financial Reporting Standards, including International Accounting Standards and

(23)

22

De hoogte van de verplichting, die in de balans dient te worden opgenomen, is het totaal van de contante waarde van de toegekende pensioenaanspraken, de op balansdatum nog niet verwerkte actuariële resultaten, de lasten over verstreken diensttijd die nog moeten worden toegerekend aan de volgende boekjaren verminderd met de reële waarde van de fondsbeleggingen. Het is onder voorwaarden toegestaan om de berekeningen op een andere datum dan balansdatum uit te voeren. Wanneer sprake is van belangrijke veranderingen in de periode tussen berekeningsdatum en balansdatum, dienen de berekeningen als gevolg hiervan te worden aangepast.

De verplichting kan zowel positief als negatief zijn. In het geval van een negatieve verplichting dient deze als een overlopend actief in de balans te worden opgenomen. Hieraan zijn echter bepaalde voorwaarden verbonden. Het betreft hier voorwaarden ten aanzien van de maximale omvang van het overlopend actief. Het overlopende actief mag niet meer bedragen dan de som van de nog niet in het resultaat verwerkte actuariële resultaten, de nog aan volgende boekjaren toe te rekenen lasten over verstreken diensttijd en de contante waarde van economische voordelen, die terugvloeien in de onderneming of leiden tot verlaging van toekomstige bijdragen.37 Een ander

aspect dat van belang is ten aanzien van de vaststelling van het overlopende actief, is een eventueel overschot. Als de reële waarde van de fondsbeleggingen hoger is dan de contante waarde van de reeds toegekende pensioenaanspraken, is sprake van een overschot. Dit overschot kan leiden tot een lastenverlaging voor de werkgever en daarom mag activering van dit overschot als overlopend actief plaatsvinden.

Ten aanzien van de pensioenregeling dienen de volgende kosten in de winst- en verliesrekening te worden verantwoord: de ‘current service cost’, de interestkosten, het verwachte rendement op de beleggingen, de aan het boekjaar toegekende actuariële resultaten, en ‘past service cost’, de effecten van inperkingen aan of invoering van de pensioenregeling en de effecten van de limietstelling aan de omvang van het overlopend actief.

RJ 271 en IAS 19 schrijven voor de berekening van de contante waarde van de toegekende pensioenaanspraken en het berekenen van de last over verstreken diensttijd, de ‘Projected Unit Credit Methode’ voor. Dit is een actuariële methode, waarbij de toegekende pensioenaanspraken per dienstjaar afzonderlijk in aanmerking genomen en gewaardeerd worden. De hierbij gehanteerde actuariële grondslagen moeten realistisch en consistent zijn. Onder actuariële grondslagen worden demografische en financiële veronderstellingen verstaan. Demografische veronderstellingen zijn bijvoorbeeld: overlevingskansen, arbeidsongeschiktheidskansen, gehuwdheids- en samenlevingsfrequenties. Financiële veronderstellingen worden ontleend aan marktverwachtingen en zijn bijvoorbeeld veronderstellingen ten aanzien van de disconteringsvoet, toekomstige salarisstijgingen, verwacht rendement op beleggingen en veronderstellingen met betrekking tot indexatie. Om gebruikers van de jaarrekening in staat te stellen de aard van de DB-regeling en financiële effecten van wijzingen in de DB-regeling in te schatten, dient in de toelichting op de jaarrekening een aantal zaken te worden vermeld. Zo dienen in ieder geval de wijze van berekening van de pensioenverplichtingen en de verwerking van deze verplichtingen in de jaarrekening te worden toegelicht. Daarnaast dient een algemene beschrijving te worden gegeven van de inhoud van de belangrijkste pensioenregelingen en de gevolgen daarvan voor de werkgever.

37 Raad voor de jaarverslaggeving, Richtlijnen voor de jaarverslaggeving, jaareditie 2005 inclusief aanpassingen voor verslagjaren die

(24)

23

§2.5.3 Uitzonderingsregeling 3839

Een werkgever mag onder bepaalde voorwaarden een DB-regeling in de externe verslaggeving verwerken als een DC-regeling. Voorwaarde hiervoor is dat redelijkerwijs onvoldoende gegevens beschikbaar zijn om de vereiste berekeningen uit te voeren. In dat geval dient in de toelichting vermelding gemaakt te worden van het feit dat de pensioenregeling en DB-regeling is, de reden voor het onvoldoende beschikbaar zijn van de vereiste gegevens voor de berekening en de invloed van een eventueel overschot of tekort op de toekomstige betalingen door de werkgever.

