• No results found

45 Hoofdstuk 6: Kritiek op RJ 271 en IAS 19

Welke kritiek wordt geuit op de nieuwe boekhoudregels?

§1. Inleiding

De introductie van de nieuwe boekhoudregels hebben veel stof doen opwaaien. RJ 271 en IAS 19 hebben tot doel om de transparantie te verhogen en de risico’s van pensioenregelingen inzichtelijk te maken, opdat de jaarrekening een juist en getrouw beeld geeft van de rechten en verplichtingen die uit de pensioenregeling voortvloeien. Partijen die met de nieuwe boekhoudregels te maken hebben, uiten veel kritiek op de nieuwe standaarden. Waaruit deze kritiek bestaat, wordt in paragraaf twee besproken. In paragraaf drie wordt een conclusie gegeven van wat in paragraaf twee is besproken.

§2. Kritiek

Zowel onder RJ 271 als IAS 19 bestaan slechts twee categorieën pensioenregelingen. Een pensioenregeling dient te worden gekwalificeerd als een DB-regeling óf een DC-regeling. Wanneer een pensioenregeling enigszins kenmerken bevat van een DB-regeling, dan dient deze als dusdanig te worden gekwalificeerd.

In Nederland kwalificeert het overgrote deel van de pensioenregelingen onder RJ 271 en IAS 19 als DB-regeling. Voor de inwerkingtreding van IFRS, eind 2004, was het aantal DB-regelingen 90% en het aantal DC-regelingen 10%.89 Dit houdt in, dat in Nederland de meerderheid van de ondernemingen de waarde van de pensioenverplichtingen op de balans dient op te nemen. Het feit dat Nederland een zeer groot aantal bedrijfstakpensioenregelingen kent (zie Hoofdstuk 2 paragraaf 3.3) betekent echter dat veel ondernemingen niet in staat zijn om, wanneer sprake is van een DB-regeling (die is ondergebracht bij een bedrijfstakpensioenfonds), de vereiste berekeningen uit te voeren, omdat onvoldoende informatie beschikbaar is. In dergelijke gevallen mag een DB-regeling worden verwerkt als zijnde een DC-regeling. De balans geeft in deze gevallen geen getrouw beeld van de werkelijke verplichtingen van de pensioenregeling. Vanuit dit oogpunt is het zeer begrijpelijk dat kritiek wordt geuit op de nieuwe boekhoudregels. Immers RJ 271 en IAS 19 beogen de transparantie te verhogen en de risico’s van de pensioenregeling in kaart te brengen, zodat de rechten en verplichtingen van de pensioenregeling juist en getrouw worden weergegeven. Het doel van RJ 271 en IAS 19 wordt met betrekking tot bedrijfstakpensioenregelingen in veel gevallen niet behaald.

Afgezien van de specifieke situatie in Nederland met betrekking tot het grote aantal bedrijfstakpensioenregelingen, is het voor diverse partijen maar de vraag of de waardering van de pensioenverplichtingen wel op de juiste wijze geschiedt. Ook vraagt men zich af of de risico’s van de pensioenregeling(en) onder RJ 271 en IAS 19 wel getrouw worden weergegeven.90

89 DNB Pensioenmonitor - http://www.statistics.dnb.nl/index.cgi?lang=nl&todo=PenMonitor

46

Op een aantal punten wordt daarom behoorlijk kritiek geuit op de nieuwe boekhoudregels. De belangrijkste kritiekpunten zijn: de disconteringsvoet, de verwerking van actuariële resultaten, het rekening houden met toekomstige salarisstijgingen, de impact op de balans en het resultaat van ondernemingen en het verschuivingsgevaar van DB-regelingen naar DC-regelingen. Deze kritiekpunten worden hieronder afzonderlijk uitgewerkt.