Deze uitzonderingsregeling geldt alleen voor werkgevers die zijn aangesloten bij een bedrijfstakpensioenregeling en alleen dan wanneer de werkgever niet verplicht is tot het voldoen van aanvullende betalingen als sprake is van een tekort bij het bedrijfstakpensioenfonds.40 Onder aanvullende betalingen vallen niet eventuele hogere

toekomstige premies of koopsommen. Een andere voorwaarde is dat eventuele overschotten niet mogen terugvloeien naar de werkgever. Tevens mag een DB-regeling die bij een verzekeraar is ondergebracht, worden verwerkt in de jaarrekening als een DC-regeling, maar alleen wanneer de werkgever naast het betalen van de (verzekerings)premie geen verdere wettelijke of constructieve verplichtingen heeft. Anders gezegd: de werkgever mag geen verplichting hebben tot het direct betalen van de pensioenaanspraken op pensioendatum of voldoen van aanvullende betalingen, als de verzekeraar de pensioenaanspraken niet (volledig) uitkeert. Een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling voldoet aan dit criterium. Hoewel een dergelijke regeling aan werkgeverszijde veel lijkt op een DC-regeling, mag een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling niet zonder meer gelijkgesteld worden met een DC-regeling. Een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling kan een DC-regeling zijn, maar dit is niet altijd het geval. Reden hiervoor is, dat bij een DC-regeling de bijdragen van tevoren worden overeengekomen en daarna vaststaan. Bij een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling is het echter mogelijk, dat de premies (in de toekomst) wijzigen, bijvoorbeeld als gevolg van een wijziging in rekenrente. Toch mag een dergelijke regeling als zijnde een DC-regeling worden verwerkt, maar alleen wanneer de verplichting van de werkgever beperkt blijft tot het betalen van de (verzekerings)premie. Wanneer de verplichting van de werkgever niet beperkt blijft tot het betalen van de (verzekerings)premies, dient de pensioenregeling te worden aangemerkt en verantwoord als een DB-regeling.

38 Raad voor de jaarverslaggeving, Richtlijnen voor de jaarverslaggeving, jaareditie 2005 inclusief aanpassingen voor verslagjaren die

aanvangen op of na 1 januari 2005, Deventer: Kluwer, 2005, p777-781

39 International Accounting Standards Board, International Financial Reporting Standards, including International Accounting Standards

and Interpretations as at 1 January 2005, London, International Accounting Standards Committee Foundation, 2005, p949-953

40 Hoeven, R.L. ter, Vromans, J.M.G.E., Pensioenen en de overgang naar IFRS, NIVRA-geschrift 75: ‘Het jaar 2004 verslagen; onderzoek

(25)

24

§3. Verschillen tussen RJ 271 en IAS 19

41

Hoewel RJ 271 en IAS 19 grotendeels op hetzelfde neerkomen, is sprake van een aantal verschillen. Een belangrijk verschil tussen RJ 271 en IAS 19 is dat RJ 271 onder een bepaalde voorwaarde niet hoeft te worden toegepast. Onder RJ 271 is het voor ondernemingen toegestaan om in de jaarrekening met betrekking tot pensioenen en andere uitgestelde beloningen, FAS 87 en overige FASB statements toe te passen, mits sprake is van een integrale en consistente toepassing van deze statements. Dit is echter alleen toegestaan voor ondernemingen, die voor interne en externe doeleinden tevens een jaarrekening opstellen volgens US GAAP.42

IAS 19 kent een dergelijke bepaling niet. US GAAP is een afkorting voor de United States Generally Accepted Accounting Principles. Dit zijn de Amerikaanse verslaggevingsstandaarden, de Financial Accounting Standards. FAS 87, staat voor paragraaf 87 van de Financial Accounting Standards. FAS 87 geeft voorschriften over de verwerking van pensioenkosten in de jaarrekening van ondernemingen. De Financial Accounting Standards worden vastgesteld door de Financial Accounting Standards Board (FASB). De FASB is de uitgever van Amerikaanse verslaggevingstandaarden.43