§2.1 Disconteringsvoet

De disconteringsvoet, die voor de waardering van de pensioenverplichtingen dient te worden gebruikt, dient te worden afgeleid van hoogwaardige ondernemingsobligaties. Wanneer de markt voor deze obligaties niet voldoende liquide is, dient de disconteringsvoet te worden gebaseerd op het rendement op staatsleningen. 91 Bij de rente van hoogwaardige ondernemingsobligaties is een risicopremie voor het debiteurenrisico inbegrepen. Hierdoor wordt in feite een te hoge rentevoet voor de waardering van de pensioenverplichtingen gehanteerd. De waarde van de pensioenverplichtingen valt daardoor lager uit. Pensioenverplichtingen zijn in feite harde verplichtingen en daarom zou de reële waarde van de verplichtingen tegen de rentevoet van risicovrije beleggingen moeten worden berekend.92

§2.2 Actuariële resultaten

Een ander kritiekpunt op de berekening van de balanspositie, is het naar de toekomst verschuiven van actuariële resultaten. Dit naar voren schuiven van actuariële resultaten is toegestaan, wanneer de cumulatieve nog niet verwerkte actuariële resultaten minder bedragen dan 10% van de contante waarde van de pensioenverplichtingen of reële waarde van de pensioenbeleggingen aan het begin van het boekjaar. Voor het vaststellen van de grens, wordt 10% genomen van de hoogste van de twee hiervoor genoemde waarden. Zolang de cumulatieve nog niet in het resultaat verwerkte actuariële resultaten (aan het begin van het boekjaar) beneden de 10%-grens blijven, hoeven de actuariële resultaten niet te worden verwerkt in de winst- en verliesrekening. Met de nog niet in het resultaat verwerkte actuariële resultaten dient, bij de bepaling van de op de balans op te nemen verplichting, rekening te worden gehouden. Zo dient een cumulatief negatief (nog niet verwerkt) actuarieel resultaat in mindering te worden gebracht op de verplichting en vice versa wanneer het een positief (nog niet verwerkt) actuarieel resultaat betreft. 93 Hierdoor wordt in feite geen goed beeld verkregen van de actuele balanspositie, omdat actuariële resultaten beneden de grens van 10% worden genegeerd. Hierdoor kan het voorkomen, dat op de balans een pensioenoverschot komt te staan, terwijl in werkelijkheid sprake is van een pensioentekort.94

Anderzijds biedt het naar de toekomst verschuiven van actuariële resultaten, ondernemingen de mogelijkheid om

91 Raad voor de jaarverslaggeving, Richtlijnen voor de jaarverslaggeving, jaareditie 2005 inclusief aanpassingen voor verslagjaren die aanvangen op of na 1 januari 2005, Deventer: Kluwer, 2005, p823

92 Bunicich, B., Zin en onzin bij modern boekhouden, De Actuaris, Vol. 2005, Nr. 1, p10-11

93 Raad voor de jaarverslaggeving, Richtlijnen voor de jaarverslaggeving, jaareditie 2005 inclusief aanpassingen voor verslagjaren die aanvangen op of na 1 januari 2005, Deventer: Kluwer, 2005, p824

47

de volatiliteit van de balans en het resultaat te beperken.95 Het is mogelijk dat over een bepaalde periode de positieve en negatieve actuariële resultaten elkaar compenseren. Door een grens van 10% aan te houden en de cumulatieve actuariële resultaten beneden deze grens niet te verwerken in het resultaat, wordt wellicht een consistenter beeld gegeven van de pensioenverplichtingen. Voor het naar de toekomst verschuiven van actuariële resultaten valt daarom iets te zeggen. Feit blijft echter, dat hierdoor de balanspositie niet altijd een getrouw beeld geeft van de pensioenverplichtingen.