Met betrekking tot de in de vorige paragraaf beschreven uitzonderingsregeling, is tevens sprake van een verschil tussen RJ 271 en IAS 19. Onder IAS 19 is het alleen toegestaan om een pensioenregeling, die is ondergebracht bij een bedrijfstakpensioenfonds, te verwerken in de jaarrekening als zijnde een DC-regeling wanneer onvoldoende informatie beschikbaar is om de vereiste berekeningen uit te kunnen voeren. Onder RJ 271 is dit tevens toegestaan, maar niet alleen wanneer sprake is van onvoldoende beschikbare informatie. Het is onder RJ 271 onder een bepaalde voorwaarde altijd toegestaan om de pensioenregeling te verwerken als zijnde een DC-regeling. Voorwaarde hiervoor is, dat de pensioenregeling een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling is. Een ander verschil is, dat de uitzonderingsregeling onder RJ 271 alleen van toepassing is op bedrijfstakpensioenfondsen, onder IAS 19 is de uitzonderingsregeling tevens van toepassing op de zogenaamde ‘state plans’. ‘State plans’ zijn pensioenregelingen, die voortkomen uit bepaalde wetgeving. Deze pensioenregelingen zijn bedoeld voor alle rechtspersonen of rechtspersonen binnen een bepaalde industrie. State plans worden uitgevoerd door de locale of nationale overheid of door een autonome (onafhankelijke) instantie.44

Op het gebied van de verwerking van VUT-regelingen bestaat eveneens een duidelijk verschil tussen RJ 271 en IAS 19. Een VUT-regeling is een regeling voor vervroegde uitdiensttreding van personeel. De uitkering betreft een tijdelijke uitkering tot pensioendatum en is afhankelijk van het laatstverdiende salaris. De VUT-regeling is een vrijwillige regeling en heeft een beperkte looptijd.45 VUT-regelingen worden onder RJ 271 beschouwd als

beloningen betaalbaar op termijn, terwijl IAS 19 VUT-regelingen beschouwt als zijnde een soort van pensioen.

41 www.rjnet.nl/pdf/verschillenanalyse_IAS_19.pdf

42 Raad voor de jaarverslaggeving, Richtlijnen voor de jaarverslaggeving, jaareditie 2005 inclusief aanpassingen voor verslagjaren die

aanvangen op of na 1 januari 2005, Deventer: Kluwer, 2005, p767

43 http://www.watsonwyatt.com/europe/netherlands/research/grippen/f.asp

44 International Accounting Standards Board, International Financial Reporting Standards, including International Accounting Standards

and Interpretations as at 1 January 2005, London, International Accounting Standards Committee Foundation, 2005, p952

45 Raad voor de jaarverslaggeving, Richtlijnen voor de jaarverslaggeving, jaareditie 2005 inclusief aanpassingen voor verslagjaren die

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

factoren wordt dan niet verdedigd vanwege de juistheid, maar vanwege de bruikbaarheid van het concept.5~ Te onder- zoeken blijft dan de gevoeligheid van de uitkomsten van Vintaf II

Voldoen Nederlandse ondernemingen voor de verwerking van pensioenen in de jaarrekening in het boekjaar 2005 en 2006 aan de verslaggevingsregels van IAS 19/ RJ 271 en wat zijn

Ook (zelfs) bij de fabrikanten van de herbiciden is niet altijd de specifieke informatie voorhanden over effectiviteit van herbiciden ter bestrijding van wilde haver. Vaak is deze

Dit ruwvoer wordt dan veel meer verspreid over het gehele weideseizoen gewonnen en ook in de herfstmaanden.,, wanneer de weersomstandigheden vaak minder gunstig z i j n voor..

(dus: Jan zei, dat zijn broer ziek is geweest). Aldus werd het kaartbeeld vertroebeld en misschien gedeeltelijk onjuist. Het is inderdaad waarschijnlijk dat de tijd van het hulpww.

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Hierbij wordt er een bordspelinterventie toegepast, waarbij de risicokleuters random aan een experimentele (getallenbordspel) of controleconditie (kleurenbordspel) worden

Toch waren de tegenstemmen niet verstomd en werd voor uitstel gepleit, met als argument dat de praktijk de invoering voorlopig niet aankon, of zelfs voor afstel, met als argument