§2.3 Toekomstige salarisstijgingen

Bij de verwerking van DB-regelingen in de jaarrekening, dienen ondernemingen rekening te houden met toekomstige salarisstijgingen. Voor ondernemingen in een competitieve markt, brengt dit een belangrijk concurrentienadeel met zich mee. DB-regelingen brengen een hogere pensioenlast met zich mee dan DC-regelingen, omdat rekening gehouden moet worden met toekomstige salarisstijgingen. Deze hogere pensioenlast kan worden doorberekend in de kostprijs van de producten. Een andere optie is het doorberekenen van de hogere pensioenlast aan de werknemer, door een lager salaris uit te betalen. Dit levert echter een nadeel op met betrekking tot het aantrekken van personeel.96 Het rekening houden met toekomstige salarisstijgingen zorgt echter ervoor, dat de waarde en de risico’s van de pensioenregeling inzichtelijk worden gemaakt. Een eindloonregeling is nou eenmaal meer waard dan een middelloonregeling. RJ 271 en IAS 19 hebben ervoor gezorgd, dat het verschil in waarde tussen een eindloonregeling en middelloonregeling wordt erkend.97

§2.4 Impact op de balans en het resultaat van ondernemingen

Een van de meeste geuite kritiekpunten is de grote impact, die de nieuwe boekhoudregels op de balans en het resultaat van ondernemingen hebben. Wanneer sprake is van een onevenredig grote verhouding van het pensioenvermogen ten opzichte van het vermogen en het resultaat van een onderneming, heeft een eventueel tekort bij het pensioenfonds grote gevolgen voor de balans en het resultaat van de betreffende onderneming.98

Daarbij leidt de voorgeschreven berekeningsmethode voor de jaarlijkse berekening van de verplichtingen op basis van de marktrente, eventueel tot grote schommelingen in de verplichtingen. Deze schommelingen hebben mogelijk een grote invloed op het resultaat van een onderneming tot gevolg. Daarnaast zorgt het opnemen van de pensioenverplichtingen in de balans voor een grote volatiliteit van de balans.

Deze kritiek is begrijpelijk, maar niet gerechtvaardigd. Wanneer de balans en het resultaat grote schommelingen vertonen, dan is dit wellicht een nadeel voor de onderneming, maar tegelijkertijd laten deze (ongewenste) effecten zien, welke risico’s aan de pensioenregeling verbonden zijn. Bovendien hoeft het effect op de balans en het resultaat niet per definitie nadelig te zijn.

95 Bouvier, S., IAS 19: Staart kwispelt hond?, Nederlands Pensioen- & Beleggingsnieuws, April/Mei 2006

96 Bunicich, B., Zin en onzin bij modern boekhouden, De Actuaris, Vol. 2005, Nr. 1, p12

97 Bouvier, S., IAS 19: Staart kwispelt hond?, Nederlands Pensioen- & Beleggingsnieuws, April/Mei 2006

48

Daarnaast worden de effecten op het resultaat en de balans van de onderneming, enigszins beperkt door twee resultaatdempers: het naar de toekomst verschuiven van actuariële resultaten en het uitsmeren van de actuariële resultaten over de resterende diensttijd van de actieve deelnemers.99

Het naar de toekomst verschuiven van actuariële resultaten, wordt ook wel de 'tien procent drempel' genoemd. Dit houdt in dat actuariële resultaten, wanneer deze minder bedragen dan 10% van de pensioenverplichtingen of de pensioenbeleggingen, naar de toekomst mogen worden verschoven. De actuariële resultaten hoeven in dat geval niet tot uitdrukking te worden gebracht in de balans (zie ook paragraaf 2.2 actuariële resultaten). Verschillen tussen de contante waarde van de toegekende pensioenaanspraken en de reële waarde van de fondsbeleggingen (het actuariële resultaat), leiden niet tot een resultaat zolang het verschil minder dan tien procent bedraagt van de hoogste waarde van de pensioenbeleggingen of de pensioenverplichtingen.100

Daarnaast mag het actuariële resultaat, wanneer deze de ‘tien procent grens’ te boven gaat, worden uitgesmeerd over de resterende diensttijd van de actieve deelnemers. Hierdoor valt de impact op de balans en het resultaat van de onderneming doorgaans mee. Keerzijde hiervan is, dat geen goed beeld wordt verkregen van de actuele balanspositie. Door de resultaatdempers wordt in feite een vertroebeld beeld gegeven van de werkelijke kosten en risico’s van de pensioenregeling, omdat actuariële resultaten beneden de ‘tien procent grens’ als het ware worden genegeerd.

Deze bovengenoemde resultaatdempers zijn in feite schattingscorrecties en zijn door de IASB bedacht om de volatiliteit te beperken. De IASB heeft deze correcties echter vanuit het oogpunt bedacht, dat de omvang van de volatiliteit anders onrealistisch zou zijn. Voor de berekening van de actuariële resultaten wordt gebruik gemaakt van actuariële grondslagen, deze berusten op veronderstellingen en niet op de werkelijkheid. Aangezien deze veronderstellingen (achteraf) niet altijd realistisch blijken te zijn, heeft de IASB de mogelijkheid van deze zogenaamde schattingscorrectie geboden. De omvang van de gehanteerde ‘tien procent drempel’ is echter op arbitraire wijze vastgesteld. De IASB was van mening dat de ‘drempel’ consistent moest zijn met landen waar een dergelijke drempel reeds werd toegepast (zoals de Verenigde Staten). Daarom heeft de IASB het percentage gesteld op 10%.101

99 Verhoeven, R.L. ter, IAS-regels geven veel beter inzicht in pensioenlasten, Het Financiële Dagblad, 2004

100 Verhoeven, R.L. ter, IAS-regels geven veel beter inzicht in pensioenlasten, Het Financiële Dagblad, 2004

101 International Accounting Standards Board, International Financial Reporting Standards, including International Accounting Standards and Interpretations as at 1 January 2005, London, International Accounting Standards Committee Foundation, 2005, p1025-1029

49

§2.5 Verschuivingsgevaar van DB-regelingen naar DC-regelingen

Sinds de introductie van de nieuwe boekhoudregels, wordt gevreesd voor een massale verschuiving van DB-regelingen naar DC-DB-regelingen, omdat men van mening is dat de kosten en risico’s als gevolg van de nieuwe boekhoudregels zijn toegenomen. Deze kritiek is echter niet gerechtvaardigd.

De nieuwe boekhoudregels hebben ervoor gezorgd, dat de kosten en risico’s inzichtelijk zijn gemaakt. De kosten en risico’s zijn niet toegenomen als gevolg van de nieuwe boekhoudregels. Werkgevers hebben weliswaar nu te maken met extra kosten, die zijn verbonden aan het uitvoeren van de vereiste berekeningen. De kosten en risico’s van de pensioenregeling zelf zijn niet toegenomen. De kosten en risico’s zijn alleen inzichtelijker gemaakt en werkgevers zijn zich bewust(er) geworden van de kosten en risico’s, die de bestaande pensioenregelingen met zich meebrengen. Dit heeft werkgevers aan het denken gezet en ertoe geleid, dat veel werkgevers de pensioenregeling hebben herzien of (mogelijk) nog gaan herzien om zo de kosten en risico’s te verminderen. Het aantal middelloonregelingen is de laatste jaren toegenomen en het aantal eindloonregelingen is afgenomen. Deze ontwikkeling is echter gaande sinds 2000 en is te wijten aan de sterke daling van de beurskoersen en de vergrijzing (zie hoofdstuk 5, paragraaf 3).

Op de omzetting van DB-regelingen naar DC-regelingen door werkgevers wordt veel kritiek geuit. Vooral het feit, dat risico’s door deze omzetting bij de deelnemers komen te liggen, is een belangrijk kritiekpunt. Daarbij wordt echter vergeten, dat ook de eventuele voordelen volledig voor rekening van de deelnemers komen. De kritiek zou gerechtvaardigd zijn, als werkgevers een veel te lage premie ter beschikking zouden stellen waardoor de deelnemers nog meer afhankelijk zouden zijn van de beleggingsrendementen van het pensioenfonds. De omzetting naar een DC-regeling gaat echter vaak gepaard met grote afkoopsommen. Tevens zijn werkgevers vaak bereid om voor DC-regelingen hogere premies te betalen dan voor DB-regelingen (zie hoofdstuk 3, paragraaf 4.1).

50

§3. Conclusie

RJ 271 en IAS 19 beogen de transparantie te verhogen en de risico’s van de pensioenregeling in kaart te brengen, zodat de jaarrekening een juist en getrouw beeld geeft van de rechten en verplichtingen die uit de pensioenregeling voortvloeien. Vanuit dit oogpunt wordt veel kritiek geuit op de nieuwe boekhoudregels. Deze kritiek heeft enerzijds betrekking op de specifieke situatie in Nederland met betrekking tot het grote aantal bedrijfstakpensioenfondsen. Vaak kunnen de vereiste berekeningen niet uitgevoerd worden, omdat onvoldoende informatie beschikbaar is en RJ 271 en IAS 19 in feite niet kunnen worden toegepast. Onder RJ 271 en IAS 19 bestaat hiervoor weliswaar een uitzonderingsregeling, waarbij DB-regelingen die zijn ondergebracht bij bedrijfstakpensioenfondsen in een dergelijke situatie mogen worden verwerkt als DC-regeling. Dit heeft echter als consequentie, dat de rechten en verplichtingen van de pensioenregeling niet juist en getrouw in de jaarrekening worden weergegeven. Anderzijds bestaat veel kritiek op de te hanteren disconteringsvoet, de verwerking van actuariële resultaten, het rekening houden met toekomstige salarisstijgingen, de impact op de balans en het resultaat van ondernemingen en het verschuivingsgevaar van DB-regelingen naar DC-regelingen. De verschillende kritiekpunten zijn als het ware in twee kampen onder te verdelen. Enerzijds wordt kritiek geuit op de impact die RJ 271 en IAS 19 hebben op het resultaat en de balans. Vanuit deze vorm van kritiek wordt het beperken van de effecten bijvoorbeeld door middel van resultaatdempers zoals de ‘tien procent grens’ juist aangemoedigd. Anderzijds zouden pensioenregelingen onder RJ 271 en IAS 19 niet juist en getrouw in de jaarrekening worden weergegeven. De voorgeschreven berekeningsmethoden, de resultaatdempers en de uitzonderingsregelingen kunnen ertoe leiden dat in de jaarrekening geen juist en getrouw beeld wordt gegeven van de pensioenverplichtingen.

Welke kritiekzijde is het meest gerechtvaardigd? Voor het antwoord op deze vraag dient het voornaamste (en gemeenschappelijke) doel van RJ 271 en IAS 19 als uitgangspunt te worden genomen: het geven van een juiste en getrouwe weergave van de pensioenrechten en pensioenverplichtingen in de jaarrekening. RJ 271 en IAS 19 beogen de transparantie te verhogen en de risico’s inzichtelijk te maken. RJ 271 en IAS 19 brengen het verschil in risico tussen DB-regelingen en DC-regelingen tot uitdrukking. DB-regelingen brengen meer risico met zich mee dan DC-regelingen. Dit vertaalt zich in de impact die een DB-regeling op het resultaat en de balans kan hebben. Kritiek op dit punt is gezien het doel van RJ 271 en IAS 19 niet gerechtvaardigd. Wel is de kritiek met betrekking tot de juiste en getrouwe weergave van de pensioenverplichtingen in de jaarrekening te rechtvaardigen. Immers schieten RJ 271 en IAS 19, door alle pogingen om de toepassing van de boekhoudregels zo soepel mogelijk te laten verlopen, het ultieme doel niet juist voorbij? RJ 271 en IAS 19 laten nog teveel ruimte open voor uitzonderingen en interpretatie. In veel gevallen slaan RJ 271 en IAS 19 de plank mis en is geen sprake van een juiste en getrouwe weergave van de pensioenregeling in de jaarrekening.

